Zoeken

Bosbeest

 Het is zaterdagavond en Laura zit ,zoals elke avond, weer eens alleen op haar kamer. Ze zit op de vensterbank en staart naar buiten. Het regent pijpenstelen. Af en toe is er een donderklap te horen en verlicht een bliksemschicht de hemel. De bomen van het bos ,die net achter het huis ligt, dansen samen heen en weer geleid door de strakke wind. Het is net alsof ze mee bewegen op de muziek die in haar kamer speelt. Dat zou wel kunnen want de muziek staat zo luid dat die waarschijnlijk wel tot daar te horen is. Niet dat ze zo verschrikkelijk fan is van de band die op de radio speelt. Maar zo hoort ze het geroep en geschreeuw niet in de kamer naast haar.  Laura haar vader stierf toen ze 8 jaar oud was. Hij was onderweg naar huis met zijn motor na een lange werkdag, toen een dronken chauffeur het rode licht negeerde aan het kruispunt en hem vol in de zij aanreed. De bestuurder reed in volle paniek aan hoge snelheid verder. Hij werd later die avond nog opgepakt en opgesloten maar voor haar vader kwam alle hulp te laat. Hulsthout is een zeer landelijk gelegen dorpje met weinig inwoners. Het was al na 21u toen het ongeval gebeurde en op dat uur van de dag is er hier niet veel geen beweging meer op straat. Het duurde dan ook nog meer dan een uur eer iemand zijn motor aan de kant van de straat zag liggen. Haar vader zelf lag 20 meter verder in de weide.  Nu 5 jaar later denkt ze nog elke dag aan hem. Ze had haar moeder nooit ongelukkig gezien, laat staan dat ze haar ooit had zien wenen.  De eerste maand na het overlijden van haar vader huilde Laura bijna elke avond in de armen van moeder tot ze er bij in slaap viel. Tijd heelt alle wonden zeggen ze. Maar ondertussen wist ze dat dit geen waar was. Tijd heelt geen wonden, ze maakt ze alleen dragelijker. Laura leefde nog altijd met de wonde die het gemis van haar vader was. Ze begreep dan ook niet hoe haar moeder zo gemakkelijk verder kon met haar leven. Zo leek het toch tenminste. Na amper een week ging ze terug gaan werken. Hoe kon ze dit zo snel terug doen? Voor Laura zelf leekt het allemaal zoveel moeilijker te gaan. Niemand leek de pijn die ze had te begrijpen. Ook op school werd liep het allemaal niet zoals het zou moeten. Ze voelde zich alsmaar minder begrepen. Ze kon nog altijd niet begrijpen hoe anderen konden lachen en plezier maken terwijl haar vader gestorven was. Ze zonderde zich dan ook meer en meer af. Ook na schooltijd liep ze alsmaar meer alleen naar huis. Ze wou dat ze iemand had die wist wat zij voelde. Iemand die haar begreep.  Ondertussen is het bijna een jaar geleden dat Max bij hen is komen inwonen. Max was een collega van haar moeder. Laura wist wel al dat haar moeder een nieuwe vriend had maar had nooit verwacht dat die na een maand al bij hen zou komen inwonen om daar de plaats van haar overleden vader te komen innemen. Laura was woedend toen haar moeder heel vrolijk het nieuws kwam vertellen. Hoe kon ze!! Waar zat ze met haar gedachten? Hoe kon ze haar dit aandoen! Laura rende huilend de tuin in, liet haar al snikkend op haar knieën vallen en begroef haar gezicht in haar handen. Oh wat haatte ze haar moeder op dit moment! Was ze de man van haar leven dan al helemaal vergeten? Hoe kon ze het in haar hoofd halen om van een andere man te gaan houden? Een paar seconden later kwam haar moeder haar achterna de tuin in gelopen. Maar Laura wilde haar niet zien. Ze stond op, liep naar het eind van de tuin, sprong over de omheining en liep rechtdoor het bos in. Achter haar hoorde ze haar moeder haar naam roepen maar Laura keek niet achterom en bleef lopen. Omdat ze zeker wilde zijn dat haar moeder haar zeker niet zou vinden, moest ze van plan zijn om haar achterna te komen, ging Laura van het pad af en liep tussen de bomen verder het bos in.  Minutenlang liep ze tussen struiken door, ontweek ze bomen en sprong ze over rondslingerende takken. Op een kleine open plek tussen de bomen kwam ze tot stilstand. Ze keek achterom maar daar was niemand te zien.  Ze zette zich neer op een boomstronk en liet haar hoofd hangen. Nooit wilde ze nog terug naar huis!  ‘Waarom huil je kleine meid?’  Laura schrok en keer paniekerig om zich heen.  ‘Wie is daar? Doe mij alsjeblieft geen pijn! ‘  ‘Geen schrik kleine meid. Ik ben wie je maar wil dat ik ben. Ik kan groot zijn maar ook klein. Ik kan je beste vriend zijn, maar ook je ergste vijand.’ De zachte onbekende stem kalmeerde Laura beetje bij beetje.  ‘Als ik toch mag kiezen heb ik liever dat je groot bent en mijn beste vriend. ‘ ‘Zoals u wenst jonge dame,’ lachte de onbekende stem.  Voor haar ritselde er bladeren en van tussen de bomen kwam er een gigantisch groot beest tevoorschijn.    Weken en maanden gingen voorbij. Max woonde nog altijd bij hen in maar van “de lieve attente man”, zoals haar moeder hem voorstelde, was niet veel meer over. Blijkbaar had hij een berg gokschulden en kon hij maar moeilijk de dag doorbrengen zonder, op z’n minste, 1 fles whisky leeg te drinken. Na een maand verloor hij z’n job en vulde hij z’n dagen enkel nog met in de zetel liggen of met op café zitten. Laura leefde haar dagen op haar kamer. Ze moest hem niet van dag één en hoe langer hij er was hoe meer ze hem ging haten. Ze zag ook wel dat haar moeder er niet gelukkiger van werd. Ze had ondertussen een extra job aangenomen. Ze hadden het voordien al financieel niet gemakkelijk. Maar nu dat Max er woonde en geen inkomen had was het nog moeilijker. Het duurde dan ook niet lang voor er ruzie van kwam. Eerst was dat enkel wat roepen. Later ging dit over in gooien met spullen. En de laatste weken had ze haar moeder al enkele keren gezien met blauwe plekken op haar armen, benen en in haar gezicht.   Zowat elke avond ging ze onmiddellijk naar haar kamer na het eten om er niet meer uit te komen tot ‘s anderendaags als het tijd was om naar school te vertrekken. Wanneer er weer eens ruzie was, vluchtte ze via haar slaapkamerraam de tuin in, om zo het bos in te rennen naar de open plek. Daar kon ze uren blijven praten met haar bosbeest. Ze kon er geen gepaste naam voor vinden en daarom had ze hem maar Bosbeest genoemd. Eindelijk had ze iemand gevonden die haar leek te begrijpen en het was net alsof hij voelde wat zij voelde. De laatste tijd was ze meer en meer naar de open plek gevlucht. De ruzies waren nu bijna dagelijkse kost en Laura had haar moeder nu al verschillende keren horen huilen van uit haar kamer.    Ook deze avond was niet anders. Laura zat in haar kamer terwijl aan de andere kant van de deur weer eens ruzie werd gemaakt. Door het barslechte weer kon Laura het bos niet in en had ze dus maar de radio keihard gezet zodat ze het getier en geroep niet hoefde te horen. Plots werd er keihard op de deur gebonkt.  ‘Zet die verdomde muziek stiller!’ Het was Max.  ‘Hey! Ben je doof? Zet die muziek stiller!’ Weer klonk er gebonk. De klink gaat hevig op en neer en de deur trilt in z’n scharnieren.  Verstijft van de angst blijft Laura muisstil zitten op de vensterbank. Even lijkt het alsof hij het opgeeft en haar gerust laat.    Luid gekraak weergalmd door de kamer en met een hevige knal vliegt de deur open. Max staat in de deuropening en heeft een grote voorhamer in z’n handen. Z’n ogen staan wijd open en z’n kop is bloedrood.  ‘Muziek stiller zei ik!’ Hij tilt de hamer boven zijn hoofd en met een welgemikte zwaai slaat hij de stereo, die ooit nog van haar vader was geweest, in duizend stukken. De muziek stopt onmiddellijk en de kamer vult zich met een ongemakkelijke stilte.  Max kijkt Laura recht in de ogen.  ‘Ziezo. Veel beter.’ zegt hij en draait zich om.  Laura’s ogen lopen vol. Hoe kon hij? Ze kijkt hem aan terwijl hij haar kamer uit slentert. Ze kookt van woede. Zonder nadenken springt ze van de vensterbank en al schreeuwend loopt ze hem achterna.  ‘Jij ellendige nietsnut. Die stereo is nog van m’n vader geweest wie denk je wel dat je bent?!‘ Wild begint ze op hem in te slaan.  Hij schrik even, maar zonder veel aarzelen geeft hij haar een harde klap in haar gezicht. Laura valt achterover, schud even haar hoofd heen en weer en proeft hoe een bloedsmaak haar mond vult. Haar lip is direct gezwollen en begint onmiddellijk te gloeien. Maar het kan haar niet schelen. Ze springt weer recht en loopt weer naar hem toe. Maar net als ze hem naar zijn nek wil springen krijgt ze een nieuwe klap in haar gezicht. Deze keer had hij met z’n vuist vol in haar gezicht geslagen. Versuft blijft ze op de grond liggen. Haar oogkas is gebroken en haar wenkbrauw ligt helemaal open. Bloed gutst uit de wonde terwijl ze snikkend op grond ligt. Op de achtergrond hoort ze Max haar allerlei verwijten toeroepen maar ze verstaat er maar weinig van. Even denkt ze dat hier aan haar einde komt. Straks neemt hij de hamer en slaat hij haar hoofd in duizend stukjes. Zoals hij met haar stereo had gedaan. Maar zover komt het niet. Ze hoort haar moeder luid tekeer gaan en op het moment dat Laura haar omdraait om te zien wat er gebeurt, ziet ze hoe haar moeder een klap krijgt van de zware hamer op haar been. Gillend van de pijn zakt ze in elkaar. Laura staat recht en strompelt weer haar kamer in, trekt het raam open en laat haar over de vensterbank naar buiten glijden. Nog altijd valt de regen met bakken uit de lucht. Maar dat deert haar nu niet. Het is pikkendonker. Ze ziet amper een hand voor ogen maar deze weg heeft ze al zovele keren afgelegd dat ze de route met gesloten ogen zou kunnen afleggen.  Aangekomen op de open plek valt ze uitgeput en kapot van de pijn in de grond. Bosbeest komt haar snel tegemoet gelopen en helpt haar met een van z’n sterke poten recht. Maar ze is te zwak om recht te blijven en zakt weer door haar benen. Net voor ze het bewustzijn verliest hoort ze een gegrom. Een gegrom dat alsmaar sneller wordt. Net een wilde stier net voor hij de rode vlag gaat aanvallen. Dan een hels gejank, gebrul of wat het ook mag zijn. Dan sluit ze haar ogen en gaat het licht bij haar uit.    Als Laura wakker wordt schijnt de zon. De wind is gaan liggen en de vogels fluiten uit volle borst. Het lijkt alsof er een vrachtwagen over haar hoofd heeft gereden. De felle zon in haar ogen helpt niet en krampachtig knijpt ze haar ogen dicht. Ook dit doet verschrikkelijk pijn. Ze ligt nog altijd op de open plek. Achter haar klinkt geritsel. ‘Bosbeest? Ben jij dat? ‘ Van tussen de bomen komt Bosbeest naar haar toe.  ‘Geen schrik ik ben het. ‘ Hij stapt op haar af en legt z’n grote poot boven op haar hoofd.  ‘Auww!! Wat doe je? Dat doet pijn!!’ roept ze. En weer verliest ze het bewustzijn.  Hij heft z’n poot op en kijkt haar nog eens aan.  ‘Dag Laura’ Hij draait zich op en verdwijnt tussen de bomen.    Wanneer ze terug bij bewustzijn komt ligt ze nog altijd op de open plek in hebt bos. Verdwaast kijkt ze om haar heen. ‘Bosbeest! Bosbeest! Waar ben je?’   Als ze probeert op te staan beseft ze dat de pijn in haar gezicht is verdwenen. Dit kan toch niet! Met beide handen tast ze haar gezicht af maar van haar verwondingen is niets meer te merken. Alsof die er nooit geweest waren. Je zou bijna denken dat ze dit allemaal maar gedroomd had. Vol vragen vertrekt ze naar huis. Op zoek naar antwoorden. En vooral hopend dat haar moeder ok is. Maar als dit maar een droom was, dan zal ze wel ok zijn.  Laura wandelt het gekende pad af naar huis. Als ze aankomt in de tuin ziet ze dat haar slaapkamerraam nog open staat. Ze loopt er heen en springt door het raam naar binnen.  Het was geen droom. De vloer ligt nog steeds bezaaid met houtsplinters van de deur en ook  haar stereo is nog altijd vernield.  ‘Mam?’ ‘Maaaaam!’ ‘Mam waar ben je? ‘ Ze loopt de kamerdeur uit en kijkt in het rond. Er is niemand te zien. Voorzichtig loopt ze verder door het huis. Het is er stil , te stil. Net zoals in die enge films, die ze soms ziet op tv, verwacht ze dat elk moment Max van achter de hoek kan springen. Maar als ze achter de hoek kijkt is er iemand te zien. Recht over haar is de slaapkamer van haar moeder. De deur is dicht. Schoorvoetend loopt ze naar de deur. Ze ziet dat hij niet helemaal in het slot zit en duwt hem open . Haar mond valt open en ze houd haar 2  handen voor haar mond om een gil in de kiem te smoren. Heel het bed ziet donkerrood en ook op de vloer ligt er een hele plas bloed. Max ligt op het bed. Zijn oogkas is gebroken en zijn lip is helemaal gezwollen. Net zoals zij had, voor dat Bosbeest haar genas. Als ze dichter bij het bed komt ziet ze dat zijn beide knieën verbrijzeld zijn en dat er een groot gat in zijn ribbenkas zit. Aan de andere kant van het bed ziet ze haar moeder liggen. Vlug rent ze naar haar toe.  ‘Mam! Mam! Kom op mam. Laat me niet alleen achter!  De tranen stromen uit haar ogen terwijl ze haar moeder heen en weer schud. Ze neemt haar pols vast op zoek naar een hartslag. Maar nog voor ze een polsslag vind voelt ze hoe de vingers van haar moeder haar arm vast neemt en ziet ze hoe haar moeder haar ogen opent.  ‘Mam , je leeft nog!’ Laura grijpt haar stevig vast en huilt met luide snikken terwijl ze haar hoofd op de schouder van haar moeder legt.  Nog niet goed wetende wat er allemaal gaande is kijkt ze in het rond. Ze ziet het rode bed naast haar en de plas bloed op de grond.  Als Laura wat gekalmeerd is duwt ze haar voorzichtig van haar af zodat ze op kan staan. Ze schrikt van het afgrijselijke beeld van Max die zwaar toegetakeld op het bed ligt en grijpt stomverbaasd naar haar eigen benen en ribbenkas. Ze begrijpt er niets van. Toen Laura weggelopen was had Max zijn woede op haar uitgewerkt en haar nog een extra klap op haar ander been gegeven. Toen ze, kermend van de pijn, hem nog verweet voor nietsnut had hij haar nog een klap in de ribben gegeven met de hamer. Ze herinnerde zich nog levendig hoe de punt van de hamer in haar zij bleef zitten. Verder dan dit herinnerde ze zich niets meer.  Ze pakt Laura’s hand en lopen de kamer uit. Toen pas viel het hen pas op dat er vanuit Laura’s kamer een spoor van moddervlekken liep naar de andere kamer.  Laura hoefde niet lang na te denken. Bosbeest was hen komen helpen.  Ze stapte haar kamer binnen en keek door het raam . Buiten is het opvallend stil. De vogels die anders zo vrolijk fluiten lijken een pauze ingelast te hebben. Plots ziet ze de bomen en struiken voor haar bewegen. Bosbeest steekt z’n grote kop tussen twee bomen door en kijkt Laura recht in de ogen aan.  Ze wil hem roepen en naar hem toe lopen. Maar het is net alsof ze in een standbeeld is veranderd. In haar hoofd klinkt zijn stem. ‘Hey kleine meid. Ik moet je jammer genoeg verlaten. Jij en je moeder zullen het verder wel redden. Er zijn nog andere kinderen die ik moet gaan helpen. Maar wees niet bang, de open plek in het bos zal altijd onze plek zijn. Als je het moeilijk hebt kom je maar naar daar. Vaarwel kleine meid. ‘ Ze voelt haar lichaam terugkomen en ziet hoe Bosbeest met z’n grote poot naar haar zwaait. Voor het eerst sinds lang komt er weer een glimlach op haar mond.  ‘Dank u voor alles Bosbeest. Ik ga je nooit vergeten.’, zegt ze stilletjes terwijl ze naar hem terug zwaait.  Dan verdwijnt hij terug tussen te bomen en onmiddellijk gaan de vogels weer aan het fluiten.  Laura gaat naar de keuken waar haar moeder aan de keukentafel zit met een hete kop koffie voor zich. Ze geeft haar een dikke zoen op haar wang.  ‘Alles komt goed mam. Alles komt goed.’   

Bjorn Debeir
5 0

Speciaal voor jou

Ik voel mij genageld aan de grond. Het flitst door mij heen, opnieuw en opnieuw. Ik hoor ze schreeuwen “leg er druk op!”, “Wat heb je gedaan!”, “mijn leven is voorbij!” Ik sta toe te kijken met grote ogen, alsof ik mij niet schuldig voel, alsof ik blij ben dat het gebeurde. Een kleine lach verschijnt op mijn gezicht, maar die verdwijnt al snel.  “Anna, wat doe je nu? Kom helpen, Anna!” Ik staar voor mij uit, maar in mijn ooghoek zie ik Lola met tranen in haar ogen, Robin in paniek en Finn die flauwgevallen is. Mijn ogen beginnen te branden. Ik knijp ze dicht en de tranen vallen, maar ik voel niks. Is alles oké met mij? “Anna! Anna!”. Is deze reactie normaal, als er een lijk voor je neus ligt? “Hallo? Anna!” Ik val op mijn knieën en mompel nog iets en dan zie alles weer helder. “Anna, wordt wakker!” Het was een droom. “Je vrienden staan beneden op je te wachten.” Maar het voelde zo echt. Ik kijk naar de klok, het is al bijna middag. Onderweg naar de badkamer voel ik een scherpe pijn in mijn zij, tastend voel ik droog bloed aan mijn vingers. What the hell? Een grote snee? De stemmen van mijn vrienden klonken vanuit de keuken. Ze vragen zich waarschijnlijk af waar ik blijf. Snel een trui over mijn hoofd trekken en naar beneden, ik zal later wel onderzoeken wat dit alles te betekenen heeft. Ze zitten allemaal aan tafel soep te eten.  “Hey slaapkop.” Zegt Lola lachend.  “Oké mama, we gaan vertrekken. Daag.” Zeg ik nog snel en sla de deur dicht voordat mijn mama nog iets kan terugzeggen.  Ik ken mijn vrienden al sinds de kleuterklas. Ik weet niet hoe we elkaar hebben leren kennen, we waren gewoon opeens vrienden. Elke zondag gaan we samen naar ons bankje langs het water. Finn komt naar mij toe gelopen. Zijn blond haar dat altijd zo perfect ligt, zijn grote blauwe ogen die alles zo perfect kunnen zien en zijn lach... zijn lach.  “Hey, mag ik jou iets vertellen?” Vraagt hij.  Deze zomer is hij gegroeid, zijn haar is gegroeid en zijn ego ook. Hij heeft een glow-up gekregen en hij weet het ook. Maar dat vind ik niet erg, want ik weet het ook. “Tuurlijk.” Zeg ik nerveus.  “Je mag mij niet uitlachen, oké?”  Ik frons naar hem en ik leg mijn hand op mijn borstkas. “Ik zweer het op mijn leven.” Lach ik.  “Ha. Ha. Ik meen het, Anna.” Ik knik naar hem, hij maakt mij bang. Hij kijkt snel om zich heen, Lola en Robin zitten al op het bankje. “Ik heb deze nacht een rare droom gehad, Anna.” Fluistert hij. “Ik had een mes vast. Met bloed.” Hij keek recht voor zich uit met grote ogen, bleek gezicht. Na een korte stilte ademde hij diep in en begon verder te praten. “Anna, het leek zo echt.” Er liep een traan langs zijn wang, maar die pinkte hij snel weg. Ik keek hem aan om iets zeggen, maar hij was eerst. “Anna, we hadden iemand vermoord. Jij, ik, Lola en Robin. Er lag een lijk.” Nu keek ik ook voor mij uit. Ik zie het beeld voor mij, het lijk en het mes. Ik ben aan het overwegen om tegen hem te zeggen dat ik een gelijkaardige droom heb gehad. Hij lijkt zo bang. Ik leg mijn hand op zijn schouder, maar zeg niks. Het is beter zo, hij heeft al te veel aan zijn hoofd.  “Waar bleven jullie?” Vraagt Robin. Finn en ik kijken elkaar aan, maar zeggen niks. We zaten op het bankje voor uren, te vertellen hoe onze zomer is geweest. De tijd vliegt wanneer je bent bij de mensen van wie je houdt. We lachen en spelen in het rond. Ik kijk naar de tijd en zie dat het al bijna vijf uur is. “Shit, ik moet gaan.” En ik begin te lopen. “Tot maandag, Anna!” Hoor ik Lola nog roepen. Maar ik ben al weg. “Je bent laat. We gingen om vijf uur vertrekken.” Zegt mama eenmaal ik het huis binnenloop. Ik ben buiten adem. Ik ren naar boven om andere kleren aan te trekken. In de badkamer kam ik mijn haar nog snel, maar dan zie ik iets. Op de vuilbak zie ik iets rood, een vlek. Glurend in de vuilbak zie ik watten vol bloed. En een mes. Nee, denk ik in mezelf. Dat kan toch niet echt zijn?  “Anna, kom naar beneden!” maar ik hoor haar niet.  Ik pak het mes uit de vuilbak en laat het meteen terug vallen. Ook dat hangt vol bloed. Wat is er in godsnaam aan de hand? Ik begin te panikeren. Ik ga Finn bellen. Waar heb ik die stomme gsm nu gelegd? Er klinken voetstappen op de trap en dan geklop op de deur. “Anna, kom nu uit die badkamer.” Zegt ze boos.  “Ja, ik kom mama. Een minuutje.” aan de andere kant van de deur is er een zucht. De voetstappen verdwijnen terug in de verte. “Shit, shit, shit.” Ik leg het mes terug en was mijn handen. Het water kleurt rood. In de spiegel zie ik mijn grote ogen, de paniek die over mij heen kruipt. Ik lach naar mezelf en loop naar beneden. Mijn mama kijkt mij zuchtend aan en ik lach slap terug. In de auto is het stil. We zijn onderweg naar het ziekenhuis, waar mijn papa ligt. Hij is twee weken geleden aangereden in de Kapellekensbaan, die naam kan ik mij goed herinneren. Dat was de naam van mijn favoriete boek en nu ook een reminder voor de slechtste dag van mijn leven. De dokters zeggen dat hij niet lang meer heeft, dat we zo veel mogelijk tijd met hem moeten besteden. Ook al hoort hij mij niet of kan hij niks terugzeggen.  “Hoe was het met je vrienden?” “Hm? Ach, leuk.” Er hangt een kille sfeer in de auto, dat is altijd zo wanneer we naar papa gaan. En binnenkort voor altijd en eeuwig. Mijn vrienden en ik zijn al twee weken aan het zoeken naar de dader, de persoon die mijn papa heeft afgepakt van mij, de persoon die moet boeten voor wat hij gedaan heeft. We zijn naar de politie geweest, maar ze hebben niks gezegd. “Dat is onze taak. Maak je maar geen zorgen.” De sukkels. Ik wed ervoor dat ik de schuldige al lang had gevonden. De auto stopt. “We zijn er, schat. Ben je er klaar voor?” Ik knik en adem diep in. Samen met mijn mama wandelen we het gebouw binnen. Mijn gsm trilt in mij achterzak, Lola belt. Ik leg af, geen zin in nu. Ze belt nog is.  “Mama, ga maar al. Ik moet opnemen.” onderweg naar buiten neem ik op. “Lola, ik heb echt geen tijd nu.” “Het is belangrijk. We hebben iets gevonden in verband met het ongeval.” Ik knik en dan besef ik mij dat ze mij niet kan zien. “Wat- wat hebben jullie gevonden?” Vraag ik snel. “Je moet komen. Nu. Ik kan het niet zeggen via telefoon.”  “Ik kan niet zomaar komen, Lola. Ik ben bij mijn papa in het ziekenhuis.” Er klinkt geroesemoes op de achtergrond. “Anna, is jouw mama bij jou?” Dit vraagt Finn. Hij klinkt bezorgd. “Nee, ze is al naar papa. Jongens, wat is er aan de hand?” De irritatie bouwt zich op.  “Nee dat mag niet! Anna, jouw papa is in gevaar!” verward schud ik mijn hoofd. Waar hebben ze het over? Waarom is mijn papa in gevaar? Dan hoor ik ze schreeuwen aan de telefoon “LOPEN!” En ik loop. Alle gangen af, de trap op, linksaf en dan stop ik. Mijn mama is aan het huilen, ze heeft de hand van mijn papa vast. Hij leeft nog. Ik leg af en knuffel mijn mama. Ik ben zo boos op mijn vrienden dat ze zoiets durven denken. Mijn mama? Ze zou zoiets nooit doen.  Wanneer we terug thuis aankomen, staan ze met z’n drieën aan de deur.  “Hey, staan jullie hier al lang te wachten? We zijn even weggeweest.” Vraagt mijn mama aan mijn vrienden. Ik kijk ze boos aan.  “Kunnen we even met jou praten, Anna?” Hoe durven ze? Hoe durven ze mijn mama te beschuldigen van zoiets en nog te komen opdagen? Ik wandel voorbij hun, maar Finn pakt mijn arm vast. Die blik in zijn ogen verzacht mij.  “Prima.” Zeg ik, maar alleen tegen hem. We zitten terug op het bankje, ze hebben mij verteld wat ze gevonden hebben. Er rolt een traan van mijn wang. Mijn papa is vreemdgegaan. Vreemdgegaan. Zwijgend kijk ik ze aan. Hun handen op mijn rug, alsof dat gaan helpen. Ze hielden van elkaar, toch? Wist mijn mama het al? Dat hij ook van iemand anders hield.  “Beweren jullie nu dat mijn mama hem heeft aangereden?” Nu zijn ze sprakeloos. Nu hebben ze opeens niks meer te zeggen. Ik grinnik.  “Waar was je naartoe? Ik was doodongerust.” Ze is boos. “Wist je dat papa een minnares had?” ze kijkt verbaasd. “Wist je het al, of niet?” Ze zucht en zegt “Ja, ik wist het al. Maar het is gedaan tussen hun. Hij heeft het mij beloofd.” Ze klinkt er zo zeker van, ik heb medelijden. De gsm van mama gaat af, ze kijkt mij aan en neemt op.  “Hallo, met Liesbeth.” naast haar probeer ik mee te luisteren. Ze hebben het lijk gevonden, van de minnares. Mijn mama toont geen emotie, ze kijkt voor zich uit en sluit het gesprek af.  “Ze is dood.” Zegt ze met een nerveus lachje. “Ze is neergestoken, maar ze vinden het moordwapen niet. Het is gedaan, schat.” Lacht ze. Ze maakt mij bang. Zo heb ik haar nog nooit gezien. In mijn kamer kijk ik nog is naar de wonde die er ‘opeens’ was. De pijn is doenbaar en het bloedt niet meer. Vanwaar komt dat toch? Mijn gsm gaan weer af, het is Finn. “Hey.” Zegt hij. “Hey.” Zeg ik lachend terug.  “Wil je iets raar weten?” “Waarom niet. Vertel het mij.” Mijn wangen beginnen te blozen. “Robin en Lola hebben dezelfde droom gehad als mij.” De lach verdwijnt van mijn gezicht. Ik kan niet meer ademen. “Ik ook.” en dan valt de gsm uit mijn handen. Mijn zicht verdwijnt, alles is zwart. Ik val op mijn knieën. De droom... “Ik heb deze nacht een rare droom gehad, Anna.” “Anna, het leek zo echt.” Het komt allemaal terug. “Wat heb je gedaan!” Het flitst door mij heen, opnieuw en opnieuw. “Mijn leven is voorbij!”  Het was echt. Het was allemaal echt. Het was mama niet, het was de minnares . Zij heeft papa aangereden. Ze wist niet dat hij een familie had. Ik herinner mij nu terug wat ik zei die nacht.  “Speciaal voor jou mama.” 

Groszek
10 0

De flat waar het licht altijd brandt (1) en (2)

De flat waar het licht altijd brandt (1) - 15 december 2022 Bij het opstaan om 5u30 zie ik door het raam een flat waar altijd licht brandt. Elke dag, bij mijn eerste koffie, vraag ik me af wie daar woont en waarom het licht er niet wordt gedoofd. Is het iemand met schrik in het donker? Een single mum met huilbaby, oververmoeid door een eindeloze reeks slapeloze nachten? Een drugsbaron die de veiligheid van de nacht opzoekt voor zijn louche praktijkjes? Of een schrijver die zich graag omhult met duistere stilte voor het schrijven van zijn nieuwste misdaadroman?  Hoogst waarschijnlijk is het gewoon iemand die systematisch vergeet het licht uit te doen. Ik bedenk vervolgens dat de verrassing hoe dan ook komt bij de volgende elektriciteitsfactuur.   De flat waar het licht altijd brandt (2) – 19 december 2023 In de flat waar het licht altijd brandt, brandt het licht nog steeds altijd. Als ik opsta, check ik het. Het stelt me gerust, dat is alvast één zekerheid in mijn dag. Nog steeds weet ik niet wie er woont en waarom het licht nooit wordt gedoofd. Stiekem keek ik al op het naambordje. De gedachte om aan te bellen, spookt steeds vaker door mijn hoofd. Het wordt stilaan een drang. Die baby moet nu toch al minder huilen, de alleenstaande moeder is nu ongetwijfeld in a relationship of in iets dat complicated is. Die vermoeidheid moet zijn verholpen met een multivitaminekuur. Van de arrestatie van een drugsbaron of de publicatie van een nieuwe misdaadroman heb ik geen weet. Torenhoge elektriciteitsfacturen veranderden niets aan de realiteit: het licht is aan, altijd.  Vaak beeld ik me ook het onmogelijke in: dat het licht op een ochtend opeens is gedoofd. Nu leef ik met de prangende vraag:  wat zal ik doen als het licht niet meer brandt in de flat waar het licht altijd brandt?

Melanie Huyghe
26 1

De Goedgemutste Gozer uit de Gemeente Maasgouw

Er was eens een goedgemutste gozer uit de gemeente Maasgouw. Gewoonlijk gaf hij grijnzend de groeten aan zijn gemene buurvrouw. Gegroet, Alyssa. Hoe gaat het vandaag?   Zijn buurvrouw gaf een gemene blik en vloekte met grote gestes: ''Gaat je godverdomme geen donder aan.'' Hij zag dat zij wegstrompelde. Als hij bleef praten, kreeg hij de volle laag Gemoedelijk zag je aan zijn gelaatsuitdrukking, dat hij vandaag meteen minder goed in zijn vel zat. Nou wat?                                    Toch moest hij naar zijn baan. Hopelijk valt er niets in het roet. Want wie goed doet, goed ontmoet. Hij stapte humeurig zijn auto in en heeft snel gas gegeven,                                                          Zuchtend gaf hij geen voorrang aan de grijze Tesla,                                                                        Hij dacht bij zichzelf, wat een opschepper, met zijn luxe leven. De eerste gemene blik op zijn gelaat verscheen,                                                                             Godzijdank, gaf die ongelofelijke gluiperd geen tegengas meteen.  De afslag naar de snelweg gaf hem het gewenste resultaat, gelukkig geen tegenliggers, zijn gedachtes dwaalde af naar wat hij gaat eten. Wat ga ik eten tegen zeven, vroeg hij aan zichzelf?                                                                        Niet hetzelfde als wat ik gisteren heb gegeten. Dat heb ik een zes gegeven. Gegrilde groenten met gegratineerde aardappelen? Gebakken eitje met gegaarde garnalen? Hongaarse Goulash met groene kool? Of toch gebraden gehakt met gemberwortel. De keuze was snel gemaakt in zijn gedachten, goed, dit gaat het worden.  Heb ik alle ingrediënten? Heb ik genoeg over voor morgen? Hij maakte zich zorgen. Geweldig, dacht hij humeurig. Gaat er bij de Appie ook zo’n gruwelijk grote rij staan? En welke kaas is gebruikelijk bij dit gerecht? Gorgonzola? Gouda kaas? En wat wil ik achteraf? Gelato van de goedkoopste merk. Een gevulde koek?  En wat ga ik drinken? Een blikje Grolsch? Grapefruit? Granaatappelsap of Guave? Eenmaal op zijn werk kwamen zijn collega’s in grote aantallen bijeen. Gaat er iets gaafs gebeuren? Ik voelde spanning in mijn grote teen. De grote opening van het gloednieuwe gebouw. Onder groot applaus werd het gebouw met grandieuze grootspraak met geweldig onthaal geopend door de directeur.  De massa viel snel uiteen, hey, wat een luxe, eindelijk een draaideur! De werkdag ging gelukkig zonder tegenspoed. Bij de supermarkt was er geen grote rij. Waarom was ik humeurig? Kwam het door Alyssa die gemeen doet? Zijn gekozen gerecht ging schranzend zijn goedgevulde maag tegemoet. En het werd de guave, onder genot van de zonsondergang keek hij vanuit zijn balkon naar de haven. Alyssa stond ook op het balkon naast hem, en gaf een grof gebaar. Hij zei, ''dit vind ik gewoon naar'',                                                                                                    Zij schreeuwde als een gillende gorilla, ''gij zijt ook zo raar''.                                                          Hij gaf haar geen ruimte volgens haar bezwaar.                                                                          Hij mopperde, ''nu is het klaar''. Hij greep de ongeopende blik Grolsch en gooide het met een grote boog met steun van zijn elleboog totdat het in haar gezicht vloog. De dag liep ten einde, de normaal zo goedgemutste gozer kon eindelijk weer grijnzen.

AmateurAuteur
5 1

De mobilhome van Gutenberg

Gutenberg neuriede zachtjes terwijl hij het zonovergoten plein opliep. Sommige mannen stonden druk te discussiëren. Anderen zaten peinzend op een bank. Gutenberg glimlachte tevreden. Het was de eerste dag van de Renaissance en iedereen in de stad was zich zeer bewust van deze historische dag. Als er kranten zouden bestaan, dacht Gutenberg, zouden ze tientallen pagina’s wijden aan deze grootse gebeurtenis. Een oudere man sprak Gutenberg aan. ‘Mobilhome!’ ‘Mobilhome?’ ‘Ja! Weet u toevallig wat dat is, meneer?’ ‘Geen idee,’ zei Gutenberg. ‘Het is de eerste keer dat ik dat woord hoor.’ ‘Verbaast me niks,’ zei de man hoofdschuddend. ‘Ik heb het net bedacht.’ ‘Ach zo. Dan weet u toch vast wel wat het betekent?’ ‘Was het maar waar! Ik heb geen idee wat het is. Het kwam plots in me op. Dat overkomt me wel vaker. Onlangs nog deed ik een nieuwe ontdekking: flashmob. Wat zou dat zijn?’ ‘Geen flauw idee. Maar als ik ergens een mobilhome of een flashmob tegenkom, laat ik het u zeker weten.’ ‘Dank u zeer. Daar zou u me een groot plezier mee doen.’ ‘Geen moeite,’ glimlachte Gutenberg vriendelijk. ‘Tot ziens.’  Enkele weken later – de Renaissance was in volle zwier – deed Gutenberg de uitvinding waarvoor hij voor altijd beroemd zou blijven. Voldaan stak hij een sigaar op. Zijn vrouw kwam het atelier binnen en staarde vol ontzag naar de uitvinding van haar man.  ‘Wat doe je, vrouw?’ vroeg Gutenberg. ‘Je gelaat vertoont zulke vreemde vormen.’ ‘Ik kijk vol ontzag naar je uitvinding.’ ‘En moet je dat op die manier doen?’  ‘Geen idee. Het is de eerste keer dat ik vol ontzag kijk. Weet jij hoe je vol ontzag moet kijken?’ Gutenberg schudde zijn hoofd.  ‘Heb je al een naam voor deze machine?’ vroeg zijn vrouw. ‘Nee. Het moet een naam zijn die de lading dekt. Zijnde: een machinale manier om letters op papier te zetten en zo makkelijk en snel teksten en boeken te drukken.’ Zijn vrouw hield haar vuist voor haar voorhoofd.  ‘Wat doe je nu, vrouw?’ ‘Ik peins,’ zei zijn vrouw terwijl ze ook nog steeds vol ontzag keek. ‘Wat dacht je van… boekdrukkunst?’ Gutenberg verslikte zich bijna in zijn sigaar. ‘Zeker niet!’ zei hij ferm. ‘Ik hoor het de mensen al zeggen… Gutenberg noemt zichzelf kunstenaar. Hij krijgt het hoog in zijn bol. Nee, ik wil niet arrogant overkomen, vrouw.  Dit is een machine, geen kunst.’ Er viel een stilte terwijl Gutenberg nadacht en zijn vrouw vol ontzag peinsde.  ‘Eureka!’ riep Gutenberg zoals het een zichzelf respecterend uitvinder past. ‘Ik heb het!’ Het gelaat van zijn vrouw sloeg in een kramp toen ze haar met ontzag peinzende blik een vleugje nieuwsgierigheid wou meegeven. ‘Eb je eun nam?’ was alles wat ze over haar dubbelgevouwen lippen kreeg. ‘Dit,’ zei Gutenberg terwijl hij naar zijn machine liep, ‘is de uitvinding die het leven op deze wereld ingrijpend zal veranderen! Ik stel u voor… de mobilhome!’  Zijn ogen fonkelden van opwinding. ‘De mobilhome zal de mensheid in staat stellen op massale schaal teksten te drukken. De kennisoverdracht zal veel eenvoudiger worden en nieuwe inzichten zullen zich razendsnel over heel Europa verspreiden. Allemaal dankzij de mobilhome!’ Gutenberg had in al zijn enthousiasme niet opgemerkt dat zijn vrouw grienend, vol ontzag peinzend en met een nieuwsgierige blik op de grond lag. De blijdschap die ze voelde was er te veel aan geweest. Gutenberg liet het niet aan zijn hart komen. Hij had nog een woord in zijn hoofd dat dringend een concrete invulling behoefde.  ‘Ik ga nu iets nieuws uitvinden, vrouw. Ga maar alvast slapen. Ik werk de hele nacht door. De flashmob wordt mijn volgende meesterwerk. Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat ik een kunstenaar ben.’     

Van Horen Zeggen
10 1

Recht voor de raap

‘Ik wind er geen doekjes om, mevrouw,’ zei de dokter beleefd doch afgemeten. ‘U lijdt aan zwaarlijvigheden.’ ‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Els. ‘Zoals ik het zeg. U lijdt aan zwaarlijvigheden. Minstens twee en misschien wel drie. Daar kan ik nu geen definitieve uitspraken over doen.’  ‘Ik ben te dik?’ zei Els.  ‘Volslank, mollig, dik, zwaarlijvig, vet, obesitas, u noemt het zoals u wil. U wilt niet weten waartoe deze situatie zal leiden. Als ik u zou vertellen wat u te wachten staat, dan zou u wel twee keer nadenken voor u zich weer volpropt met vettigheid. Luister mevrouw, ik draai niet graag rond de pot. U blijkbaar wel rond de kookpot. Of moet ik zeggen kookpotten? Want u gaat me nu toch niet vertellen, dat u dit boksbalfiguur hebt opgelopen door normale porties te eten? Ik zeg de dingen zoals ze zijn: ik raad u aan te vermageren, want anders zullen de gevolgen niet te overzien zijn. Zeker niet door u, want met zo’n opgeblazen lichaam, ziet u niet eens uw eigen navel.’  ‘Wat raadt u me aan te doen, dokter?’ De dokter haalde zijn schouders op. ‘Dat moet u aan een diëtist vragen. Ik ben dokter, ik onderzoek symptomen om daaraan de gepaste conclusie te koppelen. Met de informatie die ik nu heb, is mijn conclusie duidelijk: overgewicht, en nog niet zo’n klein beetje.’ Daarop deed Els zelf enkele voorstellen. ‘Ik zou minder chocolade moeten eten, niet?’ ‘Prima idee mevrouw!’ zei de dokter, blij dat zijn patiënte de ernst van de situatie en de omvang van het probleem inzag. ‘Chocolade, ijs, koeken en chips: weg ermee!’ ‘Ik zou meer moeten gaan sporten. Nu zit ik van ’s morgens tot ’s avonds in de zetel en kom ik er alleen uit om in mijn bed te kruipen.’ De dokter knikte heftig. ‘Beweging is absoluut belangrijk voor een goede gezondheid. Je vraagt je af waarom diëtisten 5 jaar moeten studeren. De essentie van een effectief dieetplan is nochtans heel simpel: geen vettigheden en veel beweging.’ ‘Ik begrijp het,’ zei Els. ‘Ik heb nog één vraagje dokter.’ ‘U vraagt maar.’ ‘Is het goed als ik met dat dieetplan pas volgende week begin?’ ‘Volgende week pas? Beseft u wel dat de klok tikt, mevrouw? De kans is niet gering dat u binnenkort ontploft!’ ‘Ik weet het,’ zei Els. ‘Maar ik moet eerstdaags bevallen van een drieling. En de gynaecoloog heeft mij afgeraden zware inspanningen te doen en tot aan de bevalling veel te rusten.’ ‘Typisch gynaecologen. Wat weten die nu van diëten? Hoe vaker je er langsgaat, hoe dikker je wordt. Als u het mij vraagt, mevrouw, zijn ze een schande voor het doktersvak!’ Hoofdschuddend opende hij de deur van de praktijk. Gynaecologen, zuchtte hij. Els waggelde naar buiten. Dokters, zuchtte ze.

Van Horen Zeggen
11 0

Het einde van de wereld

Zoals elk jaar zou het kerstfeest van de familie Schreurs plaatsvinden ten huize Guy en Anita. En al even traditiegetrouw brachten de voorbereidingen van dit feestelijke gebeuren een aantal huwelijkse spanningen met zich mee. De discussie draaide dit jaar voornamelijk om het menu. Anita had geen zin om de hele avond in de keuken door te brengen terwijl de gasten zich in de woonkamer kostelijk amuseerden met de nummertjes die nonkel Rudi te berde zou brengen. Ze had geen zin om zich in het zweet te werken en vervolgens te moeten toekijken hoe haar gerechten op weinig elegante wijze in de spijsvertering van haar geliefde familieleden belandden. Nee, dit jaar wou Anita voor de verandering ook eens genieten van kerstavond.  ‘Als we nu eens een barbecue organiseren?’ stelde Anita voor tijdens een ontbijt op een grijze novemberdag. ‘De mannen kunnen barbecueën op het terras. Met een jenevertje in de hand wordt dat vast een leuke boel. En ondertussen dekken de vrouwen de tafel en babbelen we over de kinderen en kleinkinderen.’ Guy moest niet lang nadenken om zich een mening te vormen over dit voorstel. ‘Anita, dat is echt een belachelijk idee.’ Anita wou zich verdedigen, maar werd aangemaand tot stilte. ‘Ik zal je zeggen waarom. Het is taalkundig noch culinairtechnisch mogelijk om te barbecueën! Als ik correct ben – en laten we daar tot bewijs van het tegendeel van uitgaan – is een barbecue een voorwerp, een object dus, dat je gebruikt om vlees op een bepaalde manier te bereiden, namelijk door het te braden. Zoals je een pan kunt gebruiken om vlees te bakken, zo kun je een barbecue gebruiken om vlees te braden. Volg je me?’ ‘Guy, alsjeblieft. Dat kan allemaal heel goed zijn, maar ik vind dat soort linguïstische futiliteiten geen argument om niet te barbecueën.’ ‘Anita!’ bulderde Guy verontwaardigd. ‘Besef je wel wat je zegt? Door ‘barbecueën’ als een woord als een ander te beschouwen zet je de deur open voor een hele reeks barbaarse termen! Binnenkort zullen we ons vlees moeten tajinen, ons sinaasappelsap blenderen en onze oosterse groenten wokpannen! Zin in thee? Eerst waterkokeren! Liever een Bloody Mary? Spijtig, cocktailshakeren kunnen we niet. En dan zwijg ik nog over de broodpudding die geovend zal worden en de diepvriesmaaltijden die we eerst zullen moeten microgolven alvorens ze te bestekken. Wie gaat de borden vaatwasseren? Wie gaat de taart in stukken messen? Wie gaat de kaaskroketten friteusen?’ Guy werd bleek. Zweetdruppels gleden van zijn voorhoofd bij de totale chaos die hij in zijn hoofd voorzag.   ‘De wereld zal ten onder gaan aan zoveel verwarring! Het blijft immers niet beperkt tot het keukenen! De manier waarop er geparlement en geregeringd wordt zal drastisch veranderen. Zal er überhaupt nog sprake zijn van democratie? Of krijgen we terug halvegaren aan de macht die over ons zullen dictaturen en vorstendommen?  Oorlogen zullen eeuwig blijven duren door de vele nieuwe technieken die jij taalkundig mogelijk hebt gemaakt: mensen zullen niet meer alleen neergeschoten worden, nee, ze zullen gemitrailleurt, gedronet en geclusterbomt worden! Gezwaard, gevuurd, gegoedendagt! Is dat de wereld waarin jij wilt leven, Anita?’ Guy zag ondertussen vuurrood. Naar adem happend ging hij voort. ‘En de renovatie die jij zo graag wilt! Die kun je dan wel op je buik pennen! Hoe gaan we in godsnaam ooit een keuze kunnen maken uit de talloze mogelijkheden die door jouw schuld in het woordenboek zullen staan? Gaan we die muur in de woonkamer behangtafelen, stukadoren of toch gewoon kwasten? En een zwembad in de tuin, allemaal goed en wel, maar hoeveel zal het kosten om de put te graafmachinen, al die grond te kruiwagen en naar het containerpark te camionnen? Of dacht je dat al voetend te doen? Nee, Anita, de wereld gaat ten onder als er met kerst gebarbecued wordt. Dat kan ik echt niet toelaten. En daarbij, onze barbecue is zo versleten als wat.’ 

Van Horen Zeggen
9 1

De laatste petanquer

Gisteren vond ik tijdens het opruimen een oude zomerfoto met zes zongebruinde mannen op een rijtje: Rob, Ludo, Pier, Georges, Eric en mijn papa. Ik zag het weer helemaal voor mij. Voorbij de kabinetjes op een stuk hard zand bakenden ze met een wit koord hun terrein af. Met een houten plankje aan een lange steel veegden ze het terrein effen. De ploegen werden verdeeld en pas na een uur of drie zagen we de mannen terug onze richting uitkomen. Wij, de families, zaten aan de kabinetjes en passeerden de mannen af en toe als we gingen zwemmen.  Na een paar jaar vervolledigden een Antwerpenaar Toon en twee jonge West-Vlamingen, schoonbroers van Ludo, de petanquers op regelmatige basis. Het koordje viel weg en er kwam een houten scorebordje in de plaats met een zwart en rood pinnetje. Ik was intussen een jaar of tien en mocht al bij het terrein staan kijken. “Fientje geef ons ne keer twee puntjes, meistje” klonk het dan. Waarop ik het rode of zwarte pinnetje verzette. De favoriet van mij en mijn mama was Pier. Pier had spierwit fijn golvend haar tot in zijn nek en, een wit baardje, grijze bril en sproetjes over zijn hele lijf. Pier kwam altijd een uur voor de start van het spel bij ons aan de kabinetjes een babbeltje doen. Mama zat dan met de tranen in haar ogen van ’t lachen. Vaak gierden en schaterden we voor het hele strand. Pier zijn ex-vrouw had een paar stoornissen die hij dan heel gezapig kon nadoen. Hoewel ze zijn leven deels had verwoest kon hij geen slecht woord over haar vertellen. Ze hadden samen een zoon, die niet zo snugger was, en een dochter die de stoornissen van haar moeder had geërfd. Pier was al drie keer afgevoerd met een zware hartaanval. Eén keer lag hij in ’t dodenhuizeke, daar is hij wakker geschoten en  heeft hij alle verpleegsters verbaasd hoe snel hij weer de oude was en de schone “mokstjes” bedankte voor hun goede zorgen. Hij zag de vrouwen graag op zo een zachtaardige manier dat het bij mij is blijven hangen. Pier was een kettingroker en de tussenstop in ’t dodenhuizeke had het hem niet afgeleerd. ’t Was mooi daar aan de overkant zei hij. Hij was niet bang. Hij was hier al langer dan voorzien was. Dus kwam hij petanquen met pilletjes in zijn zak. Mijn papa wist de pilletjes zitten en wist wat hij moest doen. Hoe vaak stond mijn hart niet half stil als er een helikopter op het strand landde? Was het Pier? Bijna jaarlijks werd iemand afgevoerd. De heisa die dan ontstond als de helikopter bleef cirkelen tot er een landingsplaats werd vrijgemaakt, de snelheid waarmee een stukje strand werd afgebakend met donkerblauwe zeilen om de reanimatie te starten, de zandstorm die ontstond wanneer hij weer opsteeg en het lege verlaten gevoel achteraf, het zit allemaal in mijn geheugen geprent. Zelfs nu 30 jaar later voel ik het nog wanneer een helikopter overvliegt. Tot ieders verbazing was er plots die zomer waarop Pier zijn nieuwe echtgenote aan ons voorstelde: een gezellige dame met veel te veel overgewicht. De gezellige dame bleek na wat verhalen van Pier geen fantastische keuze. Op minder dan tien jaar tijd was zijn hele spaarboek erdoor gedraaid en Pier voelde zich meer en meer teleurgesteld in hoe alles gelopen was. Zijn mooi huis in het centrum van de stad waar hij zo graag uit ging werd verkocht en hij verhuisde naar een stacaravan buiten de stadsrand, samen met zijn gezellige dame die intussen door een maagring haar vetrollen voor rimpels had verruild en daarbij wat gezelligheid als tol betaalde. Pier zijn ogen straalden als hij zijn miserie met ons kon delen en we er samen om konden lachen. En vaak moest hij ook een traantje wegpinken of wat verdriet wegslikken. Dat was het moment waarop hij naar mij keek en vroeg hoe het was of welke taartjes ik bakte of hoeveel strandbloemen ik had verkocht. Met de jaren werden die vragen vervangen door vragen naar de liefde. Maar Pier kwam alsmaar minder. De dokters waarschuwden hem dat hij niet veel tijd meer had en dat bleek te kloppen. We gingen niet naar de begrafenis, dat was te zwaar. Met veel moeite en verdriet bracht mijn papa de zomer na Pier’s dood iedereen terug bijeen om de petanque verder te zetten. Mijn andere favoriet Ludo was stiller, maar altijd blij mij te zien. Volgens mijn mama had ik als kleuter bijna zijn scheiding veroorzaakt. Ludo had een vrouw en drie kinderen, dezelfde leeftijd als mijn broer, zus en ik. Op een dag heeft ze het hele strand bijeen geroepen omdat Ludo in mijn mama haar koffietas de melk omroerde nadat hij al de hele dag met mij had gespeeld in plaats van met zijn eigen zoontje. De scheiding vond een paar jaren later plaats. Geen idee of wij er voor iets tussen zaten. Ludo kwam dus wat minder petanquen. Soms was hij er, soms zijn ex en hoe ouder ik werd geen van beide. Het kabinetje werd dan ook alsmaar meer gebruikt door de schoonbroers met jongere kinderen. Die broers werden ook in de petanquegroep opgenomen, wat voor wat extra leven zorgde en de zekerheid dat er elk weekend minstens zes spelers waren. Op mijn zeventien, aan het kabinetje van Ludo en zijn schoonbroers zag ik plots terug zijn zoon. Als kleuters waren we onafscheidelijk en nu we allebei tot mooie tieners waren uitgegroeid sloeg de vonk terug over. We wilden nog wel eens samen spelen en trokken naar het water. De vonk bij mij was maar van korte duur, na twee spelletjes aan het water gingen we samen de stad in. Toen dat avondje uit eindigde met drugs besloot ik verder maar uit de buurt te blijven van mijn kleuterlief. Een goeie beslissing, zo bleek dat later, toen Ludo terug kwam petanquen en meedeelde dat zijn zoon in het gevang zat, zijn dochter flik was geworden en de oudste zoon een nietsnut. Ludo was op dat moment hertrouwd met een militaire. De militaire kwam mee petanquen. Dat werkte enkele jaren tot wanneer een nichtje van Ludo in het spel kwam. Ludo verdween weer jaren en de militaire speelde nog een zomer verder. Toen ook zij verdween vertelden Ludo zijn schoonbroers dat Ludo zich had opgesloten. De militaire had hem zijn levenslust en materiële goederen ontnomen in een loodzware echtscheiding en hij is het niet meer te boven gekomen. Rob was een chique type uit Brussel. Hij was er niet altijd bij omdat hij ook nog tennis speelde en altijd wel ergens een jonger liefje had. Zijn vrouw wist het, maar de schone schijn moest hoog gehouden worden, dus bleef ze glimlachen. Rob kwam na Pier’s dood niet meer spelen. We zagen hem soms nog aan de tennis of op de dijk en dan later alleen nog de schoonzoon en de kleinkinderen. Met Toon werd vaak gelachen omdat hij slechter speelde en wat trager was, maar ze hadden hem er graag bij. Toon kreeg prostaatkanker. Spelen deed hij veel minder. Het oprapen van de ballen deed hij met een magneetje. De kanker was nog maar enkele jaren onder controle of er werd dementie vastgesteld. Hij kwam af en toe nog kijken naar de petanquers en dan ook dat niet meer. Eric was een luidruchtige zongebruinde al vroeg kale man met gouden ketting en dikke bierbuik. Veel te vaak was er met Eric discussie. Eric had nog een ander petanquegroepje. Toen zijn einde naderde en de kanker in zijn hele lichaam verspreid zat bleef hij positief. Zolang hij kon zou hij spelen en een aperitiefje drinken. Hij bleef als voorlaatste over en speelde dus nog een aantal jaren met de nieuwe garde: een paar jongere mannen die hadden gezien dat die petanquers best wel plezier beleefden. Eric en Pier kenden Georges zijn vrouw goed. Het was een duinsletje in de gouden jaren. Of ze Georges bedroog omdat hij vaak knorrig was of andersom kan ik niet zeggen. Wel vond ik Georges als kind maar een rare vent. Toen ik zelf moeder werd en Georges heel lief met mijn eigen kinderen omging begon ik hem beter te appreciëren. Hij zag er toen ook al een opa uit. Maar hoe ouder mijn kinderen werden hoe vaker ik opmerkte dat zijn blik steeds vreemder werd, alsof hij weg was van de wereld. Hij had verdriet over hoe zijn leven gelopen was en zag de toekomst steeds somberder. Hij kreeg antidepressiva, maar kwam er niet meer bovenop. Op een ochtend nam hij zijn fiets, zonder portefeuille, zonder gsm en belandde onder de trein. De sportieve Georges die altijd ging fietsen, zwemmen en petanquen eindigde zonder benen in een rolstoel. Zijn vrouw beheerde zijn telefoon, dus open gesprekken voeren kon ook niet meer. De medicatie tastte zijn brein verder aan en deze zomer stond mijn papa plots aan mijn raam met zijn doodsprentje en immens verdriet omdat zijn sportieve vriend zijn laatste levensjaren opgesloten en verminkt had moeten doorbrengen.  Mijn papa, de laatste van de petanquers, speelt intussen al twee jaar alleen nog met de nieuwe garde. Het scorebord gaat nog mee. Het plankje om het terrein te vegen, het koordje en de meter om de afstand juist te meten zijn achterwege gebleven. Het uur en de plaats om te petanquen hangt niet meer af van de getijden. Het water komt al meer dan 20 jaar niet meer tot aan de kabinetjes. Overal rukken duintjes op. De nieuwe garde gaat na een spelletje petanque niet meer zwemmen of pintelieren, maar recht de fiets op naar huis of gewoon terug in de strandzetel tot etenstijd. Tijden zijn veranderd. De gesprekken nog dezelfde: schunnige opmerkingen over mooie meisjes, commentaar op rare individuen, de kinderen en kleinkinderen, de gezondheid, de nieuwe gebouwen of de toestand van de oude, het weer, reisplannen, evenementen en lekker eten. Mijn dochter speelt af en toe mee, net als ik destijds met Pier en Ludo en zijn schoonbroers. Als ze het scorebordje verzet hoor ik Pier zijn stem. Maar zij herinnert zich enkel Georges en Eric, de rest heeft ze niet gekend. Zij heeft een band met de nieuwe garde. Mijn tijd was de tijd van Pier.  Dat waren dé tijden zegt mijn papa. Profiteer ervan, dat zegt hij ook, want niets komt terug. Wat voorbij is, is voor altijd voorbij.

Fien SB
130 2

Het spinnetje dat ze niet ving.

Hopelijk ben je niet bang voor spinnen. Want dit verhaal gaat over een lief klein spinnetje. Jawel, spinnen kunnen ook lief zijn. Ze vangen bijvoorbeeld die lastpakken van muggen voor je. En wie weet eet jij wel eens graag een stuk van een varkentje of schaapje maar ben je ook lief. In ieder geval deed het spinnetje heel erg zijn best om goed te zijn. Maar wat is goed? Wat de één goed vind, vind de ander misschien weer slecht … Muggen vangen zodat we lekker kunnen slapen vinden we goed. Veel poten hebben en er griezelig uitzien vinden we dan weer niet zo leuk. Hoe dan ook, ik had als kind een vreselijke angst voor spinnen. Maar als ik dit spinnetje zie, vind ik het vooral schattig.  Het spinnetje woonde in een bos. Laten we hem Sjarel noemen. Sjarel kon niet goed webben weven en dat vond hij een groot probleem. Ze waren zo belabberd dat hij er geen mugjes en vliegjes, laat staan grotere beestjes, mee kon vangen. Zijn webben namen de meest vreemde en onhandige vormen aan. Terwijl het web van een spin op zich al een kunstwerk is, voelde hij het verlangen dit te overstijgen. Maar als hij zag dat het bijna zo ‘n kunstwerk werd, probeerde hij het weer praktisch te maken. In een poging bij de andere spinnen te horen en in de hoop zo zijn eigen eten te kunnen vangen.  Hij was zo schattig en lief dat sommige andere spinnen, ondanks hun oordelen over zijn onkunde, hem verwelkomden in hun statige web en van hun overvloedige vangst lieten smullen. Daarvoor was hij hen heel dankbaar. Maar Sjarel was best wel trots. Hij wou graag zijn eigen eten kunnen vangen.  Dus ondernam hij eindeloos veel pogingen om een deftig web te maken. Volgde ook lessen daarin. Sommige onderwijzers hadden veel geduld met hem. Anderen vonden hem reeds op het eerste gezicht een hopeloos geval. Wat hij ook probeerde: het lukte hem niet.  Af en toe ving hij wel een draaierige vlieg of verdwaasde hommel, maar dat was dan eerder een toevalstreffer. Toch was hij dan enorm trots op zijn vangst en pronkte ermee.  Het ontbrak hem volkomen aan gevoel voor symmetrie en praktische infrastructuur. En als het hem al eens lukte een aanvaardbaar stukje web te maken, werd hij plots heel moe. Of kreeg een onweerstaanbare drang iets anders te gaan doen. Iets dat hij veel leuker vond, zoals zonder doel op stap gaan of het web van een buur als trampoline gebruiken. Of hij stopte zijn werkzaamheden omdat hij wegdroomde bij wat voor reusachtig, indrukwekkend en uiterst functioneel web hij zou maken waar de andere spinnen jaloers op zouden zijn.  Van dat alles kon hij boos worden. Boos op zichzelf. Boos op de andere spinnen die met hun web en hun vangst pronkten, boos op de insecten die hem uitlachten, boos op de wereld. Dan was hij niet meer zo schattig en lief. Maar gelukkig duurde dat nooit lang. Dan had hij weer een leuke ontmoeting of kreeg een lekker dikke vlieg van een barmhartige buur.  Soms viel het hem op dat sommige van zijn buren ervan konden genieten hem te zien weven. Ze nieuwsgierig waren naar welke gekke vormen hij nu weer uit zijn hoedje toverde. Ondanks dat ze hun web piekfijn op orde hadden, waren ze vaak verveeld, gespannen of moe door het vele en routineuze werk dat het onderhoud ervan vergt. En als hij weer eens een glinstering in de talrijke ogen die een spin heeft had gespot of een stiekeme glimlach bij een vermoeide buur deed ontluiken, kreeg hij vaak een extra grote hap van hen.  Maar daarna voelde hij zich weer eenzaam in zijn onverbeterlijke klunzigheid. Vaak viel hij zelfs op de grond omdat hij niet meer aan zijn eigen web uit kon. Werd zo een gemakkelijke prooi voor een vogel. Spinnen zijn enorm kwetsbaar, dat mag je vooral niet vergeten als je er schrik van zou hebben en daar mag je bovendien zeker geen misbruik van maken.  Tijdens zijn dooltochten ontmoette hij spinnen die net zoals hem waren. Maar hadden opgegeven en ergens in een hoekje lagen weg te kwijnen. En vaak allesbehalve lief en schattig maar boos op alles en iedereen waren. Ergens kon hij hen volkomen begrijpen. Maar dat vertelde hij niemand. Zijn lieve, begripvolle blik deed hen goed.  Af en toe moest hij op zoek vriendelijker buren. Omdat sommige buren zijn gedrag soms gewoonweg niet meer konden verdragen of hem te hard uitlachten.  Op een dag was Sjarel het allemaal zo beu dat hij zomaar, zonder enig plan of doel, een web begon te weven. Het was echt allesbehalve een poging er iets fatsoenlijks van te maken. Hij kreeg plots heel veel energie en weefde en weefde heel de dag door. Van de hoogste toppen van bomen tot aan de laagste plantjes en paddenstoelen. Hij besefte het niet eens dat de nacht viel. Misschien schonk de maan hem wel veel licht.  Toen de eerste zonnestralen de dauw op zijn web deed glinsteren, bekroop het ongelooflijke gevoel hem dat het af was.  Hij zette zich op een afstandje ervan en genoot van de meest onmogelijke vormen die hij tevoorschijn had getoverd. Zoiets had hij nooit eerder gezien. Bovendien zag het er ook grappig uit, waardoor hij luidkeels begon te lachen. Daardoor werden de hem omringende spinnen wakker. Ze keken eerst verstoord en fronsten met al hun ogen tegelijkertijd, maar toen begonnen ook zij, bij het overweldigende aangezicht van Sjarel’s te gekke web, het op een lachen te zetten. Schaterlachen deden ze. Heel het bos vulde zich met het gelach van spinnen. Ook de vogels, een vos en een paar konijnen voegden zich bij het orkest van verwondering en gelach. Door dat alles had Sjarel de indruk dat hij aan het dromen was. Hij werd plots heel moe en viel in een diepe slaap.  Een tijdje later werd hij wakker door gelach en dacht dat hij nog steeds aan het dromen was. Talrijke zoemende insecten omringden zijn web en schaterden het uit. Sommigen onder hen vielen door overmaat aan verwondering flauw of lachten zich dood.  Zijn web deed nog steeds allesbehalve wat een spinnenweb hoort te doen, maar insecten vielen neer op de weinige functionele stukjes van zijn web of op de blaadjes en takken van de bomen waartussen het hing. Zo kon Sjarel ze gemakkelijk overmeesteren en nuttigen als hapje. Het was de allerleukste dood die een insect zich kan toewensen.  Sindsdien maakt Sjarel alleen nog prachtige knotsgekke webben.         

Delacre
28 1

Damals

Carlo en Ludwig zijn mijn ‘compagnons de route’ op een jongerenkamp in de Belgische Ardennen. De route is een kilometerlange voettocht. Elk team moet met zijn drieën de aankomst halen. “Sorry, maar bij Ludwig denk ik aan Van Beethoven”, grapt Carlo.“Ja, dat is bestemd juist. Ik ben afkomstig uit de Oostkantons. Mijn moederspraak is Duits, maar ik spreek ook een bisjen Nederlands”, antwoordt Ludwig met een overduidelijke Duitse tongval.Onderweg maken wij kennis en praten honderduit over allerlei belevenissen en interesses. Is het de nietigheid in de overweldigende natuur die ons nader bij elkaar brengt? Zonder schroom komt alles aan bod: schooltijd, vriendschappen, familie, sportprestaties, maar ook tegenslagen. Carlo gooit het roer om en vraagt “Ken jij Toon Hermans?” aan Ludwig, die nee-schudt.“Toon gaf een try-out van zijn one-man show in Duitsland. Op de vraag van een dame wat het betekende antwoordde haar vriendin: Ohne man heisst: ist kein Man dabei!”Ludwig proest het uit van het lachen. Wij zijn gelukkig al ver gevorderd wanneer ik plots mijn enkel verstuik. De pijn is onhoudbaar. “Laat mij hier achter. Het EHBO team pikt me wel op.” Ze weigeren.“We moessen tezamen de finish holen.” Ludwig voegt de daad bij het woord en zet zijn schouder onder mijn oksel. Carlo volgt zijn voorbeeld. Afgemat maar tevreden haalt ons trio de eindmeet. Enkele dagen later nemen wij als echte Blutsbrüder afscheid. Vijfentwintig jaar later verblijf ik voor de kerstdagen met partner en kinderen in Ostbelgien. Een betoverende tocht in de sneeuw rond het meer van Bütgenbach leidt naar de stuwdam. Op de terugweg naar de parking komen in tegengestelde richting  een vrouw, twee tienermeisjes en een man in rolstoel ons tegemoet. Als we hen kruisen bekijk ik de blonde man. Mijn mond valt open: “Ludwig?”Hij is het. Ik omhels hem en kijk ongewild vragend naar zijn blijkbaar verlamde benen. Ludwig merkt het en zegt smalend: “Ja, für mich is het een ohne Beinen show geworden.”Bij het oplaaiende haardvuur van een gezellige Stammkneipe verbroederen onze families. Ludwig vertelt dat dit een soort pelgrimstocht is. Elk jaar komt hij  terug naar deze plek waar hij tijdens een looptocht rond het meer zwaar ten val kwam met alle gevolgen van dien.“Vandaag is het een richtige tocht van een pelgrim”, zegt hij, “want zoals het bedevaarders betaamt, bidden zij om een Wunder.  Mijn Wunder is vandaag geschiedt: ik heb jou wieder gevonden.”   

Vic de Bourg
15 0