Zoeken

Kantoor

De vergaderzaal is zielloos. Witte muren, geen ramen. Een licht zoemende klimatisatie-systeem zorgt voor de gepaste Soundtrack. Zacht monotoon gezoem waarlangs elk beetje zuurstof langzaam wordt afgevoerd. Enkel verstikkende lucht achterlatend, kweekvijver van barstende hoofdpijn en koppig darmflora. De muren zijn wit geschilderd. Symbool van onschuld, kalmte. Geassocieerd met goddelijkheid en perfectie. Wat een grap. Het is een daad van ongebreideld sarcasme om vergaderzalen wit te schilderen. Wit zou zich zwaar beledigd moeten voelen. Alle symboliek die ze wordt toegeschreven elke keer weer opnieuw verpletterd door een doodse kudde vergaderende wezens. Een complete donkere kamer past beter als vergaderzaal. Zoveel mogelijk zintuigen uitgeschakeld. Voordeel is dan ook dat de zorgvuldig uitgekozen, op hun lelijkheid en hun compleet gebrek aan inhoud ,kunstwerken niet te zien zijn. Het duurde drie werkgroepen en één poll alvorens de verschrikkelijkste creaties werden uitgekozen. Het zijn ingekaderde kadavers van compleet mislukte schepsels, die meer functie hebben als laxeermiddel dan als wandversiering. Nu ik er over nadenk, een hoop uitgesmeerde uitwerpselen was een veel betere optie geweest. Het meubilair in de vergaderzaal is apathisch.  Symbool van deze plek. Het ziet er vanop afstand behoorlijk uit. En eigenlijk zou het daar moeten bij blijven. Dit bedrijf koopt enkel materiaal dat vanop een afstand enige waarde en nut schijnt te hebben. Zodra je dichter komt, en de ware aard van de dingen naar boven komt, slaat de gelatenheid je met een kletsnatte dweil in het gezicht. Eens je in de persoonlijke ruimte van het meubilair komt is echt alle hoop verloren. De tafels schijnen van karton, de stoelen papier-maché. Een blackboard waar een hele geschiedenis van vergaderen op af te lezen valt. Elke vergaderleider is opgewonden om zijn nonsens op het bord te schrijven, lucht uitgeschreven in vier kleuren. Hun neergepende gevoeg verwijderen kunnen ze niet, alsof ze een deel van zichzelf zouden uitwissen. Iets waar ik altijd weer vurig op hoop, dat ze zichzelf uitwissen. De flip-overs zijn aan de magere kant. Elke keer opnieuw. Twee blaadjes nog en dan niets meer. De oeroude verlichting, ondertussen in drie verschillende varianten van pipi-geel, omsingelen mij alsof ze in plaats van licht zure regen over me heen druppelen. Het is een hel, waar door sadistische dik betaalde boosdoeners, heel lang is over nagedacht. Hoe krijgen we de wil van de leidinggevende zo snel mogelijk wet voor zijn ondergeschikten? We richten een ruimte zo in dat de ondergeschikten bereid zijn om hun ziel te verkopen om zo snel mogelijk uit die ruimte kunnen. Alle vergaderzalen, waar ik al als samengedreven vee richting slachthuis een glimp van de hel opving, hebben geperforeerde plafondpanelen. Respectievelijk, volgens de grote van de vergaderzalen, zijn er in de gehele oppervlakte van het plafond 12574 perforaties, 8941 perforaties en 4210....

Piet V.
10 1

Entre chiens et loups

Ik lig in de hangmat en doe een poging om het lawaai van de auto’s die op de kasseibaan omhoog klimmen te negeren. Drie seconden stilte, meer krijg ik niet. Ik hou het niet. Ik word knettergek van dat constant lawaai. En nu? Heb ik nu alles opgegeven voor rust in mijn hart en krijg ik constant lawaai in mijn hoofd in de plaats? Exact zes maanden geleden veranderde een uitnodiging voor een wandeling in het parkbos mijn leven. Ik had hem twee jaar eerder ontmoet, als het lief van mijn zus. We stuurden om de paar maanden eens een berichtje en hij kwam een aantal keren langs op mijn werk in functie van zijn werk. Ik werd warm en blij van de bezoekjes. Maar meer was het niet maakte ik mezelf wijs, ook niet toen hij mijn zus verliet. En toch liet ik twee maanden na die wandeling in het park de partner waar ik 23 jaar mee samen leefde en de straat waarin ik 45 jaar had gewoond achter omdat die ontmoeting veel meer was, misschien wel alles. De eerste dag dat hij mij meenam naar zijn woning was mijn reactie “waaaaw, wat een uitzicht”. Ik voelde mij een beetje Heidi in de bergen, zeker als het donker werd en de lichtjes van de stad beneden aan de berg verschenen. Vandaag kijk ik vanuit mijn hangmat naar dat uitzicht en probeer ik het binnen te laten, maar alleen het lawaai komt binnen. "Focus! Filter het lawaai toch gewoon weg", zeg ik mezelf. Ik concentreer mij op de twee bomen met een bankje tussen. Rechts ervan de eerste witte bloesems en iets meer op de achtergrond een geveerde boom. Ik bedenk dat ik graag alle bomen bij naam zou willen kennen. De kruin waait wat open en de wind brengt ook het grasveld van de boer in beweging. Mijn ogen genieten, maar mijn hersenen willen niet mee. Het geluid van de auto’s is er nog steeds. Ik bedenk een plan om dat geluid te stoppen. De stad een brief sturen om de snelheid te minderen, nog hogere bomen plaatsen, leuke plakkaatjes op de weg zetten zodat de bestuurders automatisch vaart minderen of elke dag mijn toekomstige schapen loslaten. Mijn blik verplaatst zich naar de vijver. Misschien moet ik onder water gaan en daar blijven. Dan stopt het geluid eindelijk. De vijver is donker, vol gevallen takken en gifgroene wieren. De kikkers die dagen geleden op elkaar zaten zijn niet meer te horen of te zien. De zwarte ondergrond heeft hun wellicht opgeslokt. Alleen hun nageslacht drijft nog aan de oppervlakte. Dat nageslacht wordt elke avond uiteen gedreven wanneer een eendenkoppel landt om er de nacht door te brengen en er binnenkort ook nageslacht achter te laten. Naar die gele donsjes kijk ik uit, naar kleine groenzwarte kikkertjes ook, maar niet naar de vele lijkjes die dan in het gras en op de oprit achterblijven en ook niet naar het verdriet wanneer een geel donsje het toch niet blijkt te halen. Ver achter de vijver staan gigantische bomen die het geluid niet tegenhouden. Hun kale kruin met dikke donkere kronkelende takken zien er bij avondlicht een schilderij van de Latemse school uit, maar bij daglicht doet het me eerder denken aan de horrorversie van sneeuwwitje. Sneeuwwit was het hier enkele maanden geleden. Ik hou van elk seizoen, maar als er sneeuw ligt en de zon de hele dag aan een helblauwe hemel staat kan mijn geluk niet op. Ik denk terug aan die dag hoe we uren door de sneeuw de voor mij nieuwe omgeving verkenden. Volkomen gelukkig, niet wetend wat er ging komen en nog niet goed beseffend hoe hard het gemis plots zou binnen komen. Zoals vanavond. En daarom lig ik in de hangmat. Net zoals jaren geleden toen er maandenlang mist mijn hoofd werd ingeblazen en ik werkonbekwaam werd verklaard. Echt bekwaam ben ik niet meer geworden. Op mijn nieuwe werk viel dat niet op. Maar ik wist het, er was iets kapot. Kapot was ook mijn relatie, al van in het begin. Met wat positivisme, relativeringsvermogen en vele kleine gelukjes zijn we toch 23 jaar ver geraakt.  Ik draai me op mijn buik zodat mijn rug omgekeerd kan rekken. Ik probeer mijn lief achter het raam te zien, wil hem eigenlijk graag bij me, maar hij moet werken en ik niet, ik ben werkloos, voor de tweede keer. Qua timing hebben ze dat goed gedaan bij ’t stad. Ik had nog maar net aangegeven dat mijn werk mijn houvast was in de periode van de scheiding of ze kondigden al mijn C4 aan. Bad getimed zijn ook mijn dipjes, mijn gemis, mijn verdriet, mijn thuisloos verdwaald gevoel. Dat zei mijn lief. Bad omdat ze opduiken zodra ik in bed zit. In bed wil hij slapen. Als ik gevoelens kon timen had ik de afgelopen twee jaren vast geen tranen gelost op de bus, was ik niet verliefd geworden toen hij twee jaar geleden gehurkt naast mijn bureau op mijn scherm meekeek, had ik nog voor de eerste woede mijn vorige relatie stop gezet. Maar gevoelens zijn niet te timen. De stand van de maan wel. En vanavond staat ze daar als helder fijn lijntje. De lucht krijgt weer alle kleuren alvorens over te gaan naar donker. Dit is mijn favoriet moment van de dag, entre chiens et loups. Ik kan beginnen met uitkijken naar de nacht. Dan wordt het eindelijk stil buiten. En met een beetje geluk ook in mijn hoofd.

Fien SB
17 3

Het werkt

Ik heb veertien dagen afgezien. Dat is twee weken geleden. Hersenpan in panne, want wat bedoel ik nu in feite met die tweede zin? Dat het twee weken geleden is dat ik heb afgezien? Niet noodzakelijk. Misschien weid ik wel weldadig uit, verduidelijk ik voor de kick, licht ik lichtjes toe ... Kortom, zeg ik twee keer hetzelfde, maar gewoon anders, gebruikmakend van synoniemen.  Een nieuw werkwoord dringt zich op en staat te popelen om uitgevonden te worden: 'synonimeren', naar analogie met simoniseren, een techniek die de lak van een auto beschermt tegen vuil of krasjes, die hem doet glanzen en bescherming biedt tegen schadelijke invloeden van buitenaf. Al synonimerend kan je taal evengoed wat meer doen glanzen en kan je er tegelijkertijd voor zorgen dat er geen misverstanden ontstaan. Op die manier is het ook een soort beveiliging, een verdediging tegen eventuele foute interpretaties door de buitenwereld. Het nadeel van synonimeren is dat je voor goede verstaanders soms te uitleggerig en op den duur irritant overkomt. In plaats van jezelf al synonimerend te herhalen, kan je daarom ook kiezen voor de duidelijkste variant, zeker als de minder makkelijke optie de zaken onnodig compliceert. Zelf noem ik het simplificerend synonimeren. Simplificerend synonimeren is spannend en spraakmakend. Of misschien net niet, want het maakt net minder spraak. Waar ik tot voor kort langdradig zou zeggen: een kledingstuk dat op het hoofd gedragen wordt is een noodzakelijkheid, op voorwaarde dat de Zweedse bouwvakker een dergelijk hoofddeksel in de nevelige laaghangende wolken ontbeert om stenen met specie op en tegen mekaar te leggen, zeg ik nu simpelweg: een muts is een must, mits Mats een muts om te metsen in de mist mist. Ziezo. Ander voorbeeld. De Nederlander prefereerde een gerecht van grof gemalen durumtarwe in kleine bolletjes. Helemaal fout. Veel beter is: Koos koos koeskoes. Synonimeren, het werkt. 'Jij wordt nog met de dag luier,' zei mijn wederhelft daarnet, toen ik haar uitlegde hoe mijn zelf uitgedokterde proces van synonimeren mijn woordenvloed kan indammen en bijgevolg ook mijn tekstuele inspanningen kan minimaliseren. 'Je zou je beter wat méér inspannen in plaats van minder. Wat werken. Je zou bijvoorbeeld eens een zin kunnen 'verzinnen' die alleen maar werkwoorden bevat. Dat is pas een uitdaging. Ga daar maar eens voor zitten.'  Zij zei ook eens iets. We stonden nota bene te midden van een mensenmassa, op een of andere teringdrukke markt. 'Ach mens,' zei ik, 'hier is zo weinig plaats dat ik nauwelijks kan bewegen! Laat staan gaan zitten!'  Laat staan gaan zitten. Gelukt! Echtgenote zucht. Ik lijk wel van alle markten thuis, denk ik een paar uur later, bijna in slaap vallend tijdens het avondeten. We eten met het hele gezin pas aangekochte kibbeling. De kinderen, die we al veel langer geleden kochten, inspireert het tot, jawel, kibbelen. Met moeite blijf ik wakker. Ik hou van dit leven en van de alomtegenwoordige drukte om me heen en in mijn hoofd. Leven is een werkwoord. Liefde is zelfs een werkwoord. Zeker voor mijn vrouw. Ik zit tegenover haar en zie een paar rode adertjes in haar ogen. Volgens mij is ze minstens even moe als ik. Een knipoog van harentwege na een grapje en een gaapje van mijnentwege. Gelukkig is ze mij nog niet moe. Het werkt, tussen ons.

Danny Vandenberk
6 1
Tip

Bewijs van bestaan

In een vergeten kantoor, tussen een plant die ooit groen was en een koffiezetapparaat dat de droom van versheid al lang had laten varen, lag een formulier. Het was geen opvallend document; geen heilig perkament, geen geheim geschrift van een verloren continent. Het was niets meer dan een schriftelijk bewijs van verblijf. De ambtenaar achter het loket schraapte zijn keel en bestudeerde me zoals een archeoloog een potscherf bekijkt: nieuwsgierig, maar met de uitgebluste blik van een persoon die al talloze scherven heeft geteld. Zijn vingers rustten op een halflege koffiebeker, de rand getint door oude afdrukken van opgedroogde slokjes. "Bewijs van woonst," herhaalde hij, alsof hij zelf niet geloofde dat zulke stukkenecht bestonden."Maar waar woont u?" Ik zweeg even. Waar ik woon? Dat is een uitstekende vraag. In welk huis? In welke stad? In welke taal? Ik heb adressen gehad, brieven ontvangen, belastingen betaald; maar als je me vraagt waar ik woon, kan ik louter een opsomming geven van plaatsen die ik ooit bewoonde, niet van waar ik thuishoor. Thuis ligt verscholen tussen de letters van twee paspoorten, tussen een zin die in het Nederlands begon en in het Spaans eindigde. Een liminale ruimte, zoals het moment net voor de zon ondergaat: noch dag, noch nacht, maar een schemerige stilte daartussenin. De ambtenaar tikte met zijn pen op het loket "U moet toch in een of andere gemeente ingeschreven staan?" "Dat wel," gaf ik toe. "Maar ik ben niet zeker of dat betekent dat ik er woon" Hij zuchtte "Uw identiteitskaart, alstublieft" Met een lichte aarzeling haalde ik het plastieken bewijsstuk tevoorschijn, een document dat mij officieel aan een land verbond, alsof ik een boom was met wortels die vast in de kille bureaucratische grond verankerd lagen. Maar mijn wortels waren van een ander soort: luchtwortels, zwevend tussen staten, zoals een klimplant die weigert zich te beperken tot één muur. Hij bekeek mijn gegevens en fronste "U heeft twee nationaliteiten?" "Correct" Hij bladerde door het systeem, op zoek naar zekerheid, alsof mijn dubbele identiteit een fout in de matrix was. "En waar woont u dan echt?" De ambtenaar keek me afwachtend aan. Ik haalde diep adem. “Dat vraag ik mezelf ook al jaren af,” zei ik, terwijl ik mijn vingers over de rand van het loket liet  glijden. “Misschien woon ik in de brieven die me nog bereiken. Of in de verhalen die ik schrijf; in de taal waarin ik het best kan dromen.” Zijn blik bleef neutraal, maar hij tikte ongeduldig met zijn pen. Of woon ik in de gezichten van mensen die me herkennen zonder dat ik mezelf hoef uit te leggen? "Op papier woon ik hier," antwoordde ik uiteindelijk. "Maar in werkelijkheid woon ik nergens en overal." De ambtenaar knikte alsof hij dit vaker hoorde, alsof bureaucratische limbo een officieel erkende staat was. Hij printte een blad uit, stempelde het met de ernst van een rechter die een vonnis velt en schoof het naar me toe. "Hier is uw bewijs van woonst" Ik nam het aan. Een wit vel, enkele letters, een zegel dat autoriteit ademt; een document dat mij officieel aan een plaats verbindt. Zwart op wit, een bewijs van bestaan. Maar terwijl ik het papier tussen mijn vingers draaide, wist ik: ik zal altijd tussen de schaduw blijven schuilen.Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
66 3

Blijf bij mij, waanzinnige

  De geestesgekwelde kwam achteraf tot de vaststelling dat hij nergens van bevrijd was. Rust werd hem niet gegund. Integendeel. Het was ginds een drukte van je welste,  bovendien best eentonig. Hij was niet verlost. Hij was zichzelf gebleven maar bevond zich thans in een omgeving die hem nog meer beklemde dan gelijk welke parochiezaal waar om worsten wordt gekaart. U moogt kiezen waar hij terecht kwam na zijn wanhoopsdaad. Of hij al dan niet nog te biecht ging voor zijn heengaan, laten we schoon in het midden. Inzicht in de foute levenswijze zou een verschil maken. Veel wordt beweerd. Veel wordt geëerd. Dit personage was daar niet mee bezig. Vroom gedoe is voor hen die het beter weten. Zij drinken witte thee. Evenmin ondernam hij bewuste rovers- tochten, niet op verzamelobjecten, niet op onschuld. Aan wanpraktijken heeft hij zich nooit schuldig gemaakt. Toch liep alles verkeerd. Achteraf evenzeer. Geloof mij. Het is onaangenaam zoals men dat voorstelt. Uw geest zou U immers overal blijven achtervolgen. Tot in het oneindige. Ook ginds waar een lichaam U ontbreekt. Hij was daar niet op voorbereid, had geen uitleg klaar voor allen, geen pillen meer die kwellingen wat milderen. Daar is alles puur en onversneden. Men baadt er in een fel hemels licht of in hitte die je geest ferm zweten doet maar net niet vernietigt. Denk daarom twee keer na, U gekwelde. Blijf. Blijf hier. Blijf bij mij. Ik kan ertegen. Ik heb drank genoeg, ook een bijl om geluiden weg te hakken, een doek uit blind katoen. Ik heb bovendien een wilde tuin met netels die verkeerd gevoel in vingertoppen doen verdwijnen. Hier groeit bitter loof dat snel, onmiddellijk je tong herkent. Er staan zelfs bloemen die waanzinnig heerlijk ruiken.     uit de reeks 'Waanhoop'  

Bernd Vanderbilt
1 0

De literaire wereld op de korrel II ( een beetje proza)

Sommige auteurs houden zich nog vast aan obsoleet Nederlands. Obsoleet betekent verouderd. U snapt misschien al wat ik bedoel, het is niet omdat je een dik boek vol moeilijke dure woorden schrijft, die slechts een paar enkelingen begrijpen en waarvoor het merendeel van de bevolking constant een woordenboek bij de hand moet houden, dat je per definitie een goed boek hebt geschreven. Maar tja, elke auteur hanteert zijn stijl. En het is per definitie ook niet zeker dat een boek of script of document, dat bol staat van dure moeilijke woorden, wel getuigt van kwaliteit.  Voor mij is de essentie van een goed boek dat de auteur zijn lezers kan meetrekken en meeslepen in zijn verhaal. Ongeacht welke woordenschat hij gebruikt. Ik snap soms geen donder wat vele zelfverklaarde poëten en dichters proberen uit te drukken met hun gevoel, zelfs hier op dit platform. En ik heb echt geen zin om mijn brein te pijnigen en deze gedichten steeds opnieuw te lezen om te laten doordringen wat er nu echt staat geschreven. Ok, misschien ben ik dan een luiwammes maar geen zwaarwichtige denkoefeningen voor mij.  Mijn teksten en gedichten zijn volgens sommigen niet intellectueel. Ok, maar ze zijn wel humoristisch en gelaagd. Misschien moet je dat maar even na checken? De Nobelprijs voor literatuur zal ik er dan misschien niet mee winnen, maar ik heb mensen vertier en aan het lachen gebracht wat me veel voldoening schenkt.  De literaire wereld is nog steeds een elitaire wereld, helaas. Door sommigen wordt neergekeken op volkse auteurs, helaas. Waarom? Jaloezie, nijd? Omdat de volkse auteurs soms meer succes hebben omdat ze schrijven in begrijpelijke en begrijpbare taal? Zijn volkse auteurs per definitie anti- intellectuelen die niet gestudeerd hebben? Waar ze van denken of ze überhaupt wel kunnen schrijven? Ik vind dat heel erg. Kristien Hemmerechts, wijlen Hugo Claus en Herman Deconinck zullen en zouden nooit mijn vrienden kunnen zijn. Nee, echt niet. Geef mij dan maar Herman Brusselmans op zijn best, of Tom Lanoye of Pieter Aspe of een Jo Claes. Wie kent Guy Didelez nog, of Jotie 't Hooft? Iemand al gehoord van Koen Stassijns? En er zijn nog zoveel goeie auteurs, maar er is een bepaald select elitair kliekje van Belgische auteurs waar ik niet van hou. Het kleine Belgische literaire landschap, en hoe groot is België mondiaal?

Canniball
7 0