Zoeken

De vijf ingrediënten...

De klap kwam harder aan dan ze verwacht had. Nadat de schrijfcursus gisterenavond was afgelopen, was ze als een vat adrenaline in bed gesprongen. Procrastinatie was absoluut niet een van haar eigenschappen en ideeën had ze zat! Pas na enkele uren was ze uiteindelijk toch in slaap gevallen. Als huiswerk moesten ze iets maken met de vijf ingrediënten. Nou, dat zou een makkie worden. Ze overliep nog eens wat ze tot nog toe al had bedacht. Locatie. Een romantisch restaurantje? Nah, een exotisch eiland was beter. Wuivende palmbomen, zachtjes aanrollende azuurblauwe golven en een nagelwit strand dat afgezien van hun ligstoelen, parasol en een handvol verdwaalde papegaaien compleet verlaten was. En een groot strandlaken. Extra large. Personage. Een man. Een lange, gespierde, gebruinde man. In een spannende zwembroek. Definitely. Antagonist. Hihihi, daar hoefde ze niet over na te denken: dat was ze zelf! Uiteraard. Tijd. Jee, wat zou ze zeggen? Met geniepige oogjes en een smeuïge glimlach bedacht ze dat ze volgende week wel een paar daagjes tussen de ontplofte afspraken in haar agenda kon wurmen. Spanning. Oh, ze had voldoende input om de dingen met hem spannend te maken. Meer dan genoeg… Ze kreeg het al warm. Héél warm. Ze zag het al helemaal voor zich! Maar wat ze in haar dagdromen níét had gezien, was de ijsplek op het fietspad. En het was te laat om hem te ontwijken. Daar lag ze dan, in een ondiepe gracht, haar mond net niet vol met bevroren modder. Nou, de zonsopgang vanuit kikvorssperspectief was anders ook niet mis. Al lagen de bevroren bulten nu ook niet bepaald comfortabel. Voor ze het wist staarde ze in diepe, donkere ogen, die verbonden waren met de stevige armen die haar in één ruk uit haar geïmproviseerde prinsessenbed trokken. Oh... My... God… Had ik vanochtend dan toch maar mijn wenkbrauwen bijgewerkt, verfoeide ze zichzelf, terwijl ze met haar mooiste glimlach zijn aandacht naar haar gestifte lippen probeerde af te leiden.

Tinkelbel
13 3

Eddy Enhoenog

Het is een opvallend fenomeen. Nu de cafés, tavernes en eethuizen al een tijdje dicht zijn, begin ik ze te missen. Een aantal zaken hebben ze gelijk, deze onbekende vrienden. Meestal weet je niet waar ze wonen. Een gsm-nummer heb je niet. Met een beetje geluk ken je hun familienaam, maar vaak niet. Nu denk je misschien: ik heb die niet, van die cafévrienden. Ik durf het te betwijfelen. Ik denk dat iedereen er heeft. Bijvoorbeeld iemand die je vaak ontmoet in de cafetaria van het zwembad als de kinderen in het water ravotten. Of het koppel met wie je na de film een praatje maakt. Of met de man die elke woensdag met de markt op hetzelfde tijdstip een koffie drinkt in het koffiehuis. Nu al die plekken gesloten zijn, ontmoet je elkaar ooit in de supermarkt.  Of op straat. Dan knik je beleefd of je zwaait naar elkaar, zoals truckchauffeurs of bikers dat doen, omdat ze tot dezelfde groep behoren. Maar een praatje maken doe je daar niet. De magie zit tegelijk in de locatie waar je elkaar in normale omstandigheden tegenkomt. Ook is er meestal een gemeenschappelijke interesse. Bijvoorbeeld sport, kunst of politiek. Zo heb ik het thuis ooit over Eddy. Ik zag hem regelmatig in de zaak met de Parijse terrastafels. “Eddy heeft die film gezien”, zeg ik dan. Of: “Eddy is pas in dat restaurant geweest.” “Welke Eddy?” “Tja, Eddy van dinges”. “Eddy en hoe nog?” “Zijn familienaam ken ik niet.” “Waar woont hij?” “Dat weet ik ook niet.”Er wordt al eens smalend over hem gedaan. “Aaaah, Eddy vertelde dat zeker.” Alsof ik hem verzonnen heb. Dat hij een onzichtbare of een denkbeeldige vriend is, zoals kinderen er ooit eentje hebben in een film of in een jeugdboek.Maar hij bestaat echt. Al zie ik hem nu niet meer zo vaak. Eddy Enhoenog.

Rudi Lavreysen
20 3

De uitnodiging

Waarom ik niet van kinderen houd? Die zijn gewoon griezelig, iedereen weet het, maar we negeren het omdat we weten dat de meesten ooit zullen uitgroeien tot normale volwassenen. Ik was net zestien toen ik leerde hoe griezelig juist. Ze heette Maya. Leuk kind om te zien, wipneusje, blos en twee donkere vlechtjes, maar die ogen ... Helblauw en keken recht door je heen. Maar dat heet schattig te zijn, de onbevangenheid van een kind, bla bla. Een jaar of acht, hield van paprikachips en gezelschapsspelletjes. Ik had al een paar keer op haar gebabysit. Zodra haar ouders de deur uit waren, zei ze op samenzweerderige toon dat ze me iets moest laten zien. Ze viste een verfomfaaid kaartje van onder haar hoofdkussen. Vanbuiten zaten er glitters op, vanbinnen stond in nauwelijks leesbaar handschrift gepend: Wul jij bij mij koome speele? Ik woon aan de ooverkand, in het greize huis. XXX “Daar woont toch helemaal niemand,” zei ik meteen. “Dat vervallen krot is al jaren onbewoond.” “Zullen we toch eens gaan kijken, please?” Ze keek me aan met die grote blauwe kijkers van haar. Haar onderlip trilde een beetje. “Heb je dat kaartje zelf gemaakt?” vroeg ik. “Laten we Blokus gaan spelen.” “Oké, maar daarna gaan we in dat huis kijken,” zei ze. In de hoop dat ze het zou vergeten, of dat ik haar zou kunnen omkopen met chips, cola en veel te laat naar bed, gaf ik toe. Een half uur later gingen we het krot binnen. “Hallo?” riep Maya. “We zijn er! Ik kom spelen!” Ik zag in mijn ooghoek iets bewegen en gilde. “Een rat! Kom, we zijn hier weg!” Ik trok Maya aan haar mouw, maar ze rukte zich los. “Bangerik,” fluisterde ze. “Ga jij maar weg als je wil. Ik zie mijn vriendinnetje al!” Ze liep op een plek af waar niets te zien was, behalve een strook zonlicht die door een spleet viel in de planken die voor de ramen getimmerd waren. Ik bleef staan en keek naar haar, hopend dat ze dit spelletje snel beu zou zijn. En toen ... je zult me niet geloven ... maar ze stapte het licht in en ... verdween gewoon ... alsof ze door één of ander portaal gestapt was. Ik liep haar achterna, maar het licht verdween. Wel hoorde ik haar lachen. Ik riep haar, zei dat ik het niet grappig vond, dreigde met straf, begon te huilen, maar het mocht niet baten. Ik hoor haar lach nog steeds, als het donker is en ik alleen ben.  

Hekate
12 1

Ode aan een selderstronk

  Het was een fenomeen. Dat zou je kunnen zeggen. Het was een krak. Ja. In het uitduwen van de anaalklier bij mijn hond. In het bedenken van doordeweekse wreedheden en gedurende die ene zomervakantie, toen groef ik een hol in een heuvel. Dat was achter de vijver. Waarin karpers zwommen. Aan de rand dikkoppen. Die waren zwart en makkelijk te zien. Ze dwarrelden door elkander boven gelig zand. Ik dacht. Er zal een gelukkig moment komen, dat ik verlost ben van dat tuig en eigenlijk moest ik hem gewoon de voeten samensjorren, de handen op de rug binden, een touw rond de nek doen. Om hem dan door het slijk te sleuren. Ginds. Aan de andere kant van de vijver. Daar waar de barbaries baadden en intussen hun behoefte deden. Die modder mocht hem gerust de neus inkruipen en ik ging hem dan de oever opslepen. Zijn kop zou af en toe op de grond stuiteren en zijn tien tenen zouden evenveel sporen trekken in de mulle aarde. Morrelen zou hij, de gedachte brullen dat ik in die geultjes straks waterkers mocht zaaien. Het zou zelfs kunnen. Dat hij van een dergelijke processie een stijve ging krijgen en dan zou hij in het midden, tussen de vijf geultjes van zijn linker tenen en de vijf klein sporen van zijn rechtervoet, een iets bredere gleuf getrokken hebben. Eenmaal het ritueel voorbij was, zou hij daarin eigenhandig en om de vijftien centimeter een selderstronkje geplant hebben.  Dat ligt in de aard van die kloothommel en dit alles geschiedde in een meimaand, nog voor die ene beruchte zomervakantie. Ik had al een schets gemaakt voor dat hol in die heuvel. De gang mocht niet ál te breed zijn. Te smal voor zijn pens en als ik mijn schouderbladen wat naar voren rolde, dan zou ik er wel in geraken. Hij niet. Het hol was enkel bestemd voor mij en mijn hond.     uit de reeks 'Hormonoloog'

Bernd Vanderbilt
12 1

Namen raden

"Ben ik een man?" “Ja." "Ben ik bekend van tv?" "Nee, niet bekend." "Ben ik familie?" "Nee.”Geen zorgen. Niet dat ik me afvraag wie ik ben, maar ik probeer met mezelf een spelletje 'namen raden' te spelen. Maar het werkt niet. Ik weet al wie ik ben. Of wie ik zoek, beter gezegd. Het is alsof je een verhaal achterstevoren vertelt. Kent u het spel? Wij hebben het in onze kinderjaren ontelbare keren gespeeld. 'Wie ben ik?', of 'namen raden' zoals wij zeiden. Je parkeert een naam in je hoofd en de andere stelt vragen waarop je enkel met ja of nee mag antwoorden. Het signaal, vlak voor het in slaap vallen, was de zin “ja, ik heb nog iemand” en we waren vertrokken. Soms was het zo moeilijk dat er geen oplossing kwam. “Wie was het”, vroeg ik ‘s morgens. Dan bleek het een onbekende sporter of zo te zijn, wat eigenlijk niet mocht. Je moest hem allebei kennen. Ooit dacht je in de klas aan een naam die je kon gebruiken. Dan moest je de naam onthouden en opletten dat je niet plots 'ik heb iemand' riep. Dat zou anders begrepen kunnen worden. Nu gebeurt het soms dat ik niet op de naam van iemand kom. Een acteur bijvoorbeeld. "Hoe heet hij toch alweer”, zeg ik dan, gevolgd door een luide vloek. Vloeken zoals een boer in een Vlaams boerenepos bij een mislukte oogst of als de meid met de boerenzoon aanpapt. 'Nondedju nondedju toch'. En erger. Dan is het 'namen zoeken' en moet ik mijn geheugen kraken. De gang van het leven zeker? Eerst verdwijnen de namen en dan de mensen. Wijzelf inbegrepen. Daarom kan het geen kwaad dat ik 'namen raden' af en toe in m'n eentje speel. Dan heb ik de vragen toch al juist.  

Rudi Lavreysen
119 0

Dag Tante Optima

  Mijn tante Optima had vroeger een speciale spaarrekening en een schoothondje. Het was een beestje van de straat, gevonden in een smalle doorgang. Het lag daar in die steeg, niet meer dan een spleet tussen huizen en in een winkeltje met figuratieve beelden heeft ze ooit een olifant gekocht. Als je de olifant opendeed, zat binnenin een fantablik. En als je die drankbus met een slijpschijf tweeëndeelde, dan vond je binnenin mijn tante Optima. Dat heb ik altijd zo fantastisch gevonden, hoe eenzaamheid zich als een lepe vos verschuilen kan. Dit was toen ze nog leefde, toen de huizen nog bewogen. De gevels groeiden naar elkander. Rijbanen werden smaller. Zelfs de auto's kregen angst en elk geldtransport gebeurde voor de zekerheid vanop het dak. Dat had een meneer beslist en met een luchtballon is ook het kleine grut later vervlogen. Had ik maar staan zwaaien, had ik dat kopje maar geaaid, die hand van haar wat vaker vastgehouden. Nu ligt alles los. Het verschil is thans een optelsom van heugenissen die zich vastklampen als witte hagedissen aan een vuile wand. Intussen en binnenin. In de buik van mijn tante. In die galblaas van weleer. Daar is de leegte geel. Daar ziet mijn tante scheel. Dat is niet erg. Zo denk ik en tante Optima zou willen knikken, beamen dat het waar is, dat de rekeningen, elke fooi aan winkelkarontsmetters, dat de kisten, zelfs de grafstenen met gouden lettertjes, dat het allemaal netjes betaald is. Ook het nachtelijk vervoer van hondjes naar de droomfabriek. Ja. Alles eindigt in een blik. In twee waterogen. Weet. Dit ganse alles is al lang vergoed door die meneer en hij is rijk. Hij heeft een dierentuin. Veel geld. Hij kocht met sprokkelcenten zelfs een ark. Hij weet wat van vermogen, vulde vele magazijnen met reserve. Ze zijn gekoeld, niet allemaal. Wél zijn pakhuizen met ingewanden voor de toekomst en met het bloed dat hij bezit, daarmee kan je gerust een zwembad vullen. Je zou. Je moet. Erin kunnen zwemmen. Je zou zelfs kunnen vliegen, als je zijn mug was, want een luchtruim heeft hij ook. Ginds in die atmosfeer vervuld van hoop die eerst verdampte, dan een regenwolkje werd, daar moet ze zijn. Ik wuif nog een keer. Dag - Tante - Optima. Ik blijf maar oefenen met mijn lippen en het beweren, dat het beste nog moet komen, zoiets laat ik aan hem. Hij zegt het met zijn wenkbrauwen. Het is een goochelaar, die al zijn trucjes rekt. Hij is zonder twijfel ingehuurd door die ene, diezelfde meneer en straks, dan ga ik touwtje springen. Blijf kijken, tante. Vanuit het niets. Hoe ik het doe. Met een drendel, of met anderhalve meter slagader. Het kan ook met gewassen dunne darm en zonder interesse zal je staren. Weliswaar. Niets zal er lachen. Want het is jou worst. De koetjes zijn al eeuwen droog, de honden met de beenderen gaan lopen. Ver weg is alles nu. Vaarwel. Gedag. Hoi. Tante Optima.      uit de reeks 'Waanhoop'  

Bernd Vanderbilt
21 2