Zoeken

DE AFKOPPELINGSDESKUNDIGE

Er was eens een jongen die van water hield. Hij woonde met zijn familie in een grote ivoren toren, in een klein dorp waar nooit wat gebeurde. Het leven was er goed en gezapig. Het land en de vrouwen waren vruchtbaar, de vakbonden tevreden en de kleine zelfstandigen hielden hun hoofd net boven water. Maar laat dat nu het enige zijn dat er niet in overvloed was: water. Er stroomde alleen een kleine beek door het centrum van het dorp, die geen begin- en eindpunt had, voor zover de jongen had gehoord, want hij was er altijd nieuwsgierig naar geweest. ‘Stel niet van die onnozele vragen!’ antwoordde zijn vader telkens, eerste minister van Belangeloze Zaken en Aanknopingspunten. ‘Je zou beter wat meer studeren, of denk je soms dat politieke kennis aan de bomen groeit?’ De jongen wist ook dat zijn vader verlangde, nee, ervan uitging dat hij in zijn voetsporen zou treden. Al zijn familieleden waren namelijk minister van iets. Maar hij voelde zich geen minister. Hij voelde zich vooral eenzaam in die ivoren toren. De toren was veruit het hoogste gebouw, hij leek uit de grond omhoog te rijzen, gedragen door Dorische verzuiling. Op de hoogste verdieping een enorm glazen plafond. Maar dat boeide hem allemaal niet. Hij had geen interesse in esthetiek, begrotingstekorten of oeverloze discussies over de overkapping van de ring. Er was niet eens een ring. Maar, zo had zijn vader gezegd: ‘Het is de taak van een minister om preventief te werk te gaan. Nee, hij verveelde zich steendood. Het enige dat hem interesseerde, was water. Dat was ook waar zijn talent in schuilde: het onderscheiden van verschillende soorten water. In één oogopslag kon hij regenwater naast water van de rivier herkennen. Hij onderscheidde stilstaand water van sterk water en kon bruiswater en spuitwater uit elkaar houden. Er was iets met water dat hem zin gaf. Niet alleen in de erotische zin van het woord, maar ook in de filosofische. Maar wat kon je nu met zo’n talent? De enige min of meer watergerelateerde carrièremogelijkheden waren beperkt tot minister van Weggegooid Badwater, preventieadviseur Bedwateren en minister van Adekwater Beleidvoering. Zoals alle protagonisten in een sprookje wilde hij wat graag op avontuur vertrekken, liefst naar de wijde wereld, hij had gehoord dat daar veel avonturen naartoe waren vertrokken en dat er geheid water aan te pas zou komen. Hij verzon een smoes om zijn odyssee te verkopen bij zijn familie. Omdat de regering altijd op zoek was naar aanknopingspunten, wist hij wat hen zou overtuigen, vooral zijn eigen vader moest hij overhalen. Hij had hen verzameld in de Zaal voor Zinvolle Vergaderingen, die hij met wat mazzel had kunnen reserveren via het daarvoor recent ontwikkelde online systeem, dat bijna altijd overbelast was door vergaderingen over het nut van zo’n online systeem. Gelukkig was hij goed met woorden en beschikte hij over een bijzonder gewiekst redeneringsvermogen, toch iets dat hij deelde met zijn ouweheer. ‘Vader, beste familieleden, ik heb besloten een grote taak op mij te nemen. Een taak die zo imminent en onoverzienbaar is dat waarschijnlijk niemand eraan heeft gedacht om ze op een to-do-lijst te zetten.’ Hoewel zijn vader zijn snor fronste, had hij toch oren naar wat zijn malle zoon kwam te zeggen. ‘Ik ga de wijde wereld intrekken, op zoek naar aanknopingspunten.’ Na deze woorden bleef het stil in het bescheiden publiek. ‘Stilte!’ riep zijn vader, die er een punt van maakte de dingen altijd te benoemen. ‘Waarom moet jij per se de wijde wereld intrekken? Denk je soms dat aanknopingspunten aan de bomen groeien?’ Er klonk twijfel in zijn stem. Een klein krakje, een nauwelijks hoorbaar toonverschil, maar het was genoeg om door iedereen opgemerkt te worden. En hoe bedreven zijn vader ook was in het stellen van retorische vragen – hij was zelfs regionaal kampioen geweest in zijn jonge jaren, waarbij hij menig tegenstander vragen voorschotelde die zodanig retorisch van aard waren, dat zijn uitdagers een anti-vervreemdingskuur moesten volgen bij een erkende levenscoach die gebaseerd was op een gewaagde combinatie van ademhalingstechnieken en havermelk – toch klonk zijn commentaar nu onzeker, en dat had alles te maken met het feit dat niemand eigenlijk wist wat aanknopingspunten waren, laat staan waar ze groeiden. Dat neemt niet weg dat de regering er wahnopig naar op zoek was. Zeker zijn vader, die de belangen ervan behartigde. Ooit had de minister van Voortdurende Legislatuur en Belangenvermenging met misplaatste trots het werk van zijn kabinetsmedewerker de hemel in geprezen, nadat deze in een stuk braakliggend industrieterrein een aanknopingspunt had gevonden, maar het bleek een wilde ethernetkabel. Het werd toen een heel mediaschandaal en de kabinetsmedewerker werd in zijn eigen kabinet opgesloten om nooit meer vrij te komen. Zijn vader had nog steeds niets gezegd. Iedereen wachtte bang af. Er stond duidelijk iets op zijn gezicht te lezen, alleen wist niemand wat. Gelukkig had hij niet door dat de queeste van zijn zoon naar aanknopingspunten een dekmantel was om op zoek te gaan naar water. De hersenpan van zijn vader was gloeiend heet van het denken. Aan de ene kant wilde hij zijn zoon na zo’n domme uitspraak die getuigde van blindheid voor alles waar ministers voor stonden graag stante pede defenestreren. Aan de andere kant echter, vond hij die beschamende overmoed van zijn eigen bloed zo onvergeeflijk, dat hij hem graag tegen de lamp zou zien lopen. Mede omdat het scenario van het defenestreren erg bemoeilijkt werd door de afwezigheid van vensters – hij overwoog bijna het glazen plafond. Maar wat als zijn zoon van die kale reis terugkwam? Dan droeg hij die schaamte mee en zou zijn eigen blazoen ook besmet worden! Dat kon niet gebeuren. Het is niet omdat hij minister van Belangeloze Zaken is, dat hij maar alles zomaar moet accepteren! ‘Zeg, dinges, zoon, ik heb er even over nagedacht.’ Maar toen hij opkeek, was er niemand meer. Iedereen was al lang iets anders gaan doen. Hij had daar meer dan een veertig minuten staan reflecteren en zijn zoon was al op avontuur vertrokken, zei een aangetrouwde tante, die net een paar witgewassen begrotingen uit de wasmachine haalde. Hij vouwde zijn lange puntbaard op, dat pleegde hij te doen ter ontspanning. Misschien is het zo slecht nog niet, dacht hij, nu kan ik Ontroerend Goed, wat in het toekomstige mandje van zijn zoon lag, aan mijn eigen mandje toevoegen. Het stemde hem gerust dat dit belangrijke thema niet door zijn zoon verprutst kon worden, maar tezelfdertijd maakte het hem mismoedig dat hij als vader gefaald had. Ach ja, dacht hij, dat is dan maar zo. De jongen was ondertussen al een heel eind verder, maar de wijde wereld was nog 233 kilometer rijden. Door een goede bewegwijzering op de autosnelweg kwam hij er tegen valavond eindelijk aan. Hij was helemaal niet doorweekt want het had niet geregend. Deurne-Centraal, las hij op een bordje dat niet officieel geplaatst leek te zijn geweest. Hij vermoedde dat het een aftands dorp betrof waar hij een bescheiden slaapplaats zou moeten bedingen, zoals het een avontuur betaamt, maar hij kwam in een mooie wijk terecht waar prachtige huizen stonden uit de fin de siècle. Alleen hing er wel een vreselijke geur. Hij besloot ergens aan te koppen omdat hij hongerig en slaperig was. Dit kon wel eens lang duren, wist hij. Hopelijk zou er uiteindelijk een brave ziel zijn die hem een bed en een voedzame maaltijd zou aanbieden. Terwijl hij op de bel drukte (want er was geen klopper) hij had zonder het te weten aangebeld bij een hippe bed and breakfast met nog enkele vrije plaatsen en bovendien een solide 9,3 op Tripadvisor. Viel dat even mee. Na een heerlijke nacht en een provinciaal ontbijt, ving hij de check-out iets op over geurhinder, ofschoon het niet geheel duidelijk was, aangezien de man die erover klaagde met een vreemd accent sprak en hij ‘heurginder’ zei, waardoor het leek alsof hij de vrouw bedoelde die enkele meters verderop een reismagazine stond te doorbladeren. ‘Er moet dringend iets worden gedaan aan die stank!’ bevestigde iemand anders. Alle omstaanders knikten. ‘U moet de afkoppelingsdeskundige roepen!’ bulderde nog iemand. Ze leken allemaal hun verontwaardiging te richten aan het adres van het personeel. De jongen besloot zijn licht op te steken bij de menigte. ‘Excuseer, ik ben hier nieuw en ik ben hier misschien ook maar tijdelijk, maar ik kom uit een dorp waar nooit wat gebeurt en ben dus maar op avontuur vertrokken. Is er iets waarmee ik kan helpen?’ Er trok een sarcastische glimlach door het gezicht van de man met het accent. Omdat niemand van de ondertussen tot een kleine massa aangegroeide menigte reageerde, zei het meisje achter de balie dat ze heus begrip had voor de mensen van Deurne-Centraal die misnoegd zijn over de stank, maar dat haar handen gebonden waren. De jongen maakte haar los, maar dan nog kon ze niets veranderen aan de situatie. ‘De enige afkoppelingsdeskundige is buiten strijd, er is gewoon geen aanknopingspunt!’ Had hij had goed gehoord? ‘Sorry, maar wie of wat is een afkoppelingsdeskundige?’ Hij stelde blijkbaar een erg moeilijke vraag, aangezien een tiental mensen dat snel aan hem wilde duidelijk maken maar niet verder kwamen dan ‘euh, wel… dat is… nu ja…’ Tot er plots iemand van achteraan gilde: ‘Dat is iemand die de kak van de regen kan scheiden!’ ‘Ja, daarmee is het in feite gezegd’, gaf de medewerkster toe. ‘En die is, door het ontbreken van aanknopingspunten in een serieuze depressie gesukkeld en ligt hier nu al een maand of twee met een burn-out in een van onze kamers. En zoals ik zei: er is maar één deskundige. Er zijn genoeg afkoppelingsamateurs, afkoppelingsdebutanten, afkoppelingssemiprofessionals en afkoppelingsassistenten, al dan niet op rust, maar geen deskundigen. De jongen krabde aan zijn oorlellen en dacht diep na. Daar nam hij zijn tijd voor. Negentien uur en zeventien minuten om precies te zijn, en dat viel niet in de smaak bij al die mensen, die ondertussen dringend naar het toilet moesten en honger en dorst hadden gekregen. Maar het loonde de moeite: hij had een aanknopingspunt gevonden! En het lag de hele tijd zomaar voor het oprapen. Het voelde vlezig en warm, had een mauve kleur en een grillige vorm. Er stonden enkele weerbarstige haren op. ‘Ik heb een aanknopingspunt gevonden’, sprak hij bedachtzaam. ‘Ik zal de nieuwe afkoppelingsdeskundige worden, ik ken alles van water.’ Hij vermoedde zware tegenstand en vitriool, maar zijn woorden werden op luid applaus onthaald. En zo geschiedde: de jongen scheidde in een recordtempo het riool- van het regenwater en gebruikte verschillende aanknopingspunten en wat Tec7 om alles goed af te dichten. Bovendien vond hij eindelijk de bron van de rivier die door zijn dorp stroomde en werd hij gepromoveerd tot waterdeskundige. Hij sprak met zijn oeverloze en peilloze kennis over water en zijn verfrissende charisma de troebele geesten van de jeugd aan, die op hun beurt massaal afkoppelingologie of algemene deskundigheid gingen studeren. Velen combineerden die echter in hun masterjaar en bijgevolg is nu bijna iedereen afkoppelingsdeskundige. Er is echter nood aan een politiek systeem. Er is nood aan ministers. Aldus ging men weer op zoek naar aanknopingspunten.

Lennart Vanstaen
7 2

Brooddronken, deel 2 hoofdstuk 5

5In de Groeningekaai is het rustig. Het is ongeveer tien uur en Marjolein maakt eindelijk aanstalten om de dag te beginnen. Vandaag is de eerste dag sinds voor Kerstmis waar Reginald niet als een koning uit zijn zetel regeert, de vliegenmepper als zijn scepter tegen de zijkant van zijn fauteuil slaand. Marjolein denkt er aan om haar schoondochter op te bellen. Ze kon het op het kerstfeest best wel vinden met Célestine en ze heeft het gevoel dat dat best wel wederzijds was. Het telefoonnummer verkrijgen zou niet moeilijk zijn, Billy zou haar dat wel geven. Tobbend zit ze op het bed, twijfelend of ze nu wel of niet die stap zou zetten. Dan beseft ze opnieuw dat Reginald de touwtjes strak in handen heeft. Zelfs al zou ze kunnen bellen, zoiets verberg je niet. Zeker niet voor een man die zijn post rechtstreeks van de postbode krijgt, in het postkantoor, en ter plekke de telefoonrekening uitpluist naar nummers die er niet zouden mogen in staan.Maurits krabt aan de deur. Nog zo’n probleem dat voor verdere situaties kan zorgen. Iemand heeft de trapdeur laten open staan – de accordeondeur die de leef- van de slaapruimtes onderscheidt. Hoogstwaarschijnlijk is het Reginald zelf, die subtiel de deur open laat waardoor licht zichtbaar is tot op de muren van hun slaapkamer, om toch maar Marjolein uit haar slaap te wekken. Aan de andere kant is het nooit Reginald zelf, zelfs al is het Reginald die de deur openlaat, want hij verplicht steevast de andere huisgenoten die deur te sluiten, en hij maakt geen fouten.Marjolein verlaat het bed en waggelt naar de deur. Het is best mogelijk dat Reginald de dunne klauwmarkeringen van Maurits nog over het hoofd ziet, of er gewoon niet op let, maar als Maurits in het bed geraakt en de immer muitende kat er zijn stempel achterlaat in de vorm van fijne rosse haartjes, dan zullen de poppen wél aan het dansen gaan. Het is dus zaak voor Marjolein om zo snel mogelijk de slaapkamer uit te zijn, voordat Maurits zijn kans schoon ziet en langs haar naar binnen kan schieten.Dat lukt haar wonderwel. Weer iets om van de lijst te schrappen. Volgende taak is het terug verbannen van het fonduestel naar “het kot” en daarna haar Flair Kerstspecial verder uitlezen in de steevast krakende bruine lederen zetel. Ze maakt zich zorgen. Ze maakt zich zorgen over haar zoon Billy, die wellicht nu de strapatsen van zijn vriendin moet verdragen, omdat hij haar niet genoeg had gewaarschuwd voor de bruut die Reginald blijkt te zijn. Ze maakt zich zorgen over Jimmy, die haar al in vertrouwen had genomen en had gezegd dat hij dit echt niet ziet zitten, om die job tot het einde van zijn dagen uit te voeren, een einde dat wat hem betreft wel eens vroeger dan later mag komen. En ze maakt zich zorgen over de staat waarin Reginald zal terugkeren. De periode die aanbreekt is immers die van de dreupels, de flessen cognac die Reginald op ronde zal krijgen als beloning van weer een jaar puik werk – of als onderpand voor het komend jaar, opdat hij zich afdoend van zijn taak zal kwijten – en het drinkgeld waarmee hij zich weer een ferm stuk in de kraag zal drinken. Ze denkt terug aan vroeger, toen ze nog samen met haar ouders en haar zus Zulma Martha en de tweeling Eufrazie en Eulalie de Middenstand in de Lange Steenstraat uitbaatte en feestdagen nog een bron van plezier waren, in plaats van de oorzaak van veel verplichte miserie, jaar in, jaar uit.Eén van haar taken is het uitkiezen van het middagmaal. Haar oog viel op de half met ijs bedekte dozen met macaroni met kaas en ham van Bistro Diner. Bistro Diner is nu al een tijdje van naam veranderd en de houdbaarheidsdatum is bedekt met ijs, maar toch kiest Marjolein de macaroni. Immers, dat wordt toch niet slecht in de diepvries, denkt Marjolein, ook stamt de diepvries uit de jaren zeventig.De voormiddag gaat voorbij. De macaroni staat op de radiatoren te ontdooien – dat scheelt alweer wat tijd in de microgolf. Marjolein zelf houdt het voor deze middag op een boterham met stierenboter en een roerei.

Miguel
5 0

Daarvoor moet je gelukkig zijn

Gelukkig ben ik er niet van geworden van ’s nachts met een bootje varen. Natuurlijk niet. Geluk hangt niet af van dergelijke kleine dingetjes. Daarvoor moet je gelukkig zijn. Maar ik heb wel gelachen. Dus ja, misschien was het inderdaad een goed idee van ons Saartje. Ik houd nochtans niet van haar ideeën, nooit gedaan, zeker niet als ze van mij verlangen om gezellig mee te doen. Is het niet genoeg dat ik elke dag geconfronteerd moet worden met pijnlijk opgewekte huisgenoten. En maar babbelen en tetteren. Over wat eigenlijk? En al die vragen? “En wat ga jij doen vandaag, Geertje? Heb jij die toets voor Frans ook vandaag of heb je die morgen? Ik heb goed geleerd, ik kan het.” Saartje kan altijd alles. En ik ook wel, denk ik, maar veeleer per ongeluk. “Dat jullie samen in mijn baarmoeder gezeten hebben,” zegt mama wel eens, “Jullie zijn nog erger dan ying en yang. Zo verschillend.” En dat is ook zo. Zo blond en irritant breed lachend Saartje is, zo… zo… anders ben ik. Als papa niet zo nukkig kon zijn, zou ik denken dat ik een andere vader had dan haar. En mama? Saartje is mama. Naïef en altijd blij. Nochtans is mama degene die elke ochtend een pilletje neemt. Niet papa. Die gromt zich meestal door de dagen. Net zoals ik. Maar papa is bijna nooit thuis. De idee om met een bootje te gaan varen in het donker was natuurlijk van Saartje, dat had ik al gezegd. Ze kwam het me vertellen, net toen ik buiten onze bungalow stiekem een sigaretje stond te roken. Ik moest wat bekomen van al dat vermoeiend blije aan tafel bij het avondeten. Zelfs papa, zelfs papa was opgewekt en had al twee keer zijn favoriete mop van een grote papagaai die nootjes wil, verteld. Fucking hell! Iemand zou voor minder naar een sigaret grijpen. De eerste keer had ik nog de moeite genomen om te lachen, daarna kon hij voor mijn part de boom in. Bij de derde trek aan de troost die ik mezelf gunde, verscheen Saartje van achter het hoekje. Ik schrok mezelf een ongeluk en hoewel Saartje wist van mijn stiekeme sigaretjes, verborg ik haar instinctief achter mijn rug en duwde haar uit tegen de bast van een den. “We gaan varen in het donker, Geertje, goed idee, eh! Papa gaat ook mee.” “Fijn, zeker. Ik heb net mijn beha uitgedaan en een gemakkelijk T-shirt aangetrokken. En ik wou dadelijk douchen.” “Doe je toch snel weer aan. Zo gefikst. Of niet. Dat merkt toch niemand met die dikke jas.” “Ik heb eigenlijk geen zin. Ik wil liever gewoon op bed liggen en naar muziek luisteren.” “Dat heb je gisteren al gedaan. Kom nu. Varen in het donker is toch spannend.” “’t Is maar wat je spannend vindt.” “Echt. Het wordt leuk. Beloofd.” “Het is al goed. Ik ga wel mee.” Anders zou ik nooit van haar gezaag af geraken, dacht ik. Om het hoekje verscheen nu ook het hoofd van mama. Toch goed dat ik mijn sigaret gedoofd had. “Kom we zullen eerst samen snel de afwas doen en dan vertrekken we. Komt Geertje ook mee?” “Ja-a, ik heb al ‘ja’ gezegd net.” “Joepie!” riep Saartje en ze gaf me een knuffel. Altijd die knuffels. En dus was ik meegeweest. In dat bootje. In de ijzige wind. En heb ik gelachen om papa’s mop van twee bananen op het strand, of eigenlijk meer met zijn hoestbui zodat de clou in stukjes en beetjes uit zijn strot kwam. Papa was grappig en daar moest ik een foto van nemen. En iedereen moest lachen omdat ik er een foto van wilde nemen. En ik heb ook gewoon gelachen. En geglimlacht, bij de stilte op het einde van de boottocht. Toen iedereen uitverteld was. De koude nacht vroor niet alleen letterlijk, maar ook het uitzicht leek te bevriezen, en mijn hoofd. En het geluid. Het geklop van de motor viel bewegingloos neer. Klop na klop. Saartje had gelijk gehad. Dit was leuk. Ik had hen allemaal willen vastpakken en zo samen willen bevriezen. Nu hebben Saartje en ik onszelf net ontdooid in de gloeiend hete waterstralen van een lekker lange douche, terwijl mama en papa dicht tegen elkaar aan kropen in de sofa. Samen in de douche, had Saartje gezegd, hoe lang was dat geleden? Maar het was erover. Van het goede te veel. Walgelijk gewoon.

Hans Van Ham
7 0