Zoeken

Een sfeerbeeld onder de coronastolp

Voorwoord Beste lezer, Graag, voor je mijn gewogen woorden leest, een kort woordje over de humus, die deze tekst voedde. Vrouwlief Christine en ik zien dagelijks, vanop ons appartement, drie hoog, in Berchem, het Antwerpse Middelheimziekenhuis. Toen we in 2006 ons appartement betrokken, wisten we niet welke rol dit imposant gebouw, dit ziekenhuis, in ons leven zou spelen. We schrijven 19 maart 2008, vijftig jaar na de eerste steenlegging van dit gebouw. Hugo Claus is op weg naar het Middelheimziekenhuis, waar de veerman op hem staat te wachten. Hugo, de aanbeden, literaire duizendpoot, wiens gedachten meer en meer eindeloze wan-delingen begonnen te maken in de kelder van zijn geheugen, vertrekt 's namiddags naar de overoever. Acht jaar later, 6 augustus 2016. Twee uur 's nachts: mijn vrouw brengt me - de verkeerslichten negerend - naar de spoeddienst, jawel, van het Middelheimziekenhuis. Dezelfde veerman, die van Hugo Claus, zal die nacht werkeloos toekijken: de chirurgen houden me bij de les. Ik blijf leven! Ze  kunnen het aneurysma in mijn buikholte, een lekkend aorta, na tien lange en spannende uren, dichten. Mijn herstel wordt een lange weg. Er volgden tien weken op de afdeling intensieve zorg, waarvan drie vierde in comateuze toestand. Voor mijn sterke en moedige vrouw en voor onze warmhartige, bezorgde kinderen helse weken! Ik verlaat eind december, 5 maanden later, mijn 'vakantiehuis' Middelheim. Met mijn weggesmolten spieren probeer ik terug te leren stappen en tracht ik dagelijks  d.m.v. fijn motorische oefeningen terug te kunnen... schrijven. Het orgelpunt van deze operatiekruisweg wordt zeven maanden later, in 2017, gezet in het AZ Gasthuisberg, waar mijn buikwand definitief wordt gesloten.  Drie jaar later... We schrijven 3 februari 2020: het startschot van de Belgische coronacrisis.  18 maart: ons landje gaat in lockdown. Twee dagen later worden de landsgrenzen gesloten. Ondertussen drie hoog in Berchem... Eerst ongeloof over de bijzonder snelle impact van deze pandemie. Tijdens een van de eerste coronareportages tijdens het VRT-programma Pano, keken we naar een verslag over de afdeling intensieve zorg, jawel, van het Middelheimziekenhuis, waar de eerste coronapatiënten uit onze regio werden verzorgd.  Mijn vijf maanden durend 'vakantieverhaal' in 2016 in Middelheim lag terug plots - tastbaar - voor mijn voeten! Het PICS - Post Intensive Care Syndroom - deed terug zijn intrede: angst, slapeloosheid, stress,... Toen beseften we maar pas, wat deze coronaslachtoffers te wachten stond! Tijdens de daaropvolgende maanden werd duidelijk welke schade COVID-19 kon aanrichten. Onze schutkring veranderde langzaamaan in een FaceTime-kring: de communicatie met ons (jonge) volkje verliep nu meestal via de digitale tamtam.  Tijdens deze eerste lockdown applaudisseerden we vanop onze derde verdieping elke avond om 8 u. - van maart tot begin juni - plichtsgetrouw én met graagte met onze buren voor onze zorgsoldaten aan het coronafront.  Mondmaskers en ontsmettingsgel werden onze dagelijkse levensgezellen.  Nieuwe (oude) woorden werden (her-)uitgevonden: social distancing, huidhonger, quarantaine, contact tracing, coronavet, tweedehandslucht, ... Wat later deed ik een poging om deze ervaringen prozaïsch te duiden, toen nog niet besef-fend, dat deze pandemie tot op vandaag, een lang verhaal met een héél lange schaduw zou worden.  Nu mijn schrijfsel, mijn overpeinzing, mijn gewogen woorden, toen ik door mijn venster keek. Jawel, met het het Middelheimziekenhuis op de achtergrond!   Een sfeerbeeld onder de coronastolp   Een man en een vrouw bouwjaar 1951 en 1952 babyboomers.   Vandaag onverwacht de kwetsbare generatie. Opgegroeid met analoge technologie, worden ze nu peilloos bezorgd over de kwetsbaarheid van zichzelf en van hun schutkring.   De voorbije dagen dagen al surfend op de digitale golven ontdekkend de nieuwe 'il postino': de viroloog, de medicijnman, de woorden wegende pastor, de behoedzame profeet. Elke dag pratend over de altijd maar krimpende werking van ons sociaal verkeer.   Dit nauwelijks te vatten verhaal bedekt geruisloos de items van links en rechts: de milieuproblematiek en de asielscrisis.   Het woord 'kot' krijgt een ander soortelijk gewicht.   Vanuit hun opgelegde quarantaine kijken ze beiden naar hun applaudisserende buren: wordt dit vanaf nu de moderne vorm van smetloos socializen?   Ondanks alles kunnen ze zich vandaag langzaamaan warmen aan de spontane solidariteit en bezorgdheid.   Worden dit blijvers na het COVID-19-verhaal?     

Johan Mortelmans
21 0

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 4

4 Jimmy wandelt terug naar zijn werkpost. Zijn maag blijft draaien, maar hij mag niets meer laten blijken. Het Reginaldkrediet voor vandaag is met het akkefietje van daarstraks weer gespendeerd, en elke aanvaring kan leiden tot een handgemeen. Bruno zit aan de werkpost met een pakje brieven in de hand. ‘Hebt gij al uw casiers gelicht?’ vraagt hij aan Jimmy, hem streng aankijkend. ‘Ja, waarom?’ Bruno zwaait met het pakje brieven. ‘Omdat er nog een hele handgreep brieven in zat voor de Izegemsestraat. ’t Is belangrijk dat ge heel uw casier ielt, hé,’ zegt hij. ‘Maar ik héb de werkpost geleegd. Ik mag hier ter plekke doodvallen als het geen waar is,’ protesteert Jimmy. ‘Het is wel raar dat het allemaal brieven zijn voor de Izegemsestraat,’ zegt Bruno. ‘Ik denk…’ begint Jimmy, maar hij wordt onderbroken door Marc Jolicoeur. ‘Ge moet hier niet peinzen, De Post peinst voor u,’ zegt hij, terloops terwijl hij zijn boterham in zijn koffie dopt. Ook Reginald moeit zich in het gesprek. ‘Awel, Jimmy, zijt ge ne casier vergeten te lichten, ja? Slechte punten hé,’ zegt hij, gevolgd door een vettige bulderlach waarvan iedereen kan opmaken dat hij het gedaan heeft, of toch zeker er meer van weet. Een voor Jimmy onbekende postbode, wiens meest prominente eigenschap een aardbeineus is waarop een Aviator van de jaren 80 is geperst en wiens haar en baard respectievelijk bruin en grijs zijn, sloft voorbij. ‘Ah ja, Bruno,’ zegt hij, Bruno aanporrend, ‘hebt ge die brieven gehad voor de Izegemsestraat? Ik heb ze aan Sabbe gegeven. Er zijn er hier toch wel die hun tri moeten leren. Jonge gasten.’ Hij sloft verder richting de dienstdeur die naar de lift leidt, mompelend over hoe het destijds geen waar zou geweest zijn. ‘Wel die godverdomme,’ zegt Bruno. Jimmy komt dichter staan. ‘Wat heb ik gedaan?’ vraagt hij. ‘Gij niet, uwen ouden. Hij heeft de brieven die hij van Marcel gekregen heeft, gewoon weer in de casier gewupt. Soit, ik heb er de doodsbrieven uit gehaald, die gaan vandaag nog mee. De rest heb ik in een liasse gedraaid en die vliegt in de overlast, voor morgen.’ ‘Mag dat?’ vraagt Jimmy. ‘Neen. Maar wij gaan niet opdraaien voor de toeren van uw vader, zulle. Als ge uwe pa ziet, begaart van pijkens, zo pest ge hem nog het meest. Zijt ge gereed?’ ‘Ja, ik denk het wel,’ antwoordt Jimmy en hij omgordt zijn ransel. Bruno draait Jimmy’s ransel zodat deze op diens rug rust. ‘Ik ga er van uit dat ge uw schoeren en uw rug nog een tijd wil gebruiken?’ zegt hij. ‘Ja.’ ‘Dan draait ge uw ransel op uw rug,’ zegt Bruno en hij zet zijn kepie op. ‘Vergeet uw kepie ook niet hé, of ’t is model 9.’ Snel zet Jimmy zijn kepie op. Gehuld in uniformstukken, sommigen nog ouder dan hijzelf, gaat hij Bruno achterna, om de koude buitenwereld te trotseren.

Miguel
6 0