Zoeken

Tommy, het draakje dat geen vuur kan spuwen.

Morgen is het zover. Dan moet Tommy voor het eerst naar school. De vuurspuwschool.Eigenlijk heeft hij daar niet zoveel zin in. Mama en papa Draak kunnen heel goed vuurspuwen, maar als Tommy het probeert komt er alleen maar rook tevoorschijn."Geen zorgen, jongen," zegt papa Draak dan. "Je zal het wel leren." Tommy gelooft er niets van. Papa heeft hem al zoveel trucjes geleerd, maar het lukt hem toch niet. Tommy ligt in bed. Hij is heel moe, maar zijn buik doet zo'n pijn. Hij wil helemaal niet naar school! Als Tommy de volgende ochtend wakker wordt, staat zijn boekentas al klaar. "Ben je klaar voor je eerste dag op school?" vraagt mama Draak. Tommy zucht. "Het zal wel moeten," zegt hij terwijl hij zijn schouders optrekt. Papa Draak wandelt met hem mee tot aan de schoolpoort en geeft hem daar een afscheidszoen. "Tot vanavond," zegt papa. Tommy zwaait nog een keer naar papa Draak en wandelt dan met zijn hoofd naar beneden de schoolpoort binnen.Tommy zit in de klas bij Juf Katrien. Zij is de allerbeste vuurspuwer die er bestaat en ze begint de dag onmiddellijk met het tonen van haar kunstjes.  Alle kinderen zitten met open mond naar haar te kijken. Dat ga ik nooit kunnen, denkt Tommy. "Zo kleine draakjes, nu is het aan jullie," zegt Juf Katrien. "We gaan de kring rond en dan mogen jullie eens laten zien wat jullie al kunnen." Tommy wordt een beetje zenuwachtig en krijgt weer pijn in zijn buik. Hij hoopt dat er nog draakjes zijn die alleen maar rook blazen.Jana mag beginnen. Zij kan al een klein vlammetje spuwen en heel de klas klapt in haar pootjes. Daarna is het de beurt aan Bent. Zijn vlam komt bijna tot aan de andere kant van de kring. "Wauw," zegt Juul. "Zo cool!"  Eén voor één laten alle draakjes zien wat ze al kunnen. En één voor één is er bij iedereen een vlammetje te zien. Nu is het de beurt aan Tommy. Hij haalt diep adem, zoals papa Draak hem heeft geleerd, sluit zijn ogen en spuwt zo hard hij kan. “Wraah, kuch kuch.” Behalve wat rook is er niets te zien. Geen vuur, zelfs geen klein vlammetje. "Hahaha," Bent begint luid te lachen. "Wat een sukkel, hij kan niet eens een vlammetje maken." Tommy kijkt naar de grond en begint te huilen. Hij wilt niet dat Bent het ziet, want dan gaat hij nog harder met hem lachen. “We lachen hier niemand uit Bent,” zegt juf Katrien streng. “Tommy moet gewoon nog wat oefenen.” Ik ga dat nooit kunnen, denkt Tommy. Bent heeft gelijk, ik ben een sukkel. Tommy ziet papa al aan de schoolpoort staan en krijgt tranen in zijn ogen. Hij wilt morgen niet terug komen naar die stomme school. De andere draakjes lachen hem uit omdat hij de enige is die nog geen vlammetje kan spuwen. “Hé Tommy, dat is niet erg,” zegt papa Draak terwijl hij Tommy in zijn armen neemt. “Je zal wel zien dat je binnenkort hele mooie vlammen kan spuwen.” Tommy huilt. “Ik ga dat nooit kunnen,” snikt hij.  Die avond is Tommy heel stil en als hij naar bed moet, begint hij te huilen. “Ik wil niet meer terug naar school,” zegt hij tegen mama Draak. “Zo erg zal het niet zijn,” zegt mama Draak. “Morgen is alles wel beter.” Die avond heeft Tommy weer buikpijn en wilt hij niet gaan slapen. Er gaat een hele poos voorbij en alle draakjes in de klas worden steeds beter in het vuurspuwen. Alle draakjes behalve Tommy. Hoe hard hij ook probeert, het lukt hem niet.Tijdens de speeltijd blijft Tommy bij Juf Katrien in de klas. Ze legt hem stapje per stapje uit hoe hij vuur moet spuwen. "Zonder vuur is er geen rook, Tommy," zegt Juf Katrien. "Dus ergens diep vanbinnen brandt er een vlammetje in jou.” Tommy bloost. Hij oefent en oefent tot zelfs zijn rook bijna op is. De volgende dag zitten alle draakjes weer in de kring. Bent gaat als eerste. Zijn vlam is nog groter dan vorige keer. Ook bij de anderen is hun vlammetje groter geworden. Dan is het aan Tommy. “Wraah, kuch kuch.” Hij probeert nog een keer en nog een keer. “Wraah, kuch kuch.” Maar het lukt niet. "Hahaha," Bent rolt over de grond van het lachen.  "Ik ben het beu!" brult Tommy naar Bent. "Je bent een gemene pestkop, wraah." Plots is daar een grote vlam. De hoorn op Bent zijn neus staat er zelfs een beetje van in brand. Snel blaast juf Katrien hem uit, alsof het een kaarsje is. Alle draakjes en juf Katrien zijn stomverbaasd. "Wauw Tommy," gilt Jana. "Zo een geweldige vlam heb ik nog nooit gezien." De draakjes juichen en klappen in hun pootjes. Tommy bloost een beetje en stapt naar Bent. "Sorry dat ik zo boos werd," zegt Tommy stilletjes. "Sorry dat ik zo met je heb gelachen," antwoordt Bent. Ze geven elkaar een pootje en besluiten dat ze nooit nog met een ander draakje zullen lachen. Zeker niet als hij geen vuur kan spuwen.  

Joni Motmans
0 0

Krol en Kwispel

Er was een tijd dat de mensen de taal van de dieren nog begrepen. Wanneer een poes niet vriendelijk was tegen een hond, dan kon een persoon horen waarom deze lieve diertjes toch zo onhebbelijk waren tegen elkaar.  Nu denken wij dat kat en hond een andere taal spreken en ze elkaar niets kunnen uitleggen. Niets is minder waar; de poes die haar rug krolt en precies aan het blazen is? Haar tanden aan de hond laat zien? Zegt eigenlijk zeer vieze woordjes tegen dat lieve beest.  In die lang vervlogen tijd durfde de mens die erbij stond, luisteren en vragen om op een beleefde manier uit te leggen wat het probleem was voor de poes. Wanneer hij haar troostte en daarbij lieftallig aaide, zachtjes sprak en op geduldige wijze verder bleef horen naar de poes en het antwoord van de hond, en af en toe een vraag stelde, werden de diertjes meestal dikke vrienden. De poes strekte haar nagels graag uit, en plantte die dan in de grond om zich zeer stevig en machtig te voelen. Voor het hondje kwam dit zeer bedreigend over. Die zakte dan door de voorpoten om met de staart tussen de achterpoten op de grond te liggen. Gespannen wachtte hij de reactie van de poes af. Door de troostvolle woorden van het mensje kwamen beide tijdelijk tot rust. Zo kon de poes haar boosheid verklaren. De hond keek verwonderd, besefte dat hij fout had gedaan. Hij had toch niet geblaft! Hij was toch niet dreigend rond de poes beginnen kruipen! Waarom was dat poesje dan boos? Hij begreep het niet.  Het menskind dat er eerst bij was, wist niet goed wat ze zou zeggen. Gelukkig kwam haar mama eraan. Zoals naar haar eigen kinderen, keek zij naar de dreigende poes en de bange hond. Zo bleef ze een tijd doordringend kijken tot de aandacht van poesje en hondje naar haar bewegingen ging. Mama nam haar dochter in de arm, troostte haar omdat zij het niet begreep. Nu vroeg ze aan de poes, zoals haar dochtertje ook gedaan had, wat de reden van de boosheid van het poesje was. De poes keek verwonderd naar de mama omdat die niet boos werd. Ze begon kopjes te geven aan het kind. ‘Maar nee poesje, nu ben je lief. Maar waarom was je boos op het hondje?’ ‘Miauw’, zei de poes op een klaaglijke manier, ‘miauw, ik weet het niet meer!’ ‘Ach’, zei het hondje, ‘ik denk dat het is omdat we regelmatig onze agressie kwijt moeten. En wie is daarvoor het beste slachtoffer?’ Mama en Liesje keken verwachtingsvol naar Krol de poes. Die bleef met haar kopje tegen het been van mama schuren, terwijl ze haar staart langzaam heen en weer bewoog. Kwispel, de hond, zette zich afwachtend op zijn poep. Natuurlijk wilde ook hij weten of de poes echt boos was geweest.  De drie paar ogen bleven nu rustig kijken naar Krol, die zich krampachtig tegen het been bewoog. Lang mocht mama dit niet laten duren, de beestjes zouden niet meer tegen elkaar durven spreken als ze geen oplossing bood. ‘Is het niet dat je eigenlijk niet boos was, maar niet wist hoe je Kwispel moest vragen om te spelen?’ vroeg ze aan Krol, de poes. Likkebaardend knikte deze. Met gestrekte pootjes ging ze naar het hondje en aaide hem met haar hoofdje.

Luc Van Roosbroeck
0 0

Het meisje dat van lawaai hield

Weet je, vroeger woonden we in een flat. Daar was het nooit stil. Overal hoorde je geluiden, van de buren, van de straat, van mensen die hun deuren dichtgooiden. Dat vond ik eigenlijk heel fijn. Het lawaai was een beetje mijn vriend. Maar nu wonen we in een huis met een tuin, en hier is het stil. Mama zegt dat ze dat fijn vindt, maar ik weet niet zeker waarom we eigenlijk verhuisd zijn. Misschien heeft het te maken met mama, want vroeger werkte ze op een school. Toen stopte ze opeens met werken en bleef ze de hele dag thuis. Sindsdien kan ze niet meer zo goed tegen geluiden. Soms schrikt ze zelfs als ik gewoon mijn speelgoed laat vallen. De flat was anders. Daar was dus altijd geluid. Hier is het helemaal anders. Ons nieuwe huis is maar een klein stukje van de flat, misschien vijf minuutjes fietsen. Maar het voelt alsof we naar een ander land zijn verhuisd. Daar had je overal flats en drukte, en hier zijn het allemaal huizen met tuinen. Ik mis de flat soms. Vooral omdat je daar de zee kon zien vanaf de galerij. Mama fietste vroeger met mij naar de zee, en dan voelde ik de wind door mijn haren. Dat was het allerfijnste. En vanaf ons balkon kon je de zon op zien komen. Dan leek het wel of de zon aan de waslijn hing net als onze kleren. Hier in ons nieuwe huis zie ik dat niet meer. Ik zie de zon helemaal niet opkomen of ondergaan. Het is ook anders met de kinderen. In de flat speelde ik altijd met een groep kinderen van allerlei verdiepingen. Ze kwamen uit allemaal verschillende landen. Dat was leuk. Hier, in de straat, zijn de kinderen anders. Ze zijn allemaal in Nederland geboren. Hun ouders en zelfs hun opa’s en oma’s ook. Ze wonen hier al zo lang dat ze vinden dat het land echt van hen is. Soms zijn ze een beetje gemeen. Ik pas er niet zo goed tussen. Een keer noemde een groepje kinderen me ‘bakje nasi Chinees’. Ik vroeg of ze daarmee wilden stoppen, maar ze bleven het steeds zeggen. Ik voelde me zo verdrietig. Toen ik thuis kwam, vroeg ik aan mama hoe ik van dat stomme woord toch iets positiefs kon maken. Net zoals de dikke Marokkaanse buurvrouw, die een tekenklasje in haar flat had, dat altijd deed. Zij maakte van nare dingen juist iets grappigs en moois. Ze noemde zichzelf en haar vrienden 'kunstmarokkanen' en zei dat je van een rotwoord iets goeds kon maken met een beetje fantasie.Ik hoop dat ik dat ook kan leren. Maar soms weet ik niet hoe.

Margaretha Juta
10 0

Meeuwenleven

Ik voel het,ik moet terug. Elke pluim aan mijn lijf trekt me naar ons nest op dat rode pannendak in Oostende . ’t Is nochtans goed hier aan de Middellandse zee. Geen zware stormen, geen overvloedige regen, geen hevige westenwind zoals daar bij de Noordzee. Toch moet ik terug. Onze soort moet blijven! Mijn ventje Scheefbek vliegt met me mee. Die zuurpruimen, die wereldvreemde meeuwenhaters zullen ons niet graag zien terugkomen. Ze weten verdomme niet wat het is om elk jaar opnieuw te moeten beginnen ! Ik, Luidkeeltje , ik weet het wel. Elk jaar opnieuw kilometers vliegen over zee, over velden, langs de Costa Brava, de Costa del Sol, de Costa Blanca. Langs Costa’s vol zonnekloppers die nooit op eigen kracht vliegen maar in toestellen waar ze ons meeuwen mee ambeteren. Ik , Luidkeeltje, vlieg over de Pyreneeën, over de Midi, over de Seine en de Loire. Enfin, een hele tocht van talloze vleugelslagen. Vleugellam ben ik en bekaf als ik eindelijk terug ben. En dan is er de desillusie. Niets voelt als thuis. Dat nest, dat nest dat we hadden achtergelaten, dat nest waar vorig jaar nog drie mooie kuikens in zijn grootgebracht is verloederd! Daar heeft niemand nog naar omgezien. Verdomme! We moeten opnieuw op zoek naar takjes , blaadjes,stro halmen, gras en mos; scharrelen en duizenden keren weg en weer vliegen. Probeer het zelf maar eens met alleen maar je bekje. Ondertussen hoor je ze weer klagen. Gerda vindt dat ik teveel krijs. Jeannine vindt dat ik te vroeg krijs, Jean vindt dat ik te luid krijs. Marcel vindt dat Scheefbek te veel poept. Die sukkels weten niets van het meeuwenleven. Zij hebben een dak boven hun hoofd! Zij kunnen hun deuren sluiten.Wij moeten ons nest bewaken, beschermen, verdedigen en onze enige wapens zijn roepen en poepen. Ik schreeuw, ik schreeuw het uit! Die sukkels verstaan er niets van! Eieren leggen en broeden, daarvoor ben ik teruggekomen. Daar zitten ze dan met opengesperde bekjes, hongerige kuikens, kwetsbare en weerloze kuikens, afhankelijke kuikens. Hun leven hangt van ons af, van mij en van hun vader. Jeaninne kan het niet verdragen dat we haar etensresten uit de vuilniszak nemen. Ze wou die toch niet meer ? Jean ergert zich aan de poep op zijn autovenster. Ja man, hij weet niet wat het is . Soms doen we het ook van angst in onze broek, versta je ? Gerda is kwaad dat mijn vent over haar hoofd scheert. Ze komt te dicht bij een uit het nest gevallen kuiken en respecteert ons territorium niet ! En Marcel is boos dat we hem wakkerkrijsen. Ja man ,ga dan wat vroeger slapen! En ik schreeuw en blijf schreeuwen naar Gerda, Jean en Jeaninne en Marcel. Wanneer gaan jullie ons een keer verstaan !? Een beetje begrip voor ons zou niet verkeerd zijn. We willen ons ook veilig voelen, wij willen ook een plek en wij willen vooral geen stress .                    

Alma lavado
1 0