Zoeken

Uilemuil en Snottegot

    Zot zijn Uilemuil en Snottegot. Ze lopen langs de vloedlijn, op een strand en met de moed van een Griekse frigo zetten zij hun stappen in de richting van geen ene horizon.   Daar zien ze in de verte drijft een zeeboot. De romp zit van onderen vol, begroeid is het ding met slijm waterwezens wukkels stekels des te veel karakollen zonder ogen (durft Snottegot te denken).   Dichterbij een Serviër, die van achter zijnen zonnenbril tevoorschijn gekropen komt, een sigarettenpeuk in de richting van een beest gooit. Het is een zeeslak (volgens Snottegot, die het beest een kei vindt) en het zit op een kei in deze branding, droomt allicht van vinnen duizend poten of rupskettingen om door alle slijken heen te kunnen ploeteren.   En zij moet dan zijn, wat de ganse weg naast hem zat, rechts, in de stuurloze helft van hun voertuig met SRB-sticker (vermoedt Uilemuil). Een serviëtje overloopt haar wang. Ik denk dat de façade van haar schminkkop begint te smelten in de zon (mompelt Uilemuil). Straks zien we of ze echt is, wat voor een tronie ze verbergt en of de draak nog te houden is, als hij éénmaal rechtstaat uit haar vel van vleesgeworden appelsienen. Nu is hij nog vastgebonden, met dat ene koord van haar bikinibroek.   Ik denk dat haar onderkant hem niet eens interesseert! en Snottegot probeert Uilemuil in de richting van de lucht te doen kijken. Hij bedoelde haar onderbewustzijn, daar waar het sap zo zijn geheimen heeft.   Zo dweilen zij verder, voorbij een aangespoeld kind, een leeg blik, door al het gebrokene heen, golven die verdwijnen in geruis, enkele scherven van flessen zonder boodschap of liefdesverklaring, hand in hand (met nog steeds diezelfde moed, die van dat dappere Griekse koelschrijn).   Verfrissing is hier kostbaar, het zeewater lauw als frieten met wat zout onder papier, om mee naar huis te nemen, noem het heimwee (lult Uilemuil uit zijn rode nek) en vermoedelijk staat hij straks ook recht de Serviër, die beroerde bommerloender, om een kipsoeflaki te bestellen in het buffet.   Weet je wat het is? Goede idioten maken betere kip, kip met kam en kop en lellen, terwijl de vogels hier zonder twijfel op de vlucht zijn, de leegte boven de zee eens wilden proberen.   Ik weet het niet (zegt Snottegot). Misschien dat ik het volgend jaar nog eens probeer. Op een motor door een land vol oregano. En drie druiven. Aan een tros bij een afgrond. Bij de zee. Met een zon. Die verdraaid en nog eens opgaat. Voor wat kiezels.       uit de reeks  'Dialogen met monsters en dia's'  

Bernd Vanderbilt
14 0

Zondagrituelen

Linda en Gert prutsen aan hun quads. Dat is hun zondagochtendritueel. Al jaren. Linda was ermee begonnen toen bleek dat Gert niet zo een viriele man was als hij de eerste vijf jaar liet uitschijnen. De eerste vijf jaar van hun verkering nam Gert immers elk vrij moment te baat om Linda in allerlei posities te grazen te nemen. Linda vond dat leuk. Ze werd graag te grazen genomen; zeker in de tuin wanneer de mogelijkheid bestond dat de frisse moslimbuurman hen kon beloeren. Maar nu wordt Linda niet te grazen genomen. Nu prutst Linda aan haar quad.   Claudia is acht en is de dochter van Linda en Gert. Ze is intelligent, knap, speels, moedig, grappig en bijt elke zaterdagnacht rond twee uur de banden van Linda's quad stuk. Ook de banden van die van Gert moeten eraan geloven. Claudia is namelijk verlekkerd op rubber. Haar droom is om een rubberplantage te beginnen in Congo. In het diepe binnenland van Congo.   Gert: 'Staat ons huwelijk op springen, liefje?' Linda: 'Geef me die moersleutel eens aan.' Gert: 'Ik bedoel... Ik ben ook niet meer gelukkig. Dus kunnen we geen regeling treffen?' Linda: 'Olie alsjeblief.' Gert: 'Ik weet niet of het Midden-Oosten de ideale plaats is om een dochter op te voeden.' Linda: 'Wil je ze?' Gert: 'Wie?' Linda: 'Je dochter.' Gert: 'Heb je het over het hoederecht?' Linda: 'Of co-ouderschap. Ik weet niet hoe die dingen noemen de dag van vandaag. Olie?' Gert geeft Linda de smeerolie. De wrijvingen verminderen onmiddellijk.   Claudia ligt in haar bed te dagdromen over Congolese rubberplantages. Ze mag haar kamer niet uit als straf voor de stukgebeten quadbanden. Al drie jaar mag ze 's zondags haar kamer niet uit. Maar Claudia voelt zich niet alleen. Ze voelt zich nooit alleen, ze dartelt in haar dromen rond tussen de rubberbomen van haar plantage. Ze zal de Congolezen een goed loon uitbetalen, denkt ze. En een quad. Elke Congolees zal een quad krijgen. En een goed loon.   Gert gaat zoals elke zondagavond darten met zijn vrienden. Dat is het moment waarop Linda het huis uit glipt en zich in het bed nestelt van haar frisse moslimbuurman. Hij neemt haar te grazen. Linda valt in slaap. De frisse moslimbuurman durft haar niet wakker te maken. Hij is onder de indruk van haar blondheid en borsten. Hij legt zijn hoofd op haar buik en hoopt dat ze beiden wakker worden in het paradijs maar hij beseft dat dat onzin is en neemt haar nogmaals te grazen. Ze vallen beiden in slaap. Gert ligt dronken te slapen op de vloer van het café waar hij dart. Zijn vrienden hebben dartpijltjes in zijn wangen gestoken bij wijzen van grap. Claudia dwaalt door het donkere huis. Ze heeft honger. Ze ziet de quads en hun banden. Ze kan er niet aan weerstaan.   Het is zondagnacht

Michaël Verest
36 0

Een blokje om

Om het avondeten te laten zakken proberen we na die laatste hap nog een blokje om te gaan. Al is het eigenlijk niet onmiddellijk na het eten, maar na de onvermijdelijke afwas. We rapen onze moed bij elkaar en we gaan de deur uit, om toch maar die 10.000 stappen per dag te halen. Dus in feite om die al even meedogenloze weegschaal ’s morgens te vriend te houden. Al wil dat wel eens tegenvallen. Net als die afwas. Maar kom, we waren bijna thuis, toen we uit een garage een fiets zagen komen. Een jongen van pakweg 10 jaar duwde die vooruit en niet lang daarna kwam zijn -wellicht- zusje ook naar buiten met haar bloemenfiets. U hebt ze ongetwijfeld al gezien, zo een fiets met een hele reeks bloemen aan het stuur. De jongen sprong als een volleerd ruiter op zijn kleine stalen ros en zijn zus, het bloemenmeisje, had moeite om hem te volgen. We hoorden hem roepen. “Kom, snel, wij fietsen langs hier, hun hebben denk ik de andere richting genomen. Dat is grappig.”    Nu moet u weten, even voordien was ons al een vrolijke bende fietsende kinderen voorbijgestoken. Waarbij die niet toevallig naar dat huis keken, waar broer en zus even later buiten kwamen. Hij wilde ze dus tegemoet rijden, maar koos toch dezelfde richting. Ze fietsten dus in de achtervolging. Met andere woorden, zijn grappig plannetje zou mislukken. Ik meende nog te roepen. “Nee, ze zijn ook die kant uit. Jullie fietsen ze nu achterna.” Maar ik besloot om het niet te doen. Laat hem maar fietsen, dacht ik. Dan had hij het maar moeten zeggen dat “zij” de andere richting hadden genomen. In plaats van die tenenkrullende ‘hun hebben’. Het zal hun leren.    Juist is juist. Dat zegt mijn weegschaal trouwens ook altijd.  

Rudi Lavreysen
0 0

Vliegen

Het was de tijd van het jaar. De tijd voor onze jaarlijkse uitstap naar de kust. Het was maar voor een paar dagen, maar toch probeerden we de dagen niet te tellen. Aan de krant, die we ’s morgens beurtelings doorbladerden, zagen we welke dag van de week het was. Op de tweede dag trokken we naar die grote stad aan zee met de viskraampjes aan de haven. Onze oudste had de trip van een jaar eerder duidelijk nog niet verteerd. Het voorval kwam dan ook meteen ter spraken toen we het station uit wandelden, waar we de vis al roken en de eerste kraampjes in ons gezichtsveld opdoken. Vorig jaar bestelden we er maatjes en kibbeling. “Pas op voor de meeuwen”, waarschuwde de visverkoper ons toen. Onze oudste had het niet gehoord -of niet geloofd- en stapte met de portie kibbeling in zijn hand moedig de weg over. Een meeuw had hem evenwel in de smiezen en dook rakelings over zijn hoofd, waarbij ze bijna een gratis lunch te stekken had. “Nee nee nee’, zei hij dit jaar, met een blik op de meeuwen die op de kramen zaten. Hij dacht wellicht dat de beesten hem nog herkenden. “We kopen zeker niets aan die viskramen.” We besloten dan maar om langs de kustlijn een hapje te eten. We stapten een restaurant binnen, duidelijk buiten de meeuwengevarenzone. Een jonge medewerker wees ons naar een tafel. Hij was er één van het enthousiaste type. Een felle. Dat zagen we meteen. En zijn enthousiasme werd er allesbehalve minder op. Toen mijn vrouw een bruiswater bestelde, gebaarde hij zoals kinderen tijdens een cowboyspel wel eens doen als ze met hun vingers een revolver uit een denkbeeldige holster trekken. Hij draaide zich om en beide wijsvingers schoten naar de kust. “Als u bruiswater wenst, moet u daar zijn mevrouwtje. Het zeetje is volop aan het bruisen.” Waarna hij in een lachsalvo schoot, alsof hij de mop voor het eerst vertelde. Iets in me zei dat dit zeker niet het geval was. Even later kwam een andere medewerker onze maaltijd brengen. De felle kregen we niet meer te zien. Plots, bij het afrekenen, vloog er zowaar een duif door de open deur naar binnen. “Die zien we hier bijna elke dag”, vertelde de medewerker. De kinderen waren al achter de rug van mijn vrouw gedoken.  Ze dachten dat het een meeuw was, maar de man stelde hen gerust. “Nee, meeuwen komen hier niet binnen”, zei hij. “Maar deze duif zien we hier elke dag wel eens naar binnen vliegen.” Ik meende nog iets te vragen over de andere medewerker, of hij ze ook zag vliegen, maar ik zag hier toch maar van af. De rest van het gezin was al naar buiten gevlogen.  

Rudi Lavreysen
0 0

Drie tramverhalen

1.Een groep voetballers stapte op de kusttram. Het was een uitgelaten voetbalbende, allemaal rond de twintig jaar oud. Geen profs, maar voetbalvrienden, die er tijdens hun voetbalkamp aan zee geen Spartaans leven op hadden nagehouden. Dat meende ik toch te kunnen vaststellen, gezien de verhalen die ik hoorde. Heel wat jaren geleden, toen ik zelf nog voetbalde, maakten we op 16-jarige leeftijd met de club een trip naar Duitsland. De combinatie van grote Duitse pinten en voetballen bleek niet zo succesvol. Eén van de jonge voetballers zette zich naast me en viel bijna meteen in slaap. Dezelfde combinatie wellicht. Na een paar haltes stapten ze af. De jongeman naast me lag nog te dutten. Geen enkele van zijn vrienden maakte hem wakker. Ik besloot hem toch maar stilletjes aan te stoten. “Uw maten stappen af hè”. Hij keek beduusd om zich heen. “Wat, oei, en die maken mij niet wakker? Fraai maten zijn dat”, waarna hij recht stond. “Merci hè”, riep hij nog na. We zagen hem nog samen met zijn vrienden naar de plaats van bestemming wandelen. Zijn bal al kunstig de lucht in gooiend. Duidelijk uitgerust voor een nieuwe avond in Oostende.   2. We hadden die dag een tentoonstelling bezocht in Oostende. Nog aan het nakeuvelend over de muurschilderingen die indruk hadden gemaakt, wachtten we op de tram aan het Marie-Joséplein, genoemd naar de dochter van Koning Albert I. Die Marie-José heeft trouwens het één en ander meegemaakt. Ze mocht ooit 33 dagen koningin van Italië zijn en ze had nog een affaire met Mussolini. Maar dat is een ander verhaal. We stonden er niet alleen. Drie wielertoeristen stapten samen met ons op. Hun racefiets ging mee de kuststram op. Bleek dat ze van Brussel naar Koksijde wilden fietsen, maar ze hadden beslist om dat laatste stukje toch maar gemotoriseerd af te leggen. Wegens totaal afgepeigerd. Eenmaal op de tram ging ik op een bank zitten waar nog drie, nu ja, oudere vrouwen zaten. De mevrouw naast me belde even met haar man op het thuisfront en vroeg wie de rit van de Tour gewonnen had. Omdat de verbinding tamelijk slecht was, kon ze haar echtgenoot nogal moeilijk verstaan. En moest ze vrij luid spreken. “Nee, laat maar”, zei ze in dat smakelijk West-Vlaams. “Ik kijk het straks wel op tv. Naar Vive Le Vélo.” Eén van de drie wielertoeristen keek om en glimlachte. Ik kon eenzelfde glimlach niet onderdrukken.   3.  We lazen de krant op de tram. Onze jongste had één katern vast, ik de andere. Tijdens de vakantie gaat de gazet door heel wat handen. Dan hebben we de tijd. De gesprekken die erop volgen zijn wellicht nog interessanter dan de artikels die we net gelezen hebben. Die papieren krant blijft toch altijd interessant. Je kan ze delen, maar je blijft ook gespaard van al de meningen en opmerkingen, die je op social media tegenkomt. Een man naast ons zat niet op een bank, maar op een verhoog waar je eigenlijk niet hoort te zitten. Maar och, veel kwaad kan het niet natuurlijk. Hij keek onze jongste aan. “Mag ik eens iets vragen?”, zei hij. Onze zoon knikte. “Gelooft ge alles wat daar in staat?”, vroeg hij, wijzend naar de krant. “Ik niet hoor”, voegde de man er zelf meteen aan toe. Ik meende nog te zeggen, ‘niet geloven wat hij zegt’, maar onze jongste gaf zelf het perfecte antwoord. “Het meeste toch”, antwoordde hij, lichtjes grijnzend. Ik meende er nog een ‘daar heb je niet van terug’ aan toe te voegen, maar besloot het er maar bij te laten. Soms kan zwijgen ook best slim zijn.  

Rudi Lavreysen
0 0

Dan was het zomer

En dan vertrek je op vakantie. Pas op, het is meer dan 10 jaar geleden. De mannen waren nog klein mannen. Dan heb je eindelijk beslist welke korte en lange broek en welke schoenen je meeneemt, naast degene die je aan hebt want die moet je ook meetellen, en dan zwijg ik nog over de spullen van de mannen die mee op de achterbank moeten. Elk hun koffertje. Het ene koffertje was oranje met Winnie de Poeh op. Toch gek dat je sommige zaken niet vergeet. Dan vertrek je voor een rit van bijna 1000 kilometer. Met de wagen die toch al wat jaren had. “We wagen het er op”, zeiden we als grap, dat weet ik ook nog.   Niet lang nadat je Brussel gepasseerd bent, verdwijnt Studio Brussel van de radio. En dan moet je ook door Parijs. “Op de Périphirique”, hadden ze me gezegd, “wil het wel eens druk zijn”. Tja, het was inderdaad met geen enkele ringweg te vergelijken. Dan is die van Brussel een gewestweg. Dan ben je daar eindelijk door en dan rij je fout. Op die honderd kilometer zal het wellicht ook niet steken. We waren al blij dat Parijs achter ons lag. Later zouden we daar nog wel eens naartoe rijden. Gewoon, naar de lichtstad. Nu lachen we daar een beetje mee. “Weet je nog, toen we hier voor eerst door moesten?”   Dan kom je op de plaats van bestemming en dan verschijn je even in het leven van de mensen ter plaatse. En dan begint de dag met de vraag: “Wat zullen we straks eten?” En dan bezoek je marktjes en doe je eigenlijk niet veel en dan heb je het wel goed. Met dat boek aan het water, maar toch moet er ook wat animatie zijn voor de mannen. En dan denk je stiekem toch ook al aan die terugtocht, waar je een beetje tegenop ziet. Opnieuw 1000 kilometer. Opnieuw die Périphirique. Ondertussen kan je het al foutloos schrijven.   De tijd vliegt, zeker op vakantie, en dan ben je ondertussen opnieuw door Parijs en dan zie je “Bruxelles” terug op een bord verschijnen. Nog eens 350 kilometer en dan kan je Studio Brussel ontvangen. “Dat is toch altijd een beetje thuiskomen”, zeiden we altijd. Maar dan hoor je één van de klein mannen op de achterbank zeggen. “En wanneer gaan we nu naar de zee?” Tja, dan zou je toch. Niet?

Rudi Lavreysen
20 0

Overspel

—“Merel? Wat? Merel, dat meen je niet! Dit kun je me toch niet aandoen?”—“Uh... Johan, hallo. Ik bedoel... ben je nu al thuis? Je had toch die eh—“ —“Nee, die ging niet door. Alex is ziek. Maar verdomme, Merel!”—“Ziek? Wat heeft-ie dan?”—"Wat heeft ie dan? Jezus, Merel! Ik tref je met een andere vent in bed en jij informeert naar Alex?"—"Ja, er schijnt een heel vervelend virus rond te gaan en ik dacht als Alex—“ —"Wat? Je maakte je zorgen dat ik het ook zou hebben?"—"Ja, nou ja. En dan ik ook... en dan misschien ook eh... Wouter... Wouter, Johan. Johan, Wouter."—"Je bent niet wijs, mens! Ga je me nou heel beleefd voorstellen aan die naakte ploert in mijn bed?"—"Johan, ik snap dat je een beetje overstuur bent, maar Wouter hier is geen ploert. Wouter heeft vanmorgen, voordat we… nou ja ‘dit’, wel mooi even onze router helemaal opnieuw geïnstalleerd. Dankzij Wouter hebben we weer internet, Johan”—“Internet? Internet?? Merel, snap je dan écht niet wat dit betekent?”—“Johan, doe even rustig. Je maakt me bang. Ja, ik weet wat dit betekent. Wat wil je dat ik zeg? Dat het niet is wat het lijkt? Het is precies wat het lijkt, Johan, en daar kunnen we heel dramatisch over doen en we kunnen gaan schreeuwen en met dingen gooien, maar zulke mensen zijn wij niet, Johan. En bovendien verandert het daar niet mee. Dus laten we ons als volwassen, goed opgevoede en bovengemiddeld hoog opgeleide mensen gedragen en kijken hoe we vanaf hier verder gaan, OK?… Johan, OK?—“OK, je hebt misschien wel gelijk.”—“Goed zo, dat is beter. Doe nou eerst je jas uit — Wouter, doe jij je broek aan — en zet even koffie of zo, dan kunnen we straks, beneden, rustig bespreken hoe we vanaf hier verder gaan.”—“OK… Wouter, suiker en melk?”—“Johan, ik denk dat het beter is als Wouter naar huis gaat. Wouter, ik denk dat het beter is als wij elkaar even niet meer zien. Volgende week misschien weer, goed?”—“Merel, hebben we echt weer internet?”

Bart Snel
0 0

Volgens plan

Als alles volgens plan gaat, loopt de moordenaar zo dadelijk rustig de trap af, opent de deur van de hal van het appartementencomplex en stapt de koele schemermorgen in. Hij zal in zichzelf gekeerd lijken, maar let bij het oversteken wel op het verkeer. Hij valt niet op in zijn zwarte tenue. Hier in Shanghai zijn veel mensen in zichzelf gekeerd en velen dragen zwart. De bloedresten op het mes dat hij bij zich draagt zal DNA bevatten, maar dat kan zowel naar hem als naar het slachtoffer wijzen. Het zal daarna nog even duren voor het lijk wordt gevonden. In een stad met zo veel mensen wordt niet iedereen gelijk gemist. Nadat de stank de buren te veel is geworden, zal er een onderzoek worden gestart en dat zal al snel vast komen te zitten. De stoffelijke resten behoren immers toe aan iemand die nog leeft.Mijn naam is Shi Bin Rui, en wel hierom. Ik ben de derde zoon van een eeneiige tweeling. Dat is mij tenminste altijd verteld, maar hetzelfde werd mijn broers voorgehouden. Onze ouders konden ons vanaf het begin niet uit elkaar houden. Ze hebben ons alle drie gehouden. Dat is bijzonder, en ze namen daarbij een groot risico. We mochten ons uiteraard nooit tegelijk in het openbaar vertonen. In een land waar ouders niet meer dan twee kinderen mogen hebben, zijn drielingen niet populair.Ik denk dat wij instinctief altijd hebben geweten wie de laatste was en dus geen recht op leven had. Nu doet het er niet meer toe. De verdeling van de erfenis zal rechtmatig verlopen. Er wordt aangebeld. Voor de deur staat mijn broer. Precies op tijd.

Bart Snel
0 0

Zondagmorgen, Buitenveldert

—“Goedemorgen meneer”
 —“Uh… goedemorgen. Wat kan ik voor u eh..?” 
—“Bent u bekend met het werk van de Kerk van Johannes de Koper?”
 —“Oh, Jehova’s. Sorry, ik ben niet geïnteresseerd. Goede—”
 —“Nee, geen Jehova’s meneer, alhoewel we die ook vertegenwoordigen. Nee, wij zijn veel meer dan dat.”
 —“Ja, maar weet u, ik heb niks met het geloof, dus eh… laat maar.”
 —“U hoeft niet gelovig te zijn, meneer, dat is het mooie. Ik ben hier niet om u te bekeren, ik kom u twaalfhonderd euro lichter maken.” 
—“WAT! U bent niet goed wijs!” 
—“Ja, nu heb ik uw aandacht hè? Alles draait om geld meneer, en zeker bij de Kerk van Johannes de Koper. En daarom mag ik u — alleen vandaag — een uniek aanbod doen. Mag ik u vragen meneer, wat gebeurt er als u doodgaat?”
 —“Eh… niets?” 
—“Precies. En is dat niet erg weinig? En wat betaalt u daarvoor? Alles bij elkaar? Kist, koffie, cake, en zo?”
 —“Tja, dat zou ik zo niet kunnen zeggen, maar—“
 —“Wat het ook is, het is teveel, meneer, u krijgt er immers niets voor terug, toch? De Kerk van Johannes de Koper biedt u éénmalig een leven na de dood, op maat! En dat voor maar twaalfhonderd euro.”
 —“Twaalfhonderd euro is wel heel veel geld!”
 —“Het is veel geld, maar daar krijgt u dan ook wel héél veel voor terug.”
 —“Hmmm, zoals?” 
—“Onze belangrijkste toegevoegde waarde is natuurlijk een gegarandeerde plaatsing in het hiernamaals van uw keuze, ongeacht uw zonden.”
 —“O?”
 —“Ja, de Kerk van Johannes de Koper is erkend door, en werkt samen met alle grote wereldreligies.”
 —“Oh, oké, en verder?” 
—“Afhankelijk van uw basis-levensovertuiging hebben we allerlei leuke extra's. Voor boeddhisten hebben we bijvoorbeeld een volautomatische wasstraat voor bevlekte karma’s. Neigt u naar het katholieke, dan kunt u deelnemen aan gratis weekendtrips naar weeshuizen, waar alles onder de pet blijft. Bent u joods dan kunnen we u een mooie korting aanbieden op reizen naar Jeruzalem inclusief klaagmuur én gratis rechtshulp bij elke aangifte die u doet wegens antisemitisme van mensen die een ander mening hebben dan u. Voor hindoe—“
 —“Ik ben van huis uit gereformeerd.”
 —“Ach, dat is sneu.”
 —“Niets?”
 —“Nee, onze organisatie heeft nog niets kunnen bedenken waar we gereformeerden blij mee kunnen maken. Ja, vrede op aarde, maar dat druist tegen alle andere godsdiensten in, dus dat hebben we er niet doorgekregen.”
 —“Jammer.”
 —“Wat ik wel voor u kan regelen is dat u, eenmaal de pijp uit, wordt geregistreerd als moslim. U hoeft er zelf helemaal niets voor te doen, maar u krijgt dan als het zover is, dezelfde extra's als de meest fanatieke jihadist.”
 —“U bedoelt… Ja? Meent u dat?”
 —“Geen probleem. U bent dan wel ietsje duurder uit, totaal tweeduizend euro, maar als u die nu niet heeft kunt u gebruik maken van onze aantrekkelijke financieringsregeling; twaalf maandelijkse termijnen van tweehonderd euro, met een contante aanbetaling van driehonderd.”
 —“Nou, dat lijkt me wel wat. Toch? Ik bedoel, maagden en alles? Niet?”
 —“Een uitstekende keuze, meneer! Ik raad u wel aan iets meer op uw gezondheid te letten, zodat u nog enigszins fit bent als u dood gaat. Dan heeft u er nog veel meer plezier van.”
 —“O, ja, da’s wel een goeie —“
 —“En ik moet u waarschuwen, als u ten tijde van uw overlijden een betalingsachterstand heeft, komt u uiteraard in de hel.”
 —“Ja, nee, dat snap ik. Dat is niet meer dan redelijk. Ik voel er wel wat voor hoor. Wacht, ik zal even mijn portemonnee pakken voor die aanbetaling. Hè, ik heb er echt zin in. Momentje hoor.”

Bart Snel
0 0

Countdown

Mijn einde is aanstaande. Binnen nu en pakweg twee minuten ben ik er geweest; dood. Vergeten misschien nog niet, maar dat zal snel volgen. 
Kijk ik ernaar uit? Nee. 
Is het eerlijk? Nee. 
 Maak ik me er druk om? 
 Nee.   Ik ben de protagonist in dit verhaal, en als je dat eenmaal doorhebt, weet je dat je je hebt te schikken naar de grillen van je schepper; wat in de meeste gevallen een schrijver is. Niet de meest stabiele types. Hoe dan ook: je weet waar je aan begint. Ik zou u graag willen vertellen over mijn leven. Hoe ik zonder vader, met een illegale, aan cocaïne verslaafde Cubaanse moeder opgroeide in de sloppenwijken van Miami. Hoe ik met een 'voetbalbeurs' op de universiteit van Florida terecht kwam. Geen Ivy League, maar toch; ik kwam in kringen die anders onbereikbaar waren. Ik studeerde geschiedenis en politicologie, liep stage in brandhaarden als Libanon en Pakistan. Ben gegijzeld geweest, met de dood bedreigd en erger.   Ik werd diplomaat in Jerusalem, ontmoette een prachtige joodse vrouw, we trouwden, kregen kinderen, Benjamin Fidel en Rachel Rosalita; Benji en Rosa. Ik zou u graag over hen vertellen, maar er is geen tijd. Niet mijn schuld. Shoot the messenger.   Ik was speciaal adviseur van de president, tot hij besloot dat mijn moraal niet de zijne was. Ik schreef boeken over diplomatiek leiderschap, zogenaamde *New York Times bestsellers*, maar bespaar u de moeite, u zult ze niet vinden bij Amazon; het was fictie, net als ik. Hoewel wat ik schreef over Bush sr. wel degelijk waar was.   Het is uw gemis, dat ik u er niet meer over kan vertellen. Ik zit er niet mee. Echt niet. Eén tip nog, voor lotgenoten. Er ís leven in dit leven. Tussen de regels. Neem er de tijd voor.

Bart Snel
0 0

Dansen

Jarig zijn in de zomer. Op zich verschilt het niet veel van een verjaardag in de winter. Alleen ga je dan minder snel buiten zitten om te feesten. Op een vroege zomeravond heeft tante Frieda ons uitgenodigd voor haar verjaardagsfeest. Ze wordt 69 jaar. Vol ongeduld zit ze in haar tuin te wachten tot we opduiken. Ik heb mijn mopje thuis al voorbereid: “Dag Frieda, ge zit al op hete kolen zie ik.” We wisten immers dat ze voor een barbecue gezorgd had. Ondanks de getelefoneerde grap wordt er toch mee gelachen. Ze gaan van heel jong naar redelijk tot echt oud, de mensen rond de tafel. De kleinkinderen spelen het spek en de satés vliegensvlug naar binnen en wapenen zich meteen met een aantal waterpistolen. De oudere generatie moet er aan geloven. De barbecue wordt bijna geblust. Na enkele terechtwijzingen verhuizen de kinderen met hun wapens voldoende ver van de feesttafel.   Al snel komt die ene verjaardagszin op tafel liggen. “Och, een jaar is niks”, zegt de jarige. Er bestaat geen verjaardagsfeest waarbij die vijf woorden niet uitgesproken worden. Het hoort erbij zoals de cadeautjes en de barbecue in de zomer. Meestel gevolgd door “ja, zeg dat wel, het vliegt voorbij”. Deze keer volgt er een andere zin op. “Nee, twintig jaar is niks”. Het is nonkel Roger die het zegt. “Ik herinner me nog, toen wij klein waren”, gaat hij verder, “dat mensen van 80 jaar stokoud waren. Wij vonden die alleszins stokoud. Dat waren echt heel oude mensen. Nu ben ik zelf bijna zo oud. Het is niet te geloven”. Er is iets van natuurlijk. Je ziet jezelf nooit zo oud als je bent. In je hoofd zit nog die dertigjarige, die volop kan dansen. Zo is ook het bij nonkel Roger. Op zijn 75e heeft hij een hartaanval gehad. Hij is er goed doorgekomen, maar hij loopt er ontzettend verkrampt bij. Alsof hij tijdens die hartaanval alles wou vasthouden zoals het was. Niets willen loslaten. Zoals dat dansen, zijn passie bij uitstek. Ik heb hem altijd gezien met nette witte schoenen. Meteen klaar om een dansje te placeren. “Nee, dat dansen gaat nu niet meer”, zegt hij. “Ik ga nu wel elke week petanquen. Dat lukt nog. Daar laat ik de ballen maar wat dansen.” Het is wellicht de mooiste zin van het verjaardagsfeest. Maar dat zeg ik hem niet. Hij weet het trouwens zelf. Zijn verkrampte lach bewijst het.

Rudi Lavreysen
20 1

François

Hij houdt zijn rechterschoen in de lucht en inspecteert hem grondig. Het glanzende zwarte leer steekt af tegen zijn knoestige, met ouderdomsvlekken bezaaide vuist. Aan de hiel is het leer ondertussen niet meer dan een dun lapje, maar François weigert zijn trots in te ruilen voor een nieuw paar. Hij heeft de schoenen veertig jaar geleden speciaal op maat laten maken, passend bij zijn huwelijkskostuum. Nu draagt hij ze alleen op zondag, wanneer zijn kleinzoon op bezoek komt. Hij staat op, draait zijn doosje schoensmeer dicht, wikkelt het in zijn vod en bergt het op in het metalen ladekastje. t er even door. Hij kent dit moment.e gekregen omdat ze de vloer van de gangen te glad vond, maar daar zwijgt hij over. Nog een half uur wachten. Zijn kamergenoot ligt op bed een leger bij elkaar te snurken. Al jaren vraagt François om oordoppen op maat voor ’s nachts, maar dat soort doppen kost veel geld en men kan dat niet voor iedere bewoner doen. Paula heeft wel een speciaal looprekje gekregen omdat ze de vloer van de gangen te glad vond, maar daar zwijgt hij over. François weet intussen dat het leven zo werkt. Vroeger, in het achtste regiment, sliep hij ook naast een ongelooflijke snurker. Zijn maten waren vaak bang dat de vijand hun schuilplaats op een mooie nacht zouden ontdekken, maar François niet. Hij wist dat een nachtelijke inval te voor de hand liggend zou geweest zijn. Niets in het leven komt zomaar wanneer je erop wacht. Zoals die oordoppen. François strijkt een laatste keer met de palm van zijn hand over de neus van zijn rechterschoen, neemt de plastieken schoenlepel uit de kast en wringt zijn voeten in de schoenen. Vandaag komt hij echt Hij doet iets met computers, dat is nu de toekomst naar het schijnt. Hij heeft een tijd in Amerika gezeten maar is daar verliefd geworden op een Vlaamse die er op vakantie was. Binnen een paar maanden krijgt François zijn eerste achterkleinkind. De vrouw van Jan heeft hij nog nooit gezien en hij weet niet of het een jongen of een meisje wordt. Half twee. Hij is een half uur te laat. Zijn schoenen knellen intussen zo hard dat zijn beide benen al tot aan de knie tintelen. Niet toegeven, geen zwakte laten zien. Bijna vijftig jaar geleden heeft dat motto zijn leven gered, toen hij zonder verpinken twaalf kilometer met een kogelgat in zijn dij naar de dichtstbijzijnde legerpost aflegde. Het was de dag voor de bevrijding geweest, ze hadden net gelukzalig van een kop echte chicorei zitten slurpen die ze hadden gekregen van een boer. François kwam er met een kogel in zijn dijbeen vanaf, en met een spatje hersenen van de snurkende kadet op de neus van zijn rechterschoen. Sindsdien poetst hij zijn schoenen dagelijks. François zucht, duwt zich uit zijn stoel en schuifelt naar het toilet aan het eind van de gang. Niet dat hij echt moet, maar het is het enige dat hij hier nog om handen heeft. Zijn schoenen maken een onaangenaam gekraak op de blinkende beige vinylvloer. Twee nachten geleden was François ’s nachts wakker geschoten en had hij plots begrepen dat het leven zinloos is. Dat hij gewoon zit te wachten tot het voorbij is. De tijd is een smerig ding. Eerst laat ie je jarenlang ploeteren om je uiteindelijk te laten zien dat je het helemaal bij het verkeerde einde hebt. Neem nu Marleen. Na de oorlog heeft hij zijn leven gegeven om haar liefde terug te vinden. Zijn Marleen. Zijn vrouw. Het mooiste meisje van het dorp. Terwijl hij in de loopgraven werd beschoten door de vijand, was zij een vrouw geworden. Zijn tijd was blijven stilstaan, de hare was dubbel zo snel vooruit gegaan. Ze kregen na de oorlog nog vijf kinderen samen, maar hij was haar vanbinnen kwijt. En hij zou haar nooit meer terugvinden, hoe erg hij ook zijn best deed. François hijst zich recht van de pot en probeert zo goed en zo kwaad mogelijk zijn billen af te vegen, terwijl hij met zijn rechterhand tegen de koude muurtegels recht boven de metalen handgreep leunt. Hij heeft gewoon op de koude pot gezeten, dus echt vegen hoeft hij eigenlijk niet. Hij doet het toch, om soepel te blijven. De verpleging heeft hem al zo vaak gezegd dat hij moet bellen als hij moet gaan, maar hij wil geen jonge handen aan zijn olifantenvel. Hij wil niet aangeraakt worden door jonge veulens wiens tijd even bevriest tijdens de shift van acht uur die ze hier in het oudmannekeshuis komen draaien. Zeker in Bloemenveld is ‘tijd’ een verwrongen begrip. De bewoners worden er stuk voor stuk door ingehaald. Laat hen maar lijsten opstellen van dingen die ze nog willen meemaken. Achterkleinkinderen die nog geboren moeten worden. Memoires die nog gepubliceerd moeten worden. François is slimmer dan dat. Hij weet dat niets in het leven komt zoals je het verwacht.

Annelies Leysen
0 0

De onschuld zelve

Elk jaar werd één kind uitverkoren om een reis naar de zon te maken.  Vorig jaar was het Indaia’s buurmeisje.  Ze had het zo naar haar zin dat ze nog steeds niet terug was.  ‘Kom op Indaia, borstel je haren, ze moeten glanzen als goud.’  Mama legde een borstel op tafel.   ‘Mama, waarom heb je rode ogen?  Het lijkt alsof je gehuild hebt, is er iets?’   Mama kneep haar ogen toe.  ‘Nee, meisje, ik heb last van mijn hooikoorts, maak je maar geen zorgen.  Het wordt een fantastische dag.  Ik ga alvast de bloemen halen.’  Mama sloeg de deur toe voor Indaia nog iets kon zeggen.  Het was zo leuk de uitverkorene te zijn.  Indaia’s vriendinnetjes waren jaloers omdat zij nu zou weten wat de volwassenen tijdens de zonnewende deden.  Ze had een prachtige witte jurk mogen kiezen.  En nog belangrijker: ze kon gaan reizen en de wereld ontdekken!  Als ze helemaal uitgereisd was, zou ze terugkomen met honderden verhalen om aan haar vriendinnen te vertellen.   ‘Indaia, kom, het is tijd.  Zet de bloemenkrans op je hoofd en doe je witte jurk aan.  Mama frunnikte aan Indaia’s haar en bekeek haar vanop een afstandje.  ‘Je bent zo mooi, een echte fee.’   En weer had ze last van haar hooikoorts, haar ogen traanden en er liep snot uit haar neus.  Ze rende weg om een zakdoek te nemen. Samen liepen ze de voordeur uit, plechtig, zoals het moest.  Naar het feest.  Een grote stenen altaar was op het dorpsplein gezet.  Hier en daar zag Indaia mensen huilen: haar moeder en vader, de buurvrouw.  Ze beklom de treden naar het altaar, vol verwachting voor wat komen zou.  Iedereen hield zijn adem in.  Indaia, de onschuld zelve.

Joke Thiry
0 0