Zoeken

De meeste mensen aan de tramhalte deugen (over een wildvreemde die me spontaan hielp mijn nek in te smeren)

De meeste mensen deugen is een populair boek van Rutger Bregman dat ik als enige Vlaming niet heb gelezen. Niet alleen omdat ik weinig non-fictie lees, maar vooral omdat de stelling in de titel weinig overtuigt, misantroop die ik ben. Al wil ik dat toch even kaderen: ik geloof wel dat mensen deugen, maar volgens mij vergt het een hyperactieve enthousiaste dorser om die deugdelijkheden daadwerkelijk uit de krochten van het hoofd van zijn medemens te trekken, waar ze bedolven liggen onder bergen wereldpijn en dagelijkse miserie. Dit terzijde. Vandaag wil ik hier een bedenking aan toevoegen: wellicht helpt miserie sommige mensen net om hun houding tegenover het leven in positieve zin te veranderen. Terwijl ik gans alleen op tram 10 sta te wachten, bedek ik mezelf met een laag zonnecrème, afkomstig van een door mijn vrouw gekochte en plechtig aan mij overhandigde minifles in meeneemformaat, opdat ik niet door huidkanker zou geveld worden. Na mijn ledematen en gezicht dien ik mijn nek in te smeren, de plekken die de zon steeds te slim af is. In de reflectie van het glas van de abri te zien doe ik dat niet eens op een klungelige wijze. Dan komt er een dame aan die qua leeftijd mijn moeder zou kunnen zijn. Ze zit in een fris groen kleedje met de zomer in haar gezicht. Zij is echter van mening dat ik toch wat hulp kan gebruiken. Ik doe mijn oortjes uit om me te vergewissen van haar niets aan het toeval overlatende mimiek: ze stuurde erop aan om mijn nek in te smeren. In een splitseconde moet je je beslissing dan maken. Je weet dat er een conventie bestaat, zij het met vage contouren, over de tijd die je neemt om op een voorstel van een vreemde bevestigend dan wel ontkennend te reageren. In die seconde treedt mijn innerlijke weegschaal in werking, die overigens bijna volledig in zijn sas is (op 28 september om precies te zijn). Ik overweeg een aantal zaken: is deze persoon te vertrouwen? En zo niet: wat kan zij dan doen? Needle spiking? Koestert deze vrouw een bepaalde fetisj? Heeft zij apenpokken? In hoeverre is het normaal dat een wildvreemde vraagt om me te helpen bij deze toch wel redelijk intieme handeling? En in hoeverre is het normaal dat ik ja zou zeggen? Ik bedank haar uitbundig en kan die hartelijkheid nog steeds niet volledig grijpen. Ze zegt dat insmeren belangrijk is, met al die kankers de dag van vandaag. Ik bevestig deze voor de hand liggende observatie, nog steeds in de waan dat dit de alledaagsheid der dingen niet overstijgt. Ik bied haar een zitplaats aan door mijn rugzak van de bank te halen. Dan laat ze iets vallen over de borstkanker waarmee ze te maken kreeg. Even weet ik niet goed wat zeggen en dat even duurt langer dan ik wens. ‘Hoe gaat het nu met u?’ vraag ik dan maar. Ze blijkt al genezen te zijn. Ze heeft twee jaar een verbeten strijd uitgevochten en gewonnen. ‘Hopelijk komt het niet terug, maar ik ben er nog hé!’ Ik hoop met haar mee. De gedachte dat ze me wilde behoeden voor huidkanker door me in te smeren vertedert me nu. ‘Je moet van elke dag genieten, dat zeg ik ook altijd tegen mijn dochter.’ Een zachtheid omklemt me. Terwijl ze opstapt roept ze me toe dat ik nog van mijn dag moet genieten. Ik geniet al, dankzij de deugdelijkheid van deze vrouw.

Lennart Vanstaen
19 2

De documentaire

Het is niets voor mij, maar toch, op zo’n momenten moet je er staan. Het beantwoorden van de vragen ging vlot. De aanzet was aangrijpend, bij het op het podium komen van haar werd het stil. Ze huilde. Ik nam haar vast bij de schouders en troostte haar. Jezelf terugzien in moeilijke situaties op groot scherm is erg confronterend, ook al deed ze er - voor het publiek - graag een schepje bovenop.  Mijn documentaire over asiel werd vertoond in het cultuurcentrum van mijn thuisstad. Een belangrijk moment omdat eindelijk familie en vrienden konden zien wat me die afgelopen jaren bezig had gehouden. Magda, hoofdpersonage van de film, was aanwezig. Na de film beantwoordden we samen de vragen van het publiek. Daarbij zaten mijn kinderen, Blauw mijn partner en haar ouders. Mijn moeder. Mijn vader niet. Leda, mijn jongste, maakte indruk. Vijf jaar en vragen stellen en plein public waar iedereen aan dacht maar niet durfde: “Waarom sloeg de mama haar kindje?” Een moment waarna je de muizen kon horen lopen. Magda legde uit hoe de omstandigheden en haar opvoeding in Albanië zulke dingen nu eenmaal met zich meebrachten. Dat ze het zo niet meer zou doen, maar ze wuifde het ook niet weg. Zij had zulk een opvoeding meegemaakt en het ging toch goed met haar: ‘je ne fume pas, je ne prends pas d'alcool ou de drogues, je respect les gens...’ Midden in het gewoel van een uitvoerig met hapjes en drank gevulde receptie, kreeg ik eindelijk het gevoel dat het verhaal geslaagd was: het had indruk gemaakt en was visueel stijlvol, zei men. Dat ik het kracht had kunnen bijzetten door het nawoord met Magda te verzorgen was een mooie bonus. En net als haar, kon ook ik me nu eindelijk tonen. Ik dronk nog eens goed door van de gratis aangeboden cava en voelde me heel even bijzonder sterk. Ja, zo mag het zijn. Op dat moment klampte mijn moeder me vast: ‘We moeten spreken, uw vader is erg ongelukkig, al een tijdje in depressie, dat weet ge, en dat heeft met u te maken, omdat gij uw naam hebt veranderd, dat is heel respectloos.’‘Maar ik heb mijn naam niet veranderd, ik heb gewoon de S toegevoegd tussen mijn voornaam en achternaam?!’‘Neen, ge zei dat ge uw naam ging veranderen tegen de psycholoog, weet ge nog, en in uw mails staan ook uw beide namen en het ergste van al, ge hebt uw kinderen daarbij betrokken.’ Ik viel, ik brak, ik kotste. ‘Euh… ik wilde er geen taboe van maken. De kinderen moeten ook het verleden kennen. En zij kiezen zelf. Zij gaan hun achternaam niet veranderen. Ze zijn zo geboren. En ik wilde het toelaten, dat stukje van mezelf.’ Maar dat drong niet door. Ze trok me weg uit de massa die passeerde en fluisterde. ‘We moeten afspreken, ik wil dat ge met hem praat. En dat is niet alles…’ ‘Neen mama, nu niet…waarom nu?!’ Ze zei vervolgens nog wat dingen die ik snel wilde vergeten. Waarna ik me losrukte en verder ging met een brede glimlach, wat met de mensen keuvelde over de film en de thematiek van de vluchteling in België. Binnenin schreeuwde ik, zoals alleen ik dat kan, met een strakke glimlach terwijl de wereld instort. Tegen dat de drukte geluwd was vroeg ik mijn moeder om dit verder uit te klaren. Ze vertelde hoe dat het hem gekwetst had en dat hij er nu nog mee zat. ‘Maar dat was drie jaar geleden, toen ik zelf in volle identiteitscrisis zat! Waarom kom je er nu pas mee af?’ Stilte. Ik voelde wel dat er een zekere afstand was gegroeid tussen ons, maar er werd nooit over gepraat.  Alles werd zoals steeds in een minzame wurggreep verzwegen, zo ging dat, totdat het zich keihard manifesteerde. ‘Waarom begin je er nu over? Nu op deze avond?!’‘Ik moest wel, 't is bijna kerstmis… en het duurt al zo lang.’‘Had me dan gewoon gebeld en ik was afgekomen en dan zou ik het wel uitleggen, waarom en hoe het toen in mijn hoofd zat, in zoverre ik het zelf al zou kunnen vatten.’ Ze kon nu eenmaal niet anders. Ik zei haar dat ik de volgende dag, als ik Magda aan het station had afgezet, wel langs zou komen. Rond middernacht was iedereen weg en ik thuis. Blauw omarmde me en troostte me zo goed als ze kon. Zoals gewoonlijk viel zij snel in slaap. Ik niet. Het zette me weer aan het twijfelen, over mezelf, over wie ik ben, over Bart V, de geadopteerde of Bart S de genegeerde of... In alle vertwijfeling stond ik op en haalde in mijn e-mailhandtekening, op de website en zo goed als kon online, overal, de S weg.  En toch, en toch. ‘Je oorsprong ligt in de S, je levensweg in je V.' Zei Blauw me nog.‘Mijn eigen weg ligt in Bart, in diegene die ik nu ben.’‘Ja, en als je voelt dat die S daarin thuishoort dan is dat oké.’  Ik glimlachte even. Ja, het kan ook de S zijn van Sexy en Superpappa en…  Later sprak ik met mijn moeder en mijn vader, waarvan ik de achternaam geadopteerd had gekregen. Ik probeerde alles te kaderen en de gemoedstoestand weer tot een normaal niveau te brengen. Een ander verhaal. En die S? De S verdween op zolder in een oud fotoalbum met hem, mijn natuurlijke vader er niet bij in. En een rapport van het eerste studiejaar met mijn echte achternaam. Weg, onder het stof in een plastic bak.  Sinds die avond heb ik niets meer gefilmd dat echt van mij was.     Bart (S.) Vermeer

Bart Vermeer
73 1

Milieustraat

Sommige klussen waren gewoon niet mijn ding. Mijn maatje en ik hadden het daar niet eens over. Andersom was dat ook zo. Er waren klussen die ik deed, waar mijn maatje dan weer niks mee had. Een van de dingen die ik dus nog nooit gedaan had, was een bezoek brengen aan de milieustraat. Met een aanhangwagentje naar de stort, nee, dat stond nooit op mijn actielijstje. Opruimen, dat wel, dat kan ik als de beste. Soms zelfs tot ergernis van mijn maatje, die meer van het slag “wie wat bewaart, die heeft wat” was. Terwijl ik alles wat een jaar niet was gebruikt zonder gewetensbezwaren weg kon gooien. Opruimen, heerlijk, het geeft ruimte en rust in je hoofd. Inmiddels heb ik die rust heel hard nodig en ben ik dus begonnen met het opruimen van spullen die al jaren op zolder liggen en nooit meer worden gebruikt. Wat past, gooi ik in de grijze container. Ik huldig het standpunt dat als ik hem kan verplaatsen, de mannen van de gemeentereiniging dit ook kunnen en de container dus niet te zwaar is. En inderdaad, hij is iedere keer nog keurig geleegd. Wat niet past, tja, dat is natuurlijk een ander verhaal. Het moest er toch een keer van gaan komen. Dus, in mijn vakantieweek, besloot ik de stoute schoenen aan te trekken. Ik propte mijn auto vol, fijn dat hij nog behoorlijk groot is, en zette koers richting milieustraat. Ik was al van alle kanten gewaarschuwd. Ook mijn maatje vond het destijds geen feest, van nature eigenwijs als hij was, vond hij het niet prettig ‘rondgedirigeerd te worden’. Dus ik nam me voor mijn ‘ik ben blond-act’ uit de kast te halen. En braaf te doen wat me gezegd werd. En zo reed ik dus drie keer het terrein rond. Want wat ik dacht dat bij het grofvuil mocht, moest toch echt gesorteerd in andere bakken. De oude jassen die ik had meegenomen moesten in een afgesloten zak worden aangeleverd. Die ik dan ook weer bij het betaalpunt moest gaan halen want die had ik natuurlijk ook niet bij me. Maar uiteindelijk viel het eigenlijk best mee. Ik volgde de aanwijzingen en had nergens last van. Anders dan de mensen die vol haast het terrein op rijden met hun aanhangertje. Niet gewend met zo’n karretje te rijden en daarom veel ruimte nodig hebben. Want anders gaat het scharen en dan sta je nog meer voor schut. Ze kunnen de aanwijzingen niet opvolgen. Dan moeten ze immers achteruitrijden als ze weggaan. En dat, tja, dat is lastig. Je ziet het in hun ogen, ze willen zo snel mogelijk weg. Ik heb er met plezier naar gekeken. Arme mensen, meestal mannen, je ziet ze ongelukkig zijn. Nee, dan heb ik het er toch beter afgebracht, ik moet misschien wel meerdere keren rijden maar dat vind ik niet erg. Ik heb de horror van De Stort overwonnen.    

Machteld
0 0

Asielzoeker

Mensen denken dat ze het allemaal zo goed weten, maar ik kan je vertellen: ze snappen er niks van. Ik ben zo’n zeven jaar oud, met een beetje mazzel heb ik de helft van m’n bestaan nog te gaan. De eerste helft was geen pretje. Ik heb geen zin in details te treden, maar ik heb me stevig moeten verdedigen. Erg ver ben ik daar niet mee gekomen: uiteindelijk dachten ze dat ik een leuk, klein en onberekenbaar hondje was en hebben ze me een hok gegeven en een lange lijn. Zo kon ik volgens hen alle kanten op en volgens mezelf geen enkele kant. Ik zag het al gebeuren: de rest van mijn leven aan de lijn op een opslagterrein. Maar als je nergens heen kan zit er weinig anders op dan liggen en wachten. Dat deed ik dan ook. Af en toe kwamen er mensen langs die nieuwsgierig naar me waren en die wilde ik best laten merken dat ik leuk en klein ben en niet zo onberekenbaar. Daar sprong ik tegenop en ik likte ze in hun gezicht, of hun handen of benen of ander vel waar ik bij kon. Soms wilden ze me optillen, maar zonder je poten op de grond en met een paar handen om je lijf kan je geen kant op, dus moest ik wel even van me af bijten. Na een tijdje gingen ze dan weer en mocht ik doorgaan met liggen en wachten. Op een gegeven moment kwamen er twee en toen ik die gelikt en toegeblaft had namen ze me mee aan een lijn in hun hok op wielen. Na een poos kwamen we bij hun huis aan, met een stuk grond erom heen. Ik herinner me zoiets nog van vroeger, maar het rook er anders. Ik kende die geur, buiten op mijn opslagterrein kwam er wel eens een kat in de buurt, maar als ik daarop af ging, kon de kat altijd verder dan mijn ketting. Toen we het huis ingingen was de geur van kat overweldigend: op een gegeven moment zag ik er zelfs een paar. Ik kefte en gilde, wilde er meteen op af maar de lijn hield me tegen en ze trokken me weer naar buiten, de tuin in. Later gingen we nog naar een andere plek, waar een mens in een witte jas me betastte en op wilde tillen, maar toen ik hem had laten zien waar m’n tanden zitten gaf hij de moed op. Inmiddels is de passage door het huis met de katten een ongeveer dagelijks terugkerend ritueel. Verder breng ik mijn dag door in de studeerkamer bij de ene baas, en in de woonkamer, bij alle twee. De katten hebben ze dan verstopt in een andere kamer, en ik kan ook naar de keuken, waar het altijd ruikt naar eetbaar, of verderop, naar de tuin. Dan kom ik door de bijkeuken, mijn slaapkamer. Ik heb daar een kussen en een deken onder het aanrecht, maar ik mag er ‘s nachts niet uit, ook al wil ik dat nog zo graag. Dat is aan de deur te zien, maar tegenwoordig laat ik het maar zitten. Als ze “ga maar slapen” hebben gezegd weet ik dat ik tot morgen moet wachten. Overdag laten ze me ook wel eens een tijdje in de tuin, maar in mijn eentje vind ik dat minder leuk. Als hond heb je een baasje nodig, iemand om in werktijd prooi mee op te jagen en om bij te gaan liggen als er niets te doen is. Binnen is vooral niets doen en liggen, maar baasjes schijnen daar anders over denken: voor hen is het daar werktijd.In ieder geval is buiten voor mij werktijd. Dat weten de hagedissen ook. Die duiken iedere keer onder een steen of achter een bloempot; die leg ik dan op zijn kant en dan begint de jacht opnieuw. De tuin is ook de plek voor de kunstjes. Dan willen de mensen dat ik kom of ga zitten. Nou, ik ben niet achterlijk, maar ik heb ze inmiddels al wel zo ver dat ze me iedere keer als ik dat doe een snoepje geven. Win-win noemen ze dat geloof ik. De wandelingen zijn leuk, al merk ik ook daar dat mensen er werkelijk niets van snappen. Als we ‘s morgens vroeg of ‘s avonds onder het lopen een hert of haas zien, dan blijft het mens aan het andere eind van de lijn staan om ernaar te kijken. Terwijl ik wel beter weet: “erachteraan”, gil ik dan. Maar hij houdt de lijn strak, en als het wild weg is prijst hij mij en krijg ik een koekje omdat ik het niet gevangen heb. Had ik natuurlijk kunnen vermoeden: ook in huis ze houden ze me aan de lijn en als we langs de plekken lopen waar de katten zich ophouden trekken ze me de andere kant op. En dat ondanks dat ik gil dat die katten niet dààr zitten. Werkelijk, geen benul van jacht of prooi. Ze hebben ook geen idee van de manier waarop je gevaar te lijf moet gaan. Gevaar herken ik meteen: het maakt lawaai, beweegt, en kan altijd op je af komen. Het lijkt wel of ze dat niet willen zien. Ze nemen me moedwillig mee naar plekken waar mensen en andere honden door elkaar lopen en lawaai maken, en ze doen of niets ze kan deren. Hoe hard ik ook blaf, het lijkt wel of ze het niet in de gaten hebben. In plaats van dat ze die herrie en drukte uit de weg gaan, beginnen ze tegen mij. Dat er niets aan de hand is, en dat ik niet zo’n drukte moet maken. Nou vraag ik je: hordes door elkaar bewegende, kletsende en schreeuwende mensen, honden waar ze niet eens aan gesnuffeld hebben – en ik moet niet zo’n drukte maken? Als ik een baasje was, zou ik wel beter weten. Dat laat ik ze horen. En als het enkel keertje te gortig wordt en iemand me te na komt, moet wie niet horen wil maar voelen. Zou ik dat anders moeten aanpakken? Waarschijnlijk, maar dat moet je maar kunnen. Iets met de aard van het beestje, zoals mensen dat noemen. Ik weet dat de katten hier in huis blijvertjes zijn, dus het is de vraag of ik dat ook ben. Ik ben nou eenmaal wie ik ben, voor poezen is bij mij geen plaats. Ik zie echt de pure paniek wel in hun ogen als ik me weer eens teweer moet stellen in een chaotische situatie. Maar ik kan daar niets aan doen en ik snap het ook niet zo goed. Dagelijks gaan mensen elkaar met messen, pistolen en erger spul te lijf, maar als ik mijn tandjes laat zien of voelen is het hek van de dam. Dan hebben ze het over bang en onzeker, en halen ze er therapeuten bij. Terwijl het enige dat ze hoeven te doen is me af en toe een beetje met rust laten. Maar ja, zo zijn mensen niet. Die zijn de hele dag bezig met elkaar en de wereld om hen heen. Alles moet daar geordend zijn en in hokjes passen. Probeer dan maar eens uit te leggen waarom je door die pestherrie die zij “feest “ noemen heen blaft of hapt naar ledematen die ineens uit het niets op je af komen. Intussen hou ik harpstijf in de gaten wat ze doen en zeggen. Ik weet ze dat me leuk een aardig vinden, maar tussen de bedrijven door hebben ze het regelmatig over dingen als asiel en ander huis. Wat dat asiel is weet ik niet, maar ik begrijp wel dat het erg is: zoiets als levenslang zonder gratie. En ander huis zou betekenen dat ik hier weg moet. Hoeft geen ramp te zijn. Nooit achter katten en ander prooispul aan mogen is geen pretje, en andere mensen kunnen ook aardig voor me zijn, vooral als ze niet van drukte en herrie houden. Maar het schijnt dat ze Jan en alleman gevraagd hebben of die niet voor me wilden zorgen en dat die allemaal geroepen hebben dat ze dol zijn op zielige kleine hondjes. Maar als dan blijkt dat dit zielige kleine hondje al een dagje ouder is, niet zielig en af en toe best wel eens zijn tanden wil laten zien als het te gortig wordt – tja, dan zijn er ineens andere hondjes die zieliger zijn en harder aandacht nodig hebben, of er zijn teveel zielige hondjes of ze hebben liever een zielig hondje dat uit een ander land vandaan komt. Dus is het elk dag weer spitsroeden lopen voor mij. Soms is het een goeie dag: dan loopt de wandeling gesmeerd, houdt de blaffende buurhond zich gedeisd en staan er geen festiviteiten op het programma. Ik werk mijn maaltje naar binnen, lig lekker wat te soezen in de studeerkamer, we gaan naar beneden en ik lig een paar uurtjes in het hok in de woonkamer, we wandelen nog wat en verkassen weer naar de studeerkamer. Aan de poezen denk ik dan niet zo erg, en als we ‘s avonds naar beneden gaan, nog een stukje wandelen en dan naar bed gaan is er eigenlijk weer een rustig dagje voorbij. Maar soms bestormen de prooigeuren mijn neusgaten, misdragen alle honden die ik zie zich, snapt die man aan het andere eind van de lijn er niks van. Dan hoor ik hoe ze tegen elkaar zeggen “dit kunnen we toch niet volhouden”, en ik vraag me af hoe het verder zal gaan. Zo rijen de dagen zich aaneen. Wandelen, eten, studeerkamer, huiskamer, wandelen, studeerkamer, huiskamer, wandelen, eten, slapen. De ritjes in het hok op wielen zijn altijd spannend – waar gaan we nu weer heen? Meestal is het een winkel, soms een plek om te wandelen, een enkele keer een plek waar chaos heerst. Zal ik ooit belanden bij dat andere huis waar ze voor me zullen zorgen? Of wordt het dat asiel? Ik weet het niet. Ik ben bang.

bobcom
23 1

Hondenleven

Ik ben een hond. Het schuim staat op mijn bakkes. Voorbijgangers deinzen terug als ik blaffend door de straten ga. Ik draag een wurgband. Als ik te ver loop knijpt die mijn luchtgat dicht en drijft pinnen in mijn nek. Toch blijf ik sleuren en trekken. Adrenaline is sterker dan pijn. Ik ben een mens, maar de hond is mijn gelijke. We zijn verbonden door de ketting tussen mijn pols en zijn hals. Ik weet niet wie de sterkste is. Mijn arm is krachtig genoeg om bijtincidenten te voorkomen, maar soms is mijn viervoeter zo pissig dat hij mijn hoofd tegen de muur ramt. Mijn hond kan dat. Hij is zodanig met me vergroeid dat hij moeiteloos een menselijke gestalte aanneemt. Ik weet niet waar hij vandaan komt. Misschien was ik als kind zo gewend aan de honden thuis dat ik sindsdien als een hedendaagse Mowgli in hun schaduw loop. Misschien is hij een Siamese tweeling, een verborgen bloedverwant in mijn schedel, die wakker schiet als zijn broer in gevaar is. Ook de dokters wijzen naar mijn schedel. Het heeft iets te maken met een frontale kwab die slecht samenwerkt met een andere kwab of zo – en ook iets met neurotransmitters. Mijn hoofd is de ideale biotoop voor dolle honden. Bij gebrek aan neurotransmitters krijgt mijn hond amfetaminen te vreten. Dat helpt hem te concentreren. Ook doe ik ademhalingsoefeningen. Het op en neer gaan van mijn borstkas heeft iets van een pendule. De hond kijkt ernaar en wordt zo moe dat hij in slaap valt. Soms zie ik hem wekenlang niet en denk ik dat hij dood is, maar hij komt altijd terug. Zijn komst is onvoorspelbaar. Ik kan wekenlang waden door poelen van bloed zonder zijn lust te wekken. Dan stoot ik mijn knie tegen de hoek van een ladeblok en een seconde later blaft hij op iedere vriend, collega, kennis of onfortuinlijke passant. Mijn hond is psychopaat noch zielepoot. Hij is simpelweg de verkeerde reu op de verkeerde plaats. Hij is geen burger, maar een frontsoldaat. Hij is geboren in de geur van bloed en buskruit, maar door een speling van het lot leidt hij het leven van een chihuahua. Hij speurt naar mijnen in de zandbak van een buurtpark, ontwaart geslepen messen in de handtassen van oude dames. Bij gebrek aan kruit smijt hij zelf met voetzoekers. Mijn hond is een paranoïde, onberekenbare provocateur, maar niemand heeft een betere neus voor verval, ziekte en dood. Hij is mijn beste vriend. Zonder hem is het leven vlakker dan een Hollandse horizon. Pieter Van der Schoot Afbeelding: Jenvanderlinde, CC BY-SA 3.0 https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0, via Wikimedia Commons  

Pieter Van der Schoot
16 1

Gemis

Gemis, het overvalt je, het zit in kleine dingen, het is een hele rare emotie. Ik mis mijn maatje zo. Het overkomt me zomaar. Je zou denken dat het getriggerd wordt door een liedje dat je hoort maar dat is het niet eens alleen. Ook het geluk van andere mensen kan me soms zo treffen. En niet dat ik jaloers ben op die mensen, absoluut niet, ik gun het hen van harte. Het maakt alleen voor mij mijn eigen verlies zo schrijnend. Ik had ook nooit verwacht dat dat zo fysiek pijn zou doen. Je kunt je daar niks bij voorstellen, dat is logisch, maar het doet echt gewoon zeer. De ene dag wat meer dan de andere, ook dat is iets dat zich niet laat sturen. Af en toe kan ik het wel verklaren. Dan heb ik weer beslissingen moeten nemen over dingen waar ik eigenlijk helemaal niet over na zou willen denken. Dingen die geregeld moeten worden “als je alleen bent”.  Gelukkig ben ik niet alleen, ik heb veel hulp, dat zeg ik vaker en dat blijf ik zeggen omdat ik daar heel dankbaar voor ben. En in gedachten vraag ik mijn maatje ook om raad. Wat zou hij vinden, hoe zou hij dingen doen. Het geeft troost, toch wel. Maar liever zou ik gewoon aan hem vragen “wat zullen we doen, wat vind jij?” En dat hij me dan aankijkt en we samen alle voors en tegens bekijken. Maar dat is niet meer. Dat is nooit meer. Ik wil niet iedere dag verdrietig zijn. Ik wil ook niet steeds mensen lastigvallen met mijn verdriet. Niet alleen voor andere mensen, ook voor mezelf. En dan raakt het me als collega’s me zien. Zien dat het even wat minder gaat en me daar de ruimte voor geven. Zou het ooit overgaan? Ik denk het eigenlijk niet. Niet dat ik misschien ooit wel weer geluk zal vinden, dat geloof ik vast wel. Maar het gemis van mijn maatje, nee, dat gaat nooit meer weg.    

Machteld
4 0

De opeenvolging van de woorden

Weet je nog wat de opeenvolging van de woorden van jou als lezer verwacht?De harde realiteit onder ogen willen zien.Het doet vermoeden dat er iets wezenlijks verteld zal kunnen worden zonder dat er daarbij ingeboet wordt aan oprechtheid, en dat is niet altijd even vanzelfsprekend.Soms wil de tekst nu eenmaal dat de schrijver eraan ten onder gaat,maar tussen willen en zullen vind men kunnen.Ik zou eens kunnen sterven.Een schrijver is per definitie altijd naakt.Een goede lezer weet dit.Het lusteloze gevoel ergens je plaats in te vinden, heeft niets te maken met jouw smaak.Ik draag deze betekenis over van drager naar drager, want dat is verwarrend,en komt mijn tekst ten goede.Een tekst die een tekst wil blijven, schrijft moeilijk.Als ik me voel leeglopen, houdt het ook op voor de lezer.Mee-sterven met de tekst.Ik verlang naar begrip - samen iets doorzien is verantwoorder.Als een verstilling wil ik beantwoord worden.Tot dusver heb ik me traagjes binnengewerkt in de tekst.Waar oefen ik druk op uit: jou of mezelf?Niemand begint zomaar poëtische trekjes te vertonen!Wat voor doelstellingen zijn realistischer?Bloggen is tijdloos en ultra realistisch.Het kost je moeite om het overzicht te behouden.Onder de tekst voel je weerstand.De woorden liggen nogal dik op mijn naakte lichaam.Jullie maken me beter, lezers.Het blijft het doel om jullie stelselmatig, telkens weer een stap voor te zijn,om hier dan tijdig mee op te houden, tot we samen de eindmeet bereiken.

Dries Verhaegen
13 0

Ontslag

Mijn crisis suddert voort, het zet van alles in beweging, het moet zo. Het is zo. Ik ga mezelf niet verdoven. Ik leef en zwem met de bandjes mij meegegeven. Ik zit in de storm en spartel. Maar het mag. Ik beleef de emoties en de valkuilen zoals ze zijn. Ik heb geen angst meer. Ik spring en val.  Ik heb mijn ontslag als regionaal verantwoordelijke gegeven. Ik zoek nu verder, naar werk en leven in balans en laat mijn tijd niet meer bepalen door anderen. Het is niet omdat je voor een ander werkt dat je maar moet doen wat die ander van je verlangt, net zoals in een relatie. Jij bent jij en niet wat die ander wil of verwacht. Je doet je best omdat je in iets gelooft of iemand graag ziet. Tegelijkertijd ben je wie jij bent met heel je bagage waaruit je af en toe iets gooit en soms tegen wil en dank er iets uit op-popt dat je niet had verwacht. Maar goed, dat mag. Leven leert. Dat is je belangrijkste scholing als individu. Ik heb me nu voor een week afgezonderd in Nederland. Om alles op een rijtje te zetten en rust te vinden in dat overactieve brein van me en in die mallemolen van emoties. Schrijfsels vloeien uit mijn hand als nooit tevoren en dat doet pijnlijk goed.  Er is vooruitgang, zoals Gorki zong. Want alles beweegt en God wat hou ik van beweging.  Ik neem afscheid. Van mensen, van het verleden en van stukjes van mezelf die niet echt waren. So long.  Ik ga verder. Ik doe wat ik graag wil doen en zoek daarin een evenwicht. Elke god-niet-te-vergeten-dag opnieuw.    

Bart Vermeer
40 0

Ochtendmens

Ik ben geen langslaper, dat niet, het is niet dat ik tot eind van de ochtend in bed kan blijven. Maar soms is het toch wel lekker om nog even te blijven liggen. In het weekend, als er geen vroege dingen op het programma staan, nog even een half uurtje soezen. Soms zet ik de televisie even aan om naar een of ander suf ochtendprogramma te kijken. Of ik pak er mijn boek bij. Geen haast, alles op het gemak. Helaas heeft mijn trouwe viervoeter daar geen boodschap aan. Op een gegeven moment begint hij zich uitgebreid uit te rekken en worden de voeten gepoetst. Hij schuift daarbij steeds meer op in mijn richting. ’s Nachts slaapt hij keurig op zijn eigen plek maar als we allebei wakker zijn, vindt hij het belangrijk om wat meer ruimte in te nemen. Het liefst komt hij ook eens kijken of ik niet al van plan ben om op te staan. Want tja, het is al weer een hele tijd geleden dat hij heeft gegeten. En wat verse brokjes gaan er altijd wel in. Natuurlijk probeer ik het zo lang mogelijk te rekken. Eerst door hem te negeren, geconcentreerd in mijn boek te kijken of het televisieprogramma te volgen. Daarna, als Stef grover geschut in zet en probeert in mijn gezicht te likken, duw ik hem weg. “Ga weg joh, het is nog geen tijd.” Maar ja, het is een ongelijke strijd. Want Stef vindt het prachtig als ik hem opzij zet. Dat is voor hem een spelletje, hij gaat er nog net niet zijn bal voor halen. Hij springt en stoeit en staat met zijn staartje te zwiepen dat het een lust is.  En dus geef ik hem zijn zin. Niet dat ik dat erg vind, maar een beetje quasi mopperen mag dan wel. Kleren aan, slippers aan en naar beneden. Eerst de koffiemachine aan maar dan natuurlijk brokken en bonen. Stef heeft honger. De bak die ik voor zijn neus zet, is binnen een mum van tijd leeg. En dan gebeurt iedere keer weer hetzelfde. Ik zit beneden, wakker en aan de koffie. En Stef kijkt me trouwhartig aan. Ik weet gewoon wat hij denkt terwijl hij naar de bank loopt en zichzelf in elkaar krult; “ik weet niet wat jij gaat doen, maar ik ga lekker nog even tukken.” Tsssssss.      

Machteld
0 0

Over meditatie en constipatie

"Meditatie duwt je met de neus in de stront. Als het dat niet doet, dan is het louter zelfhypnose." Meditatie beloofde een kosmisch bewustzijn, maar leerde me slechts dat ik een rioolstelsel op pootjes ben. Toen ik twee jaar geleden een meditatie-app downloadde verwachtte ik nochtans dat mijn hoofd altijd zou uitdeinen. Die belofte werd immers geëvoceerd door de naam van de app – Headspace – en door de kalme stem van Andy Puddicombe – meditatiecoach, public speaker, voormalige Boeddhistische monnik en gewiekst zakenman. Voor Andy – zoals ik hem iets te vriendschappelijk noem – is meditatie een kwestie van wolken en blauwe lucht. De wolken zijn de gedachten, gevoelens en gewaarwordingen die opduiken in de geest. Ze zijn talrijk of schaars, vormen dikke stapels of uitgerekte slierten, ze zijn zwanger van regen of licht als linnen – maar ze zijn allemaal vergankelijk. Wat daarentegen blijft is de blauwe lucht, het hier en nu: onveranderlijk, onmetelijk en leeg.  Meditatie is concentratie, observatie, bewustwording en vrijheid – in die volgorde. De logica is volstrekt eenvoudig: Concentreer je op je ervaringen, zie hoe vergankelijk ze zijn en ze wegen vanzelf minder door. Meditatie toont de wolken in hun ware gedaante: vluchtige constellaties met een beperkte houdbaarheid.  "Het hier en nu waar Andy Puddicombe over doorboomt is geen blauwe hemel, maar een verstopte rioolpijp."  Vrijheid komt echter met een prijs: Hoe blauwer de hemel, hoe scherper de details van het ondermaanse. Dat merkte ik tijdens een zogeheten body scan, een techniek waarbij je in één vloeiende beweging van kop tot teen de gewaarwordingen in jouw lichaam observeert.  Op de avond van een zomerdag, waarop ik meer ijsjes had gegeten dan goed is voor mijn buik, had ik mezelf teruggetrokken voor mijn eerste meditatie, zogezegd om mijn geest te ruimen. De body scan passeerde vlot mijn hoofd, hals, schouders en borstkas, maar net ten zuiden van mijn middenrif werd mijn scanapparatuur gestokt door een obstructie in mijn darmen. Het hier en nu waar Andy over doorboomde bleek geen blauwe hemel te zijn, maar een verstopte rioolpijp.  "Is de Schepper van mijn disfunctionele darmstelsel geen kosmische Panamarenko - die even geniaal als verward is?"  Wat me benauwde was niet de gewaarwording van flatulentie, constipatie en darmkrampen. Daar had ik tenslotte al jaren last van. Wat echt pijn deed was het bewustzijn, en dus onvermijdelijk het bedrog. Headspace beloofde een venster dat uitkijkt op de kosmos, maar toonde slechts dat ik een complex leidingstelsel ben, een assemblage die is opgetrokken uit vlees, vet, huid, slijm en botten, en die dagelijks liters stront en urine produceert.  Mindfulness ‘fokte’ met mijn mind én met mijn God. Is de Schepper van dit disfunctionele darmstelsel immers geen kosmische Panamarankeo - die even geniaal als verward is? Mijn lichaam is zijn artistiek experiment, een installatie die zo inefficiënt functioneert, dat hij eerder gefabriceerd lijkt ter vermaak van de kunstenaar en zijn schare hoogopgeleide bewonderaars, dan als een gave Gods.  Geloof dus niet de goeroe die zegt dat meditatie je naar een hoger zielsniveau brengt of jouw kosmisch bewustzijn cultiveert. Meditatie duwt je met de neus in je eigen stront, en als het dat niet doet dan is het geen meditatie, maar zelfhypnose.  Juist daarom blijf ik mediteren. Meditatie verdrijft de wolken niet uit mijn leven, maar zorgt er voor dat ze niet langer mijn dag vergallen. De voorwaarde daartoe is het bewustzijn – tot in het meest banale lichaamsproces – dat alles vervloeit.1 In die zin schept Headspace wel degelijk ruimte in mijn hoofd. Voor ruimte in mijn darmen daarentegen blijf ik aangewezen op lactulose.  Pieter Van der Schoot  [1] Pun intended. Afbeelding: Jan Toorop, Public domain, via Wikimedia Commons  

Pieter Van der Schoot
19 0

Handigheid

Als je zelf tegen de praktische zaken in huis aan loopt, wordt het toch wel duidelijk hoe handig je bent in dat soort dingen. Of, zoals in mijn geval, hoe onhandig. Laatst zat ik even lekker buiten. Alles klussen voor die dag gedaan, gegeten, Stef zijn brokjes op, glaasje wijn ingeschonken. Even rust. Het was ook niet meer zo warm dus Stef kwam zijn bal brengen om te gooien. Na twee keer goed mikken ging het natuurlijk de derde keer mis. Ik gooide tegen de stoel tegenover me en de bal stuiterde terug, recht tegen mijn glas waardoor de inhoud van (het natuurlijk volle) glas, zo in mijn schoot gekieperd werd. Echt, ik was drijfnat. En ik kon natuurlijk onder de douche en schone kleren aan. Want je gaat echt ranzig ruiken, van zo’n vol glas witte wijn. Ik kan er echt soms zo over foeteren, tegen mezelf. Dan sta ik weer te klunzen en ik zie het mezelf gewoon doen. Drie dingen vasthouden, wat niet lukt, en dan het verkeerde laten vallen. Het zijn nooit mijn sleutels die op de grond kletteren maar altijd iets dat kan beschadigen. Of in gruzels vallen, in het ergste geval. Of denken, ach, dat kan ik zelf wel even naar beneden brengen. En dan shocking klem zitten tussen de trapleuning en dat ding dat toch eigenlijk veel te zwaar bleek te zijn. Ik heb een week met twee enorme blauwe plekken op mijn knieën gelopen. En het is niet dat ik geen hulp heb hoor. Welnee, hulp genoeg, echt waar. Maar ik denk er niet altijd bij na, ik denk soms, ach, dat gaat best, dat kan ik makkelijk zelf. Pffff. Hetzelfde geldt voor twee dingen tegelijk doen. Naar boven lopen om iets te halen en dan denken, ach, laat ik dit maar even eerst doen. Om vervolgens beneden te staan zonder hetgeen ik boven wilde gaan halen. Mijn maatje zou er hoofdschuddend om moeten lachen. Hij was in die dingen een stuk praktischer en gestructureerder dan ik. Maar goed, zoals de vader van een goede vriend altijd zei, “wie zijn hoofd niet gebruikt, moet zijn benen gebruiken.” En ik heb andere kwaliteiten, denk ik.    

Machteld
4 0

Onweer

Het is een zonnige dag, helderblauwe hemel, geen wolkje aan de lucht. Zittend op het strand, genietend van de zonnestralen op mijn nog bleke huid. De glinstering op het water weerkaatst in mijn zonnebril en veroorzaakt een kleine ophoping van traanvocht in mijn linker ooghoek. De zee roept mijn naam, tijd om de zeilen te heisen en me te laten leiden door de wind. Open zee, het zacht golvende water, ik voel me gelukkig en vrij.Ik proef het zout op mijn lippen, voel de frisse spatjes water op mijn benen en de zilte zeewind die mijn haren streelt. Innerlijke rust, blindelings vertrouwen, verder en dichter naar de horizon. Versmelting van zon en water, wordt het donker. Heldere hemel, met sterren die over me waken val ik in slaap. Een luide knal haalt me uit mijn dromen terug. Woeste zee, razende wind laat mijn schip schommelen in haar razernij. Flitsen lichten de hemel op. In de verte, tussen de regendruppels het wazige licht van twee kleine haventjes.De enige vraag die beantwoord dient te worden, zal de route bepalen. Kies ik voor mijn veilige thuishaven, daar waar me werd geleerd wat liefde is? Of voor het kleine haventje waar ik liefde vond en mijn hart verloor? Dat mooie haventje waar ik ben geworden wie ik ben of het romantische haventje waar ik me thuis voel. De wind raast door, golven slaan over het dek. Twijfelend, dekking zoekend, zet ik koers richting vasteland. De wazige lichten van mijn veilige thuishaven doven en bieden niet langer houvast voor de richting die ik uit moet.  Met een warm, maar triest gevoel vaar ik richting mijn nieuwe thuis. De haven binnenvarend gaat de storm liggen en val ik met een leeg plekje in mijn hart, in de armen van mijn nieuwe liefde.

Joni Motmans
19 1

Straatmuzikant

Heerlijk, in de vakantie door een klein stadje lopen dat je niet kent. Vooral in het buitenland, winkeltjes die je in Nederland niet ziet, leuke terrasjes, smalle straatjes. Vooral boekwinkeltjes kunnen altijd op mijn interesse rekenen. Tijdens de vakantie in Engeland ook, heerlijk. In de geboorteplaats van Shakespeare konden we natuurlijk niet om de boekwinkels heen. Niet dat het werk van Shakespeare voor mij te ontcijferen is, maar het is gewoon leuk om alles te bekijken en de sfeer te proeven. Gelukkig gaf de dame achter de kassa aan dat ook zij het oud-Engels van Shakespeare niet beheerst. Maar het boek met Insults en One-liners laat zich prima lezen. Beledigingen zijn immers simpel te begrijpen. Wat me wel opviel, was dat ook in Engeland verschillende mensen proberen hun geld te verdienen als straatmuzikant. Met wisselend succes, moet ik zeggen. Het meisje dat enthousiast gitaar speelde en uit volle borst stond te zingen, sloeg de plank redelijk mis. Ach, het arme kind, er werd ook niet heel veel geld in haar gitaarkist gegooid. Op zich wel te begrijpen, de kat die ze stond te villen maakte erg veel lawaai. Een eindje verderop stond een heus bandje. Muzikanten en een zangeres. Het nummer dat ze zong, raakte me. Dat doet muziek. Ze zong ook helder, dat was natuurlijk ook wel een voorwaarde. Een zingende kraai doet je naar je oren grijpen of brengt een vrolijke grijns op je gezicht. Een heldere stem kan een bepaalde snaar raken. Ach, ook dat hoorde er deze vakantie bij. Ik vraag me dan toch altijd af of een middagje zingen financieel nog wat zoden aan de dijk zet. Natuurlijk maakten we de, foute, grap dat zo’n straatmuzikant dan aan het einde van de dag in zijn Mercedes stapt en naar zijn penthouse vertrekt. Maar ik kan met toch niet voorstellen dat je er rijk van wordt. Dus dan moet je het wel erg graag doen, want sommige winkeliers zijn helemaal niet gediend van zo’n concert voor hun deur. Het is genieten, zo’n middag. Mensen kijken, rondslenteren en dan op een terras neerstrijken met, dit geval, thee en scones. Ik kan daar best aan wennen.    

Machteld
8 0