Zoeken

De wonderbaarlijke reis van het boek dat nog niet geschreven werd

Ann werkt al dertig jaar in de bib, ze leest van kindsbeen af stapels boeken, en herontdekte recent dat ze nog liever schrijft dan leest… Haar droom om ooit een boek uit te geven steekt weer de kop op. Voorlopig blijft het bij wat getokkel voor haar blog ‘visvoer mummie’, ze pikt hier en daar een schrijfcursus mee, en nu komt deze wedstrijd ‘toevallig’ op haar pad… Dit jaar is ze al vaak ziek geweest, ze zocht veel hulp en vond rust in de natuur. Dankzij de gevonden stilte kan haar creativiteit weer stromen. Haar vakantieblog werd een beeldverhaal : ze combineerde haar passie voor fotograferen met die voor schrijven. Ook bij speciale gelegenheden zoals verjaardagen van zussen, overlijden van een ex-collega, … kruipt ze in haar pen. Ze beschouwt het als oefeningen om een goede schrijfster te worden. Maar komt dat boek er ooit…?    Ergens, diep in haar grijze hersencellen verborgen, leven er mooie verhalen. Op een dag zullen ze uit haar pen vloeien of haar vingers zullen de woorden op haar laptop tokkelen. Het liefst van al schrijft ze kortverhalen, ’s nachts, zoals nu, wanneer alles stil is en er geen andere prikkels haar aandacht opeisen… Alleen haar alter ego kan ze moeilijk het zwijgen opleggen. “Een boek schrijven, kan jij dat wel? Wie zit daar nu op te wachten? Wie zal dat willen lezen? Is wat jij meemaakt interessant voor anderen? Geef het op. Je maakt je belachelijk. De meeste mensen lezen graag een verhaal met een grote spanningsboog. Een boeiend en meeslepend verhaal bedenken, dat kan jij niet. Herinner je je nog dat opstel met als opdracht een spannend verhaal schrijven? Je raakte niet verder dan een hand die uit de Moordenaarsbeek stak en je van de weg trok toen je er voorbij fietste…” Eigenlijk zit ze aan de bron: broerlief heeft al veertig jaar, in de stallen van het ouderlijk huis, een drukkerij. Het boek dat ze nog niet schreef kan dus in eigen beheer uitgeven worden. Online promo voeren, een boekvoorstelling organiseren, … in haar fantasie ziet ze het zich al doen. Wat een mooie droom, kers op de taart van haar nu al dertigjarige carrière in de Beernemse bib, zou dat zijn! Hoe goed zou ze zich niet voelen als ze op de plek waar ze graag werkt zou kunnen staan glunderen met haar eigen boek in handen? En plots is daar weer dat duiveltje met z’n schril, fijn en hoog stemmetje: “Heb je daar wel tijd voor? Je weet toch dat een boek zich niet zo één-twee-drie schrijft? Je leven is nu al zo druk : je vier vijfde job in de bib, de zorg voor je schoonmoeder, … Wanneer dacht je te schrijven? ’s Nacht in plaats van te slapen?” Als bibliotheekassistente zou ze ook fier zijn dat ze het boek zelf in het bibliotheeksysteem kan invoeren en voorzien van een etiket en tag. Een eigen boek koester je als de kinderen die je ooit baarde. Ook hen schep  je verwachtingsvol en met veel liefde uit het niets, en wil je zien opgroeien en geliefd worden door anderen… Stiekem zocht ze al eens op waar in het rek in de bib haar boek een plaatsje zou krijgen. Als ze onder haar eigen familienaam een verhalenbundel of autobiografisch werk publiceert, komt ze op de plank tussen Michel Houellebecq en … Victor Hugo terecht! De boze geest krijgt het nu echt op z’n systeem en springt van haar ene schouder op de andere en krijst treiterend : “Waan je jezelf al een groot schrijver? Vergeet het maar, daar kom je nooit terecht! Keep on dreaming, baby…” De eerste paar maanden krijgen de nieuwe boeken een mooi plaatsje op de aanwinstentoren recht tegenover de infobalie. Stel je voor dat een lener, aangetrokken door de intrigerende cover, haar boek ter hand neemt, de achterflap leest, en zich dan verrast omdraait wanneer hij of zij haar foto ontdekt, haar herkent en glimlacht… Misschien mag haar boek  wel mee op reis en belandt het zo verder van huis dan de huismus die ze is, ooit is geweest… Wat eerst in haar hoofd zat, kan hopelijk verder leven in dat van vele lezers. Het kan hen misschien prikkelen om nog meer te lezen, na te denken of zelf te schrijven. Mission accomplished!

Rachel
0 0

Oostende

Madensuyu start met eerlijkheid die me met rust kan laten; vooralsnog loopt het gesmeerd: de lucht oogt voorspelbaar,de wegenwacht afwezig, Tobin draagt nog net geen heden, abstracte ideeën over de liefde kunnen aanwezig zijn in de werkelijkheid of ons idee daarover, wij zijn het nieuwe anti en dat denk ik luidop.     Maar ergens verdraagt men het niet meer: de realiteit die onder de huid alles en iedereen uitbuit, de zee in zichzelf opsluit en de tranen verderzet. Eens aangekomen: de staat van het alles blijft onveranderd: al het aanwezige oogt me dubbel in de irissen en vrijt zich op een zucht van mijn liefde, de werkelijke afgrond van de huid in, mij dus, in ontbinding die zich kenmerkt langs de buitenkant. De zee is kraakbaar. De twijfel slaat dan toe.     of we met z’n 2 z’n 4 zouden kunnen zijn, ik vermoed van wel dan de dagelijkse omkeerbaarheid van minuten die in 2 dagen de rand opzoeken van bestaan zonder te overdrijven bijna onmogelijk maar of niet alles zo is ik heb daar naar de hemellichamen boven ons gestaard en me afgevraagd wat ik eigenlijk aan het zien was dat me blauw maakte staren van een buitenkant die dubbel oogt jezelf klein terugvinden  in een kosmos een kosmos die je bekijkt langs buiten en waarin alles verkleint tot dingen ik omgeef me alleen nog maar met dingen     Het alarm van een terugkomst die bijt in de kuiten, we zullen ze dragenwe kunnen de wereld met z’n 4 wel verplaatsen naar een buitenkant die zich het kwalijke dubbel ter verantwoording roept in een taal die buiten isbuiten het samenhorige want hier is de vijand ronduit scherp, vriend en zeer weinig aanwezig, onontkoombaar, vrij, alles, wat je niet zou willen.     verder: een gesloten gevel hier woont iedereen wij botsen op een tegenliggende straat het is hier warm van alle mogelijkheden dus wat in ons zich bevindt is van ons het anti  bijvoorbeeld                                                

Dries Verhaegen
0 0

Moonrock

Ik denk dat het omstreeks 21:13 geweest moet zijn dat de waanzin in de schoenen schoof, van daaruit alleen maar opwaarts, in een spiraalvormige beweging, een hoofd vol weldra, hoofd was een zware put geworden die een nieuw draagvlak voor de toekomst werd, we werden een vriendschap op houterige benen die bonkte in de kiezen en klapperde in de wijsheid. De drank was vroeg, de werkelijkheid oneindig; wij zouden weggegaan zijn naar een vrede moest er liefde ontstaan zijn, en die was er: een atmosferisch hoogtepunt dat willekeurig abstracties uitkoos: de opgezette pauw (kieskeurig) de ambivalentie die ook in de lucht hing (standvastig en immer aanwezig) de hiërarchie tussen de spraakmakers (altijd bereidwillig) maar hij ontstak slechts even af tegen het gelige schijnsel ‘avond’ die de muur bewerkte met pars pro toto. IK MOET JE HERKEND HEBBEN DAARIN. Daarna droomde ik weg:   de kasseien: eindeloos, vermeerderingseffect, de weg is in feite niet zo lang, het is alsof je kruipt in je stappen die de wil willen en de wijsheid begeren vooraleer te domineren en werkelijk ieder mens was een ding geworden als ik draaide door de steegjes op zoek naar de wagen ik vond de wagen niet meer ik heb nog nooit geweten dat ik zo blauw was de kasseien eindeloos het hoofd gewoon erg lang en moegestreden en iedere vriend had ik gewoonweg even niet meer voor een keer was ik anders maar dat-ligt-niet-aan-mij Tuxedomoon citaat zeer toepasselijk op ronddolen want het is hun klank die mij vastzet op de opdracht   de benen kermden en de wielen sputterden geelzucht en alles werd vroom zo ook de tastzin alles wat me nog restte en ik ben nooit vergeten hoe je anders was in mijn anders dat ik je aanreikte en vroeg en zeg nou zelf we waren een ander paradijselijk gebeuren   En ergens boven de beweging stopte de beweging al met versnellen boven waar de toekomst nu voorspeld werd en genegeerd. In mijn hoofd is alles zeer helder maar daarbuiten zwijg ik liefst en draai me om naar de buitenkant die is anders ziet u. Mijn benen zullen kermen en de wielen sputteren maar het hoofd het hoofd is een baken die ik vertrouw mijn boei van geweld, alleen hiermee kan ik nog standvastig de praktijk van angst beoefenen en een gebrek aan uitwegen verplichtte me de waanzin te kopen in mijn voeten het hoofd in.     Gelukkig ben ik nooit vergeten wat anders was en de vertrekken met slaap inkleurde en het gebonk verduisterde tot een tinnitus die me nooit echt zorgen baarde want ik was een jong vaandel- drager van de kleuren en zo heb ik me altijd ingezet te blijven.I’m a keeper, so you can keep me close bijgevolg en inderdaad de telefoon rinkelde plots:   Het was een stem die groette geen boodschap maar is dat niet in het zovele het zovele dat alles verschuilt in de minimale toevoegingen die elkaar opstapelen en elkaar opzeggen Het was een archeoloog die mij vond. Nee. Geen 2e Brussel, alleen maar een zoektocht naar het overgeblevene dat zweeg.  

Dries Verhaegen
7 0

pffffaddderrrr

De misselijkheid bepaalt mijn leven nu ongeveer drie weken. Misschien vier. In het begin tel je niet zo goed, vandaar wellicht mijn verwarring over het begin van de periode van misselijkheid. De misselijkheid belet me eender wat te doen. Zo lig ik al drie (of vier) weken op bed. Ik check mijn Facebook, ik kijk op Instagram. Kijk of er nieuwe mails zijn binnengekomen. Ja, ik heb nooit eerder mijn e-mailbox zo goed op orde gehad als in de afgelopen weken. Ik kijk vooral veel films. Soms illegaal, maar meestal niet, want als nu ook nog mijn computer crasht, ben ik feitelijk zo goed als verloren. ‘t Is momenteel het weidse internet dat mijn enige uitzicht bepaald.   _____________________   Daarnet loog ik. Ik weet wel wanneer de misselijkheid is begonnen. Precies de datum herinner ik me zelfs. Ik kwam thuis om te eten. Had me bijna bedacht, maar ging toch maar thuis eten. Mijn vader zat over mij aan tafel. Hij ontleedde een vis. Zijn blote, harige buik hing er verslagen bij. Hij zag mij kijken en zocht mijn blik. Zijn ogen waren getroubleerd, rooddoorlopen.   Hij complimenteerde mijn bloes. Schepte extra op van het eten dat mijn zus had gemaakt. Stelde mijn broer gerust over het werk waar hij een paar dagen later zou beginnen. Zijn handen trilden terwijl hij alle liefde die hij in zich had rondspuidde.   ((Ik keek in zijn ogen. Nee, alsof ik in mijn eigen ogen keek)).   Nooit eerder had ik hem zo gezien. Zijn ogen staarden mij aan als droeve, een beetje onbeholpen hondenogen.   Hij, de man die ik vaak zo gehaat had, die mij pijn had gedaan, met wie ik altijd zwoer niks meer te maken wilde hebben vanaf ik genoeg geld had om het huis te verlaten, Hij was nu plots een droeve man. De vijand stuikte voor mijn ogen ineen. De houten man stond in brand. Het ijzer smolt weg.   Ik was bits en at snel.   Later, alleen in mijn kamer, stelde ik mij voor hoe hij nu vertrok naar zijn vergadering. Onbeholpen (opnieuw), en eeuwig alleen, zoals hij altijd was en altijd zou zijn. Dat hij het altijd is.   Ik stelde mij ineens voor dat hij, met zijn bloeddoorlopen ogen, onderweg zou sterven. Ik was in paniek: deze mens mocht NIET sterven. Nooit zo. ((De simpele reden was dat ik dan ook zou sterven.))   Sindsdien ben ik niet meer uit bed gekomen vanwege de misselijkheid. Lig ik hier -het komt in de buurt van vrijwillig- geketend.           foto: "Black Girl" (Ousmane Sembène, 1966)

Mees Ruun
0 0

We zijn de klank niet vergeten

Er is weinig moed voor nodig die de stilte in de overgebleven stad geluid in fluistert. Op het einde van zo’n passieve rol betalen we rood. De straten rood de huizen rood en de mensen rood met de dood op de wangen en de schemer op hun ramen die fluisteren in de taal die hun schermen hen doen kijken. Zij zijn van de wereld en de wereld even van hen. Slechts dan dat warmte gloeit in de woonkamer vrouwenbenen die stappen met een soepele parochie maar geen religie meer. Geen religie meer. Alleen maar de reeds beschreven stilte en het verstikkende aanzien van grijs. Iedereen loopt nog ondersteboven de gesprekken binnen. Maar niemand leeft nog. Soms reanimeert een man een man. Fluisteren dat ze de ambacht het licht mogen laten zien om alles draaiende te houden. Soms is het weten de kanker van de stad. Weten dat een wolkenkrabber een flatcomplex een immanent handgebaar dat een huis zou kunnen nabootsen een afscheid kan zijn dat we allemaal anders interpreteren binnen de vier muren die we ingesmeerd de opvoeding navertellen. Geen religie meer; alleen maar adempauzes en andere dagen die andere gebaren vragen. Symbolen die we in de stenen herkennen en de Belgische hoop belichaamt tot co-housing de grens over of de grens in.     een weinig zeggende straat erin lopen en erin opgaan weinig bedoelen dus bestaan is makkelijker dan voordien je gaat op in het grijs en komt er grijs uit adem je de kleur in speel je de videotape van deja vu af en en speel je hem na _______________________________________________ Je weet waar je voor staat en vraagt je af: wat we hier doen, dat we dan aarden naar de complexe vormen en hun rituelen.     Je weet wat je zou kunnen doen. Maar de nacht die begint de dag en jij begint je verleden opnieuw op een plek die weigert. De mensen die steigeren in de randen die de kleuren gedag zeggen. Je zegt gedag. Je weet wat je zou kunnen doen. Alles is herkenbaar Iedereen te vervangen.     Geen wandaden zouden groot genoeg zijn voor de kamer van de aanpassing, geen enkel persiflage dat langer uit zichzelf kwam als een geest in de cryptische nacht waarin alles eens gebeurde: de aandacht gebeurde eerst, daarna volgde de aanwezigheid pas, wij die getuigen waren  van een klein leven dat zichzelf verbood. De dood in dachten we met 2. Maar de scheve situatie was van ons gezicht af te lezen en je knipte mij een haarlok die mezelf aanbood. De nacht waarin alles eens gebeurde, de statische inburgering van het volk gebeurde, en wij dus ook. De slaap gebeurt. Het leven gebeurt dan weer niet. Wij zullen blijven communiceren als ons daarom gevraagd wordt.   Al hetgeen ons is overgebleven zijn de kleuren zijn de wijze warme deuren naar kroegen en alcohol zijn de weinige vormen van ontreddering letterlijk overal zichtbaar zijn de stemmen hun tenor kwijt in de schandzalen van de fluistering die wij voelen en die ons roert van het vermaak met grote V van volk van het angstige maar vrijblijvende dat.     Ze zei nog: Dat wat jij leven noemt stel je gelijk aan afstevenen op de dood. Zeg me wat je altijd al hebben wou.   In die nacht liepen we op de afgrond van het vermaak af die ons opat en wij kauwden samen mee tot de tijd opgedeeld kon worden in het verval dat alles en niets en wij met ons meebrachten en trachtten te verpletteren in ons gesprek dat met kwade tongen gevoerd moest worden en niemand ontevreden achterliet. Wij werden toen geboren en bevroren in de teleurstelling en het tijdelijke (de herinnering misschien). Wij het gebouw waarin wij woonden. Alles heeft 4 muren in de hoofden van het volk die samen loopt te stampvoeten op het vuur onder hun grond. De bossen op het platteland op de steden werden stil en verspreidden een wezen dat leeft in de quarantaine van de stad. We vergeleken de hemellichamen boven ons met de plekken waar we al kwamen die weinig commotie met zich droegen en we in stilte leerden appreciëren en waar misschien wel Suzy of was het Lien of was het omdat ik elke ochtend daarmee wakker werd en de muren voelde krimpen en ik daar zo stil lag maar klaarwakker de kleuren als een ziekte opdronk en met me mee zou dragen als mijn identiteit en dit dus NIET LEVENSLANG maar wel erg lang. Het was een fase waarin ieder van ons de afgrond vermaak van zich afdroeg tot onze voeten scheurden en we rood achterlieten wat we al gehad hadden die we van zo ver zagen aankomen. Sommige kolen werden scholen en wij leerden onszelf koesteren en in ons woonden de schoonste schepsels maar geen woorden voor dit maal om deze te vergelijken met wat echt was, tenminste dat zei ons de opvoeding telkens om rekening te houden met dat echte en dat onechte te verpletteren met onze visie.       We liepen de letters stuk tot machinaal geweld die we in namaak of gesprek aan de kaak stelden.   Ze zei: on a parlé beaucoup ce soir mais qu’est-ce qu’on va boire? Ik eindigde in haar woorden die de tafel en mijn hoofd omgooiden. Ik gooide hem om en keek ernaar zonder te vermoeden dat alles van die dag aan anders zou verlopen binnen de lijnen van het mijne die de symmetrie van A en van B en C en van Q R S T U V W qu’est-ce qu’on va als het bier in de hoofden zwaar wordt en de woorden dus licht, wat dan, als de lichamen hevig en de levens langer (?) de binnenste waarheden de buitenste worden en alles boven op onder rond en om hemellichamen worden die we aanstaren en fata morgana over verspreiden maar in ons eigen zelf en bleven we de woorden stuk beleven tot de machine van volgzame dromen die ambivalent genoeg de dag nadien ons de hand kwamen schudden.   Ik werd bij je wakker en ik schudde tot frequentie gedragen tot ik je heel wat moeite kostte en mezelf wakker kuste want ook dat was liefde toen daar op die moment op die plek qu’est-ce qu’on va vertel het me si on est ici parfois en niet genoeg.     Werden we snel een beroep en deden we dat zoals het hoorde de bloemetjes buiten zetten liepen we onszelf voorbij de straat uit in de mond van een sekte die we in ons geloof droegen en nog voor ik het wist was ze een machine die me aanstond en ik die me afvroeg of we bakens konden verzetten door samen te zijn, dat terwijl we juist enkel en alleen onszelf zouden kunnen verzetten maar dat was in feite genoeg en dat pak stond me zo goed die avond maar ook dat geloofde ik niet genoeg en daarom groef ik mezelf diep in. Met mijn rug zat ik naar mijn weg die ik bewandeld had nog voor alles nog voor de wezens me elke nacht kwamen ophalen en in fluisterde monogaam om te gaan met de vrouw nog voor andere paden die ik bewandeld had me überhaupt deden nadenken over deze ziektes nog voor jou en mij en wij nog voor de Q R S T U V W nog voor de nacht die de dag inluidde die de stand van zaken alleen maar bevestigt en versterkt en die weg lachte terug maar het was mijn rug die nee zei dit keer en ik wilde alleen maar het nu en in dit nu zijn en alles dat eens achter mij was en toen nu was leek me overbodig omdat dat mij wel gevormd had maar niet vermomd, gelukkig maar.   Alleen ikzelf vermomde mezelf nu in het nu.   We liepen daarmee alles en iedereen en onszelf voorbij in de woorden.   Zonder meer zou ik kunnen zeggen dat dit ook wel geldt voor de muziek die mijn oren verveelt en streelt en geel kleurt van jaloezie maar ooit zal ik eens op de planken de andere oren geel maken van het zicht dat ze zijn en het zicht dat ik ben. Muziek die de Einsturzende Neubauten van het volk is. Muziek die de angst van de mensen kan verdragen en tegelijkertijd deze ook verzinnen in een andere taal die nog geschreven moest worden maar de moment dat die specifieke klank de oren betrad was ze er en ging ik ermee aan de slag. We raken snel uitgepraat over deze zieke lucht die ons manipuleert en vervuilt en bebouwt met grijs en vrijheid.   Ik vind mijn weg hier niet lieve; we hebben te lang gewacht met ziek zijn en nee zeggen tegen de impulsen tegen de de opties die ook nee zeiden en tegen de wijde wereld die ons alleen maar toelacht en daarmee verplettert.      Someone somewhere in summertime Somewhere someone probeerde ik de situatie aan mezelf te spiegelen aan de buitenkant, het gesprek zal stoppen, de mensen zullen de dood dragen in de steden, die ook de dood zullen vragen in steen, de mensen zullen alles uitspreken met een andere tongval, de ziektes zullen zich verspreiden in de gebouwen, new city old buildings maar vooral zal ik nog bij je zijn en de wachtende mensen een weg geven die achter me ligt en met mijn rug zat ik naar de weg die ik aanbood. Same town.   Hasta la via. Ze zegt dat ze nooit genoeg de maniak in mij heeft herkend; maar hoe zou zoiets uitspreekbaar moeten zijn dan? Met de tong van een maniak, met de tred van een maniak, met hand van een maniak en de andere nog van mezelf loop ik het weinige dat nog staat binnen de kroeg de alcohol, dat weldra in mij zal liggen samen met het bijkomende gedachtengoed en vriendschap. ____________       Ik eindigde mijn woorden ook op tafel zoals ik alles daar eindigde: mijn gedachtestroom in het hier en nu en toen hebben we geklonken op de beterschap die om de hoek leunt van de omkadering waar we nog steeds onze plek kennen en de armen verdubbeld terwijl de waanzin stagneert en zijn omzet vindt in andere lichaamsdelen die omhoog geworpen een symbool van veiligheid kunnen betekenen.   Ik heb toen nee gezegd en ja gelachen zoals wel vaker het geval is met mensen en heb toen de tonnen ervaring omhoog geworpen zodat iedereen het zien kon hoe en wat en waar en toen iedereen zweeg heb ik niet langer gezwegen zodat ik me zoals nu tussen de regels bevind en mijn hoofd hef ik op en dus ook de pen en *knip* ik ben vrij van de taal.   De weg die zich aanbood was hard en steil maar dat is nu dus hoe het altijd gaat: hard en steil zei ze en we lachten en we hebben ook wel gehuild maar net niet genoeg om groter dan onszelf te zijn want dat is hoe je groter dan jezelf je emoties laat zien aan de buitenwereld; een volk dat écht samenleeft what a life to have time & what a man makes a man niemand die het nog weet maar gehuild heb ik tot in vroege uurtjes waarin de gebouwen niet langer grijs maar slechts heel even zacht rood tot bloei komen en ik mezelf zie zoals ik ben.   Ay ay ay I am a monkey man en echt ver ernaast zat hij niet, omwille van zijn jonge aanblik zou ik hem plaats bieden in mijn verhaal zei ik hem en zo geschiedde dat ik hem vertelde.   Wat we toen hebben gedaan is een groot geheim wordt er gezegd maar niets is minder waar, “Ik heb  toen zijn hoofd als steen gegrepen en zijn dacht dat het een huis zou kunnen zijn, een huis voor veel en weinig tegelijk en dat menselijke ervan zou ik willen kneden tot iets buitenaards van omvangrijke grootte die ik van onderen uit kan bekijken.” Hij heeft toen zijn hoofd bij de haren gegrepen en liep naar buiten, daar waar het nacht was tenminste, en hij dacht aan haar en als hij naar boven kon kijken, kon zij dan ook? Nee, nu alles stil werd en alles gladgestreken zoals de vlakte hemellichamen die hij aanschouwde en als rechtstreeks bewijs van zichzelf vond in het hier en nu liep de afstand tussen hem en haar een blauwe lijn naar binnen in zijn ogen die hij greep aan zijn hoofd aan zijn haar die hij nooit meer wilde loslaten want de situatie sprak nu eens in zijn voordeel: alles was stil, hij staarde de lucht dichterbij, hij bestond echt en als alles zo bleef zou hij voor altijd zo willen kijken met de ogen. Bleef alles maar zo.           Je zou kunnen zeggen dat hij zijn stem had verloren in het mens zijn en verpletterd werd door het volk rondom maar nergens vond men zijn woorden meer dan in de keten gebouwen die grijs gegoten in de 2D van de 3D mij de ogen vulde; de staat was grijs, mijn lichaam rood, de dood droeg ik op mijn wangen en lippen en deze droogde op in de vlaktes waar de hemellichamen zowel boven als onder en daar en hier als wachter van de mens fungeerden terwijl de tijd was gestopt omdat men hem gegrepen bij de taal uitspuugde en alles en iedereen die stil was blijven staan besefte dat het tevergeefse geweld slechts een act van verwarring en angst was geweest.   De politiek kan vliegen ik zeg het u.   en nergens hebben ze de waanzin beter beschreven dan in boeken waar de werkelijkheid zich plooit en de vormen rekbaar zijn zonder dat ze hun waarde verliezen of verdwijnen in de camouflage van de overdaad alles is al té veel aanwezig dus we kunnen net zo goed overdrijven zonder dat het zal opvallen in het kluwen woord die zich bevindt in straten in gevels waar ik langsloop in de deuren die ik probeer in te trappen in de wagens die scheuren en dat geluid nabootsen heel hun leven lang in de postkantoren waar in uit is en uit in waar de taal circuleert waar de muren omhoog gaan en zo ook mijn blik.   Daar bevindt het zich dus. Boven mij. Altijd al boven mij. We worden geboren en weten niet genoeg. Zodat weten nog weten is gelukkig. De muzikant schreeuwt en kent zijn tekst nog. De weinige toeschouwers vergeten de zin van het bestaan en gaan en komen terug en komen opnieuw en opnieuw en weinig is nog zeker maar dit is alvast zeker: jij, ik, wij, en zij dat is een understatement.   Zo wil je je bestaan bevoorrechten en de kennis opdoen die je wekelijks moet opdoen opdat de kennis uit is en de bron ervan in. Je houdt jezelf altijd bij je en verstuurt jezelf slechts zelden naar de anderen die wel rond je heen bewegen want het zijn lichamen maar jezelf dat ben jezelf; je gedachtegoed dat ben jij niet; je persona dat ben jij niet; de tekst die je vertolkt in sé dat ben jij niet; jij bent alleen jij voor jezelf en niemand kan je zo nog wat maken dus houdt je blik ijzersterk en adem je dagelijkse hip hop in want het is overal.     See you on the other side want dat is waar de stad voor staat: misdaad en de geile stenen bij de kilheid grijpen zodat de stad weer ademen kan en zich vermomt in de weinig aanwezige messias van vandaag en morgen liefst een andere de stad draagt een religie als bijverdienste en verdenkt jou jou jou en mezelf verdenkt mezelf de aandacht die weerstaat de stedelijke ambivalentie maar weinig is ons nog zomaar gegeven in een stedelijke revolutie die de goden over ons afgeworpen hebben.       Brussel 7 uur misschien maar het zegt veel over de gulden ochtend die zich verspreidt over mij en over de armoede.   Kneed je me mee tot inwoner?   We zullen weinig nog zeggen maar weinig is nog zeker: Kendrick Lamar, dat is nog zeker, Festivals bij regenweer maar je hebt anderen dichter bij je, dat is ook zeker, Get God on the phone maar het zal langer duren dan je dacht en dan komt de spijt bij je die je versmacht en verdomme ook deze verplettert je, je leven dat je bijstaat, jezelf die jezelf van onderen aanstaart, je naasten naast je, niets blijkt voldoende als jij je je nog bent.     Ken je het kneden onder je vingers die je de lichamelijkheid  toedient in vormen mensen die nietszeggend de aanval kiezen in de vergeten uren voor de ochtend die iedere plek tot plek maakt en situeert in een web van zonden waarbij de spijt altijd laat de toekomst in suist en de vrouwen de lichamelijkheid bevestigen en wij ze naspelen als in een werkstuk dat een plek vormgeven kan waarbij de plek zijn rol als situatie plausibel vertolkt tot motief zijnde. Ik schrijf erover en drink me de verplettering in die me weinig onbekend laat: honey honey how you threw me de verplettering in de weg weg kwijtgespeeld de ontreddering of verbazing die me juist altijd bijblijft en zich afspeelt voor de ogen van volk dat zich verzamelt in de ziektes van mijn omkadering die zich vormgeeft in letterlijke zin.   Weten we wat te laat is?   om 10u opent ze zich de mond en praat ze eindeloos onder andere de toekomst komt voorbij dan kijk naar ons maar raak ons niet aan zegt ze als ze aan zet is ieder op zijn plaats op zijn tijd   het volk praat eindeloos over het einde waar ze naar uitkijken in het aangezicht gloeit hun het leven even maar want de dood staat op hen geschreven een ziekte is wat ze ademen     Zonder kader weten ze waar te eindigen in de liefde want het is een herhaling van de emotie die ze op het aangezicht verblijven in de grenzen, die ze in hen laten kruipen zoals een zicht of een beeld dat je bijblijft en het ego parten speelt. Alles draait om het volk en hun vaste stek.         De wezens die weinig nog aan het toeval overlaten en zich wegen tegen zichzelf om de zekerheid te bekrachtigen, in een stad waar alles luid is en zwaar weegt op de torso’s en schouders van zij die het nog verdragen zich buiten bepaalde grenzen te wagen en de zieke auto’s horen scheuren en dat hun hele leven lang Sir, zonder te klagen of tegen de grenzen aan te leunen en de sensatie te bejubelen. De wezens die weinig nog écht leven en slechts equatoriaal aanwezig zijn zoals de wiskunde aanwezig is, zoals de evenaar aanwezig is en de geschoolde taal aanwezig is, zoals de dood op hun wangen aanwezig is en de blijdschap in de magen, zoals de lichaamsdelen van buiten maar ook binnenin aanwezig zijn, zoals de muziek in de oren en de hemellichamen in de ogen. ________________________________________________   Het aanschouwen van een nieuw Venetië dat me terstond het oude Venetië uit de mond kietelt met nieuwe steden en oude gebouwen die een revolutie kunnen ontketenen in het blauw van gisteren in het nu van de herinnering die ik niet denken kan en niet denken wil en niet denken mag omdat alles plots moet en het stille denken dat zegt “het weinige komt eerst” maar dat weet je altijd pas erna, nadat de wilde weg zich in de ooghoeken slingert en wij hem afleggen, nadat de wateren dingen doen leven tot nieuwere dingen, nadat de man de vrouw vertrouwt en haar de kilte van een stedelijke nacht laat ontwarren, nadat Venetië zijn straten heeft schoongeveegd en het toerisme de jazz heeft ontdekt en het bloed de pijn en het zingen de stem van de stilte die zegt “het weinige komt eerst” en nadat het weinige eerst komt, komt het eerste ook weinig en nadat de weg de uitgang die in is heeft ontdekt en het in het uit en het uit het in heeft ontdekt en nadat ik mezelf heb ontdekt en als wij elkaar ontdekten openbaarde er zich ook een soort persoonlijk Venetië die wij aanraakten en in onze hand altijd met ons meedroegen en probeerden te vermommen in onze taal tot ook deze uit ons nu werd getrokken en wij hem konden herontdekken.   Daarna begon alles weer opnieuw en zo ook de mensen die het vertikten bij te leren van een hoopje water en een hoopje grijs dat toch menig woord sprak en spreken kon wat op zich al een openbaring had kunnen zijn. Daarna begon alles weer opnieuw en ook de armen die de rijken verstomden met geweld waarin eindelijk alles mogelijk was en de straten schoongeveegd leerden ze alles wat ze weten moesten van A tot Z tot A. Daarna begon alles weer opnieuw van jou tot mij van binnen naar buiten die het zicht vormgaf aan een stel ogen dat zich altijd maar naar boven verfde want het zijn de kleuren zegt men, de kleuren die het kluwen dat we aanschouwen besturen. Daarna begon jij ook opnieuw en nam ik de telefoon in de hand, de angst in de schouders en erop en de stem beefde en bad dat jij het niet vergat, ook tegen mij nog te spreken, de aandacht te verspreken tot een hoopje medeleven want daar dat ik het voor deed en de mensen deden het voor de abstractie van hun emoties, die ze op de straten smeerden en aan de muren kleefden, zoveel in herhaling vielen tot er niets meer van de oorspronkelijke betekenis te bekennen viel en in ons gesprek ook de laatste adem gestreden was en ik inhaakte.   Ik heb gehakkeld als volgt: On a parlé beaucoup ce soir, que’est-ce qu’on va boire? Pas hésiter, pas hésiter   Maar de twijfel was al in de lijn geslopen en ik had mijn stem verheven tot een wezen zo klein als de wereld soms ook wordt en zich dan opwerpt tegen de bolwerken die aan de muren gesmeerd een betere naam krijgen zoals de geabstraheerde emotie die in de mensen schreeuwt om een stem.     Ik had al eens het verre weg beleeft, hier, in de tegemoetkoming met een verleden. Daar leerde ik de ingang van de waanzin kennen als een scherpschutter op het puntje van mijn tong waar de woorden reeds klaarlagen en schokten en beefden om een extase te bereiken waarin ieder persoon brak onder de druk en invloed gebracht van de adrenaline die als het ware de riolering van de behuizing genoemd kan worden; waar de mensen huizen, daar beweegt het weinige als een springveer die zijn armen samenbrengt en de vuisten balt tot spiermassa.       Hoe het alom gekende schudt tot een holle spier Hoe de wegen kruisen tot machines met bijgevolg ontmoetingen, steden die in hun onderweg zijn geboren worden Hoe ik jij en wij en het Ego de weg aflegden met alles en niemand rond ons met de de hemellichamen boven en de streep van rood vuur die uit het volk hun monden naar ons wees “boven” - er was alleen maar boven ons als bewijs van onze moment die zich nu pas langzaam ontspon en nu pas en nu pas en vroeger was er niet meer toen was alles zwart en nu zal alles opentrekken en kan ik tevreden naar boven staren de ik en de jij van de luchtwegen die ons hier nu vertegenwoordigt en zo zal alles hier dan blijven tot ons gemaakt. (Dat.)                                          

Dries Verhaegen
5 1

Een bordkartonnen waterval

In het duister weerspiegelde de glazen bol de kaarsvlam. Het medium hield haar ogen gesloten, de vingers gespreid op het tafelkleed. Het was benauwd in het vertrek. De vrouw had mij in het halfdonker ontvangen, en niets wees erop dat de verschoten fluwelen gordijnen ooit tot meer dan een kier geopend werden. Een zware damp van wierook vulde, haast tastbaar, de atmosfeer. “Lukt het al?” fluisterde ik voorzichtig, waarbij toch een ondertoon van ongeduld meeklonk. “Stil!” reageerde ze geërgerd. “Ik voel zijn aanwezigheid. Het is een uitputtende geest. Veel negatieve energie. Ik zal me moeten inspannen. Geef me honderd euro meer.” Ik aarzelde maar kort. Ik had de raad van Hector Berlioz nodig.Zonder een gesprek met hem zou mijn reis naar dit afgelegen gehucht zinloos zijn geweest. Ik legde een biljet naast de twee die al op het zware velours tafelkleed lagen. Ik hapte naar adem. De brandende wierook leek wat over was van de zuurstof op te zuigen. Tien minuten moest het tafereel tegenover me al aan de gang zijn. Ik had al elke rimpel van het zwaar opgemaakte gezicht bestudeerd; de hoofddoek, de zwartgeverfde lange haren, de lippenstift die ver over de rand van de dunne lippen uitvaagde. Slaap begon de overhand te krijgen. Zuurstofgebrek wist ik; was het een truc van de oude heks om me te laten hallucineren, en me zo te overtuigen van de waarachtigheid van haar contact met de geesten? Een rauwe gil, als van buiten het oude wijf, bevrijdde me uit mijn lethargie. Ze schudde heftig. Haar lange vingers klauwden in het tafelkleed. “Laat me toch met rust,” kraakte een mannenstem in het Frans. “Merde! Ik spreek alleen met gelijkgestemde zielen. Wie valt me lastig?” Er zat een brok in mijn keel. Ik moest iets zeggen. “Bent u monsieur Berlioz?” “Wat, kent u me niet? Iedereen in Frankrijk, ja heel Europa weet wie Berlioz is. Mijn naam is zelfs tot in Engeland doorgedrongen!” “Ik…, ik zou u wat willen vragen over een muziektheaterproductie die ik onlangs heb gemaakt. Ik heb uw Memoires gelezen. U vertelt over de vele moeilijkheden die u ondervond bij het uitvoeren van uw composities. Ik wil uw advies vragen.” “Je interesse lijkt me oprecht, maar wees snel. Deze plek in die oude heks kost me veel kracht; ik voel negatieve energie. Laten we een gesprek voeren zoals Fux met Palestrina in Gradus ad Parnassum, zijn boek over de fuga. Een verouderd muzikaal concept overigens dat te veel ambtenaren en rekenaars tot zogenaamde componisten heeft gemaakt. Noem mij Hector, dan zal ik jou…, ja hoe zal ik je noemen?” “Ik heet Vincent, mijnheer Berlioz.” “Hector!” “Ik zal proberen u te tutoyeren, hoewel het niet makkelijk is een man als u zo te bejegenen. U veroorzaakte opschudding in de concertzalen…” “Wie geen vijanden heeft, heeft geen echte vrienden. In mijn jeugd maakte ik er een gewoonte van tijdens opera’s van Gluck orkest en dirigent uit te schelden als zij zich vrijheden met de partituur hadden veroorloofd. In Parijs had men de smakeloze gewoonte om bekkens toe te voegen aan de dans van de Scythen in Iphigénie in Tauris, waar Gluck alleen strijkers voorschrijft. ‘Wie durft het om de grote Gluck te verbeteren’, riep ik tijdens de opvoering. Ik provoceerde ook muzikaal. Mijn Harold in Italië veroorzaakte anonieme dreigbrieven. Ik ben tegen de doodstraf, maar alleen de doodstraf heeft me ervan weerhouden mijn talloze vijanden te vermoorden, en de wereld aldus te zuiveren. Dit schreef ik eens in het album van een jong meisje, en men lachte er hartelijk om. Niemand besefte dat ik het meende.” “Aaoouuuww.” Het was de stem van het oude mens. Ze ademde zwaar. “Negatieve energie…. contact is moeilijk. Geef me vijftig euro!” Ik legde het briefje naast de waaier van biljetten op tafel. Ik moest snel zijn. Ik kon Berlioz niet toestaan uit te wijden over zaken die niet van direct belang waren. “Hector,” – mijn stem sloeg over van de zenuwen -, “ik heb een musical geschreven en uitgevoerd. Veel dingen gingen niet goed. Vertel me hoe het beter kan!” De krassende stem was weer terug. “Musical? Wat is dat?” “Het is een soort opera waarin ook gesproken wordt. Mijn musical heet Een liefde in Zeeburg, en gaat over een Nederlands meisje en een Marokkaanse jongen. Een soort Romeo en Julia. Ik heb geprobeerd de integratie-problematiek – we hebben hier problemen met mensen uit andere landen, net zoals Frankrijk met Zigeuners vroeger -, lichtvoetig te benaderen, en de mensen aan het lachen te maken.” “Je hebt dus een ‘Opéra Comique’ geschreven. Dat je de onovertroffen Shakespeare als inspiratie gebruikt bevalt me, maar een dergelijk hoogstaand thema is allerminst geschikt voor plat amusement. Het is toch geen Vaudeville? Afschuwelijk volkstheater van laag allooi, waarbij het volk zich luidruchtig bedrinkt. Ooit moest ik mijn studie bekostigen als zanger in een dergelijk theaterkoor.” “De uitvoering was beschaafd, het publiek was stil en geboeid, en bestond voornamelijk uit de intellectuele elite. Na afloop applaudisseerde men langdurig.” “Dan heb je een goede prestatie geleverd. Was de koning aanwezig? De bijval van het publiek weerspiegelt de kwaliteit van je werk. Ik verbrandde mijn eerste composities toen ze onvoldoende begeestering opwekten. Hoe vaak is je komische opera opgevoerd?” “Vier keer. Het theater was telkens uitverkocht, maar er konden slechts honderd mensen in.” “Een aardig begin voor een eerste werk. Ik begrijp niet dat je klachten hebt.” “Ik zal een voorbeeld geven. Ik had tienduizend euro van de gemeente Amsterdam als budget, gewonnen in een prijsvraag, maar het was erg moeilijk een productieteam te vinden om me te helpen bij de uitvoering. De mensen die ik capabel achtte, hadden het al zo druk dat ze geen zin hadden in nog meer vrijwilligerswerk. En in anderen had ik geen enkel vertrouwen. Gelukkig heeft mijn vriendin het grootste deel van de organisatie gedaan.” “Vrijwilligerswerk, productieteam? Wat zijn dat voor woorden? Ik regelde altijd alles zelf, en betaalde zo mogelijk iedereen. Mensen die voor niets werken zullen zich niet volledig inzetten. Toen ik mijn Franc Juges ouverture voor het eerst uitvoerde, hadden veel musici beloofd onbetaald mee te werken. De generale repetitie volgde het patroon van al zulke gelegenheden wanneer een orkest voor niets speelt; veel spelers waren afwezig, en velen verdwenen al voor het einde. De repetitie van mijn allereerste concert mislukte doordat koorknapen mijn partituur hadden gekopieerd op bevel van hun dirigent. Er waren zoveel foute noten en ontbrekende maten dat ik de repetitie moest afbreken. Ik heb er daarna een gewoonte van gemaakt zelf het kopiistenwerk te verrichten; men kan eenvoudigweg niet vertrouwen op de kwaliteiten van een ander.” “Ik begrijp uw punt Hector. Maar mijn plan hield nu eenmaal in dat amateurs de musical zouden uitvoeren. Alleen voor de onkosten kregen we tienduizend euro. Het was een ‘sociaal’ plan, dat bedoeld was voor vrijwillige medewerking.” “Dan heb je je al in het begin in de voet geschoten. Je had de kosten zelf moeten dragen, dan was je aan niemand iets verplicht geweest. Geld is het beste – en vrijwel enige- middel waarover een componist beschikt om musici te laten doen wat hij wil. Voor mijn concert in het Théâtre-Italien had de directeur mij zijn orkest ter beschikking gesteld. Deze musici waren contractueel verplicht mee te werken aan ieder concert in het theater. Ik maakte de fout ook extra musici te huren, die wel betaald kregen. Dit veroorzaakte afgunst. Het programma die avond was zo uitgebreid, dat het om middernacht nog niet geeïndigd was. Na middernacht was het orkest niet verplicht te spelen. Tijdens een koor-intermezzo sloop het orkest stiekem weg. Alleen de door mij betaalde musici bleven op hun plaats. Toen ik mij omdraaide, bleek mijn orkest geslonken tot vijf violen, twee altviolen, vier celli en een trombone. Zorg er daarom voor dat je musici betaalt, desnoods door schulden te maken.” Ik knikte heftig naar de oude heks. Berlioz’ advies klopte. We hadden een regisseur en een zangdocent betaald, en deze waren zo’n beetje de enigen geweest op wiens aanwezigheid we werkelijk konden rekenen tijdens de repetities. Toch zat me iets dwars. “Maar door schulden te maken kan je toch in een moeilijke positie terechtkomen?” “En wat dan nog?” kraste de stem van het mens. “Er zijn altijd weldoeners te vinden die een succesvolle componist willen ondersteunen. Ik heb verschillende malen geld gekregen van voortreffelijke personen die mijn positie inzagen. Toen ik telkens verhinderd werd om te componeren, door mijn werk bij de krant, – wat mijn leven vergiftigde – , schonk een vriend mij tweeduizend francs. Zodoende kon ik mijn Bienvenuto componeren. Later schonk de doodzieke Paganini die aan een nektumor leed, uit bewondering me tweehonderdduizend francs. Maar accepteer geen geld van de overheid. De twee keer dat ik van het ministerie van binnenlandse zaken net als jij tienduizend francs kreeg voor een opdracht, liepen op grote ergernis uit. De eerste keer zou ik een Requiem componeren ter ere van de doden van de revolutie van 1830. Toen er een nieuwe minister aantrad, leek men deze opdracht vergeten. Een jaar later verzocht men mij het Requiem uit te voeren bij de begrafenis van een generaal. Ik had hoge onkosten gemaakt, omdat ik het koor een week liet repeteren, en ik vier fanfare orkesten met totaal tweehonderd blazers had geëngageerd. Het ministerie weigerde vervolgens me te betalen. Ik ben zo kwaad geworden dat ik met een stoel heb gesmeten in de kamer van de secretaris. Heeft men jou die tienduizend francs wel onmiddellijk ter beschikking gesteld?” “De administratie was keurig geregeld. Het grootste gedeelte werd vooraf betaald. Ik heb nog wel onderhandeld over de voorwaarde dat ik me aan mijn oorspronkelijke begroting moest houden. Die had ik op goed geluk verzonnen, dus ik wist dat daar moeilijkheden van zouden komen.” “Vincent, je bent minder wankelmoedig dan ik zo even dacht. Tegenwerking komt van alle kanten, onthoud dat. Maar vermijd afhankelijk te worden van de overheid.” “Hector, ik wil je mijn volgende vraag stellen. Ik kon nauwelijks een geschikt theater vinden. De belangrijke theaters waren al volgeboekt en de kleine theaters waren te klein, want ik had een orkest van twintig personen, en daar was in de beschikbare theaters geen ruimte voor. Hoe moet dat in het vervolg?” “Geen ruimte voor een dergelijk armetierig orkest? Dat valt me van je tegen Vincent. Hoe kan je jezelf componist noemen? In Rome, in de Sint Pieter, in het muzikaal achterlijke Italië, trof ik een koor van slechts veertig stemmen, wat volstrekt onvoldoende is om deze geweldige kathedraal te vullen. De muziek verliest haar effect volledig. Ik kreeg in 1829 de beschikking over het Theatre des Nouveautés en het vaste orkest. Maar ik wilde een grootschalige opvoering, dus huurde ik tachtig spelers extra. Bij de eerste repetitie, toen mijn orkest van honderddertig zich op het podium probeerde te schikken, was nergens plek. De kleine orkestbak kon nauwelijks de violen bevatten. Overal in het theater ontstond een chaos die de verstandigste componist gek zou hebben gemaakt. Er werd geroepen om lessenaars, timmerlieden fabriceerden iets wat als zodanig dienst kon doen. Men riep om stoelen, instrumenten, kandelaars, er was nergens plaats voor de trommels. Het liep geheel uit de hand. Dus,Vincent, nu ik me dit herinner, ben je verstandig geweest al in een vroeg stadium met de benodigde omvang van het theater rekening te houden, al begrijp ik niet dat je geen theater kon krijgen dat zo’n nietig orkest niet kan herbergen. Het zal wel weinig volume hebben voortgebracht.” “Uiteindelijk vonden we een theater dat beschikbaar was, en groot genoeg, maar het was heel iets anders dan ik voor ogen had. De directeur is een vage Engels sprekende Italiaan. Hij organiseert er vrijwel alleen feesten, en het ruikt er naar verschaald bier. Terwijl ik op een luxe ambiance met pluche hoopte. Ik heb voortdurend problemen gehad met die man. Van te voren bezocht ik er een voorstelling, en ontdekte ik dat hij tachtig stoelen had, terwijl hij ons verzekerde dat er honderd mensen in konden. Het orkest had ook nog eens twintig stoelen nodig. Ik heb toen contractueel laten vastleggen dat hij voor honderdtwintig stoelen zou zorgen. Een week voor de voorstelling was er nog niets geregeld. Inmiddels waren er nog meer stoelen stuk gegaan. Ik heb zelf zestig stoelen extra gehuurd, en de rekening van zijn honorarium afgetrokken.” “Wat zeur je over een paar stoelen!” De krakende tenor uit het oude mens klonk geagiteerd. “Ik voel er veel voor aan deze heks te ontsnappen. Spreek me over echte problemen!” WOOAAAA!!! De krijsende stem van het oude mens vulde het vertrek. “Het gaat zo niet langer, dit wordt mijn dood….” Ze kreunde alsof ze huilde. “Het is een gevaarlijke geest, zo’n sterke heb ik nog nooit meegemaakt! Honderd euro of ik stop!” Ik rukte haastig mijn portemonnee uit mijn broekzak en smeet een biljet op tafel. “Ga door alstublieft! Mijnheer Hector, nog een vraag. Ik had veel problemen met acteurs die niet konden zingen, en daarna met een man die wel kon zingen, – de enige goede zanger- , maar die zich zo aan de anderen ergerde dat hij een scène schopte en wegliep. We moesten toen snel een ander vinden, want er was nog maar weinig tijd. Hoe kan ik dit in het vervolg voorkomen?” Het bleef enige ogenblikken stil. Zou Berlioz nog terug komen? Ik moest proberen minder onnozele vragen te stellen. Deze laatste vraag leek me toch wel relevant… “Zangers…,” kraakte de stem, nu opgewonden van toon. “Als ik aan koorrepetities denk en aan zangers, begint mijn bloed te koken. In Dresden moest ik mijn Romeo en Julia afgelasten omdat de bas er niet in slaagde zijn partij te leren. Deze heer behoorde tot die grote en bloeiende categorie musici die geen muziek kunnen maken. Hij kon zijn rusten niet tellen, zette op de verkeerde plaats in, en kon zijn noten niet intoneren. Ik hield mezelf voor dat hij zijn partij nog niet had gestudeerd. Tijdens de generale repetitie, toen onze vriend nog geen enkele vooruitgang had geboekt, raakte mijn geduld eindelijk op. Ik bedankte koor en orkest. In mijn hotel gaf ik me over aan weemoedige bespiegelingen. Twee componisten, Mendelssohn – die het orkest leidde – en ik, die jarenlang al hun intellect en verbeelding hadden gewijd aan de studie van hun kunst, en tweehonderd uitvoerenden, geschoolde en concentieuze instrumentalisten en zangers, hadden een week lang vruchteloos gewerkt, vanwege de incompetentie van één man!” “Hector, ik begrijp niet dat je door zo’n ervaring niet gestopt bent met componeren!,” riep ik begeesterd. “Voor mij zou zoiets te veel zijn geweest.” “Leer hieruit dat men soms geen keus heeft. De meeste zangers zijn geen musici. Toch zijn ze nodig. Muziektheater is tenslotte de hoogste vorm van compositie. Men moet zich gelukkig prijzen als men een echte artiest ter beschikking krijgt.” Het gesprek scheen weer te vlotten. Het leek me mogelijk ook een ervaring te delen waar ik een beetje trots op was. “Ik heb een zanger ontslagen!” Mijn stem kraaide van triomf. “Hij kwam vaak niet opdagen op repetities, en had telkens weer een andere smoes. Ik wilde voorkomen dat hij met zijn luimen de gehele productie in gevaar zou brengen, zoals jij dat net geschetst hebt.” “Vincent, je toont je in je eerste opera al ervarener dan ik destijds was. Mijn complimenten. Ik raak nu toch wel nieuwsgierig naar je partituur. Heb je alle partijen zelf gekopieerd, net als ik altijd deed?” “Voor het kopiëren hebben we tegenwoordig een kleine drukkerij aan huis. Vergeleken met de dagen van zestien uur die het u kostte om uw partijen stuk voor stuk over te schrijven, waren de mijne snel gemaakt. Vergeleken met de energie die de organisatorische kant van de productie eiste, was het muzikale deel erg makkelijk.” “Dat is precies mijn ervaring”, kraste de stem van het mens. “Componeren kost mij geen enkele moeite. Het slavenkoor van mijn Faust schreef ik in een koets tijdens mijn reis door Hongarije, de ouverture schreef ik bij het licht van een etalage. Het componeren van Faust was niets vergeleken bij het werk dat de uitvoering vereiste. En het dirigeren van het orkest, hoe verging je dat?” “Dat was een angstwekkende ervaring. Eerst wilde ik een dirigent inhuren, maar we hadden te weinig geld. Ik besloot het dus zelf te doen. De eerste keer dat al die gezichten naar me keken, en het orkest begon te spelen, had ik het gevoel of ik op een op hol geslagen paard zat waar ik geen enkele controle over had.” Tegenover me was het mens langzaam voorover gezakt. Het leek of haar gezicht zich te ruste wilde leggen op het velours van het tafelkleed. De mannenstem, die zoeven nog luid en geagiteerd had geklonken, zonk weg in nauwelijks verstaanbaar gemompel. Berlioz en zij leken zich met elkaar verzoend te hebben. “Een componist moet zijn eigen werk dirigeren,” klonk het gedempt. “In mijn jeugd heb ik wat dat betreft nog even geaarzeld. Door mijn gebrek aan ervaring maakte ik tijdens Sardanaplus een fout, zodat de tweede violen hun inzet misten. Het gehele orkest raakte op drift. Vervolgens vertrouwde ik enkele malen op Girard. Maar in de vierde uitvoering van mijn Harold maakte hij een ernstige fout tegen het einde van de serenade. Het orkest raakte volledig verloren. Zodoende besloot ik voortaan zelf te dirigeren, zodat ik zelf mijn bedoelingen kon overbrengen. Ongelukkige componisten! Leer zelf te dirigeren, want dirigenten, vergeet dat nooit, zijn gevaarlijker dan al je uitvoerenden.” “Dus u hebt nooit meer met een dirigent gewerkt?” Bij de laatste uitroep had de stem zijn oorspronkelijke vitaliteit herwonnen. De vrouw richtte zich weer op. Levendig klonk het nu: “Helaas was ik enige malen gedwongen Habeneck te tolereren, aangezien hij de vaste dirigent van de Parijse Opera is. Hij heeft me ooit een poets gebakken die ik niet meer vergeet. Ik noem dit ‘het snuif incident’.” Het oude mens begon te lachen, eerst zacht, dan harder en na enkele ogenblikken met waanzinnige uithalen. “De eerste uitvoering van mijn Requiem wilde ik zelf dirigeren, waarmee ik Habeneck passeerde die bij dit soort staatsaangelegenheden officieel de leiding had. Na tussenkomst van generaal Bernard gaf ik de leiding terug aan Habeneck. Hij leidde zonder morren de repetities. Let op wat nu komt. Er is slechts één plaats in mijn Requiem waar de dirigent onmisbaar is, en dat is waar in het Tuba Mirum de muziek in half tempo overgaat, en verschillende groepen instrumenten om beurten inzetten. Dankzij mijn ingesleten wantrouwen was ik vlak achter Habeneck blijven staan. Met mijn rug naar hem toe hield ik de pauken in de gaten. In de bewuste maat waar het tempo zich verbreedt, legde Habeneck zijn baton neer, haalde kalm zijn snuifdoos te voorschijn, en nam hij wat snuif. In een oogwenk draaide ik me om, sprong voorwaarts, spreidde mijn armen, en sloeg ik de vier tellen van het nieuwe tempo. Had Habeneck dit met opzet gedaan? Ik heb er de rest van mijn leven over getwijfeld.” Er viel een stilte. Hoe interessant Berlioz’ ontboezemingen ook waren, ik moest de draad vasthouden. “Dank je Hector. Het is me nu duidelijk dat de componist zelf de leiding moet nemen. Mijn volgende vraag gaat over publiciteit. Iemand zou ons affiche ontwerpen, maar drie dagen voor de deadline had hij nog niks uitgevoerd. Ook die persoon hebben we bedankt, en we hebben zelf de poster ontworpen. Hoe zorgde jij voor een volle zaal?” Ik wachtte vol ongeduld, maar het bleef stil aan de andere kant van de tafel. De oude vrouw leek in slaap gevallen. Haar omvangrijke boezem ging regelmatig op en neer. “Mevrouw, wordt wakker,” riep ik, “Het gesprek is nog niet afgelopen!” “Wwat, huh… Ik ben moe. Hij heeft me uitgeput. Geen zin meer….” “Ik geef u honderd euro erbij!” Ik rukte mijn portemonnee te voorschijn en smeet mijn laatste biljet op tafel. “Met propaganda heb ik me nooit bezig gehouden,” kraste de tenor weer. “Er werden affiches en pamfletten voor me gedrukt. Maar het belangrijkste geheim van mijn succes is dat de kranten mij beurtelings afkraakten en ophemelden. Ik had onder de critici toegewijde vrienden en even toegewijde vijanden. Deels was dat het gevolg van mijn gebrek aan respect voor de versteende compositiemethoden, waardoor velen aanstoot aan mijn werk namen. Voeg daarbij mijn opvliegende karakter, – tijdens mijn eerste concert smeet ik mijn partituur tussen de musici omdat zij fouten maakten -, en ziedaar de ingrediënten voor beroemdheid.” De laatste zinnen werden door de vrouw met moeite uitgesproken. Ik moest snel zijn… “Hector, nu wil ik je vragen conclusies te trekken uit hetgeen je me hebt verteld.” “Conclusies? Je bedoelt een soort algemene gevolgtrekking? Waarom niet dit gesprek afsluiten zoals Fux dat doet. In Gradus ad Parnussum legt hij Palestrina in de mond dat hij ziek is, en te weinig kracht heeft om nog langer te praten. Een geforceerd, maar effectief einde.” “Alsjeblieft Hector, ik heb een algemene raad nodig!” “Nu, goed dan. Ik maak uit je vragen en je ervaringen op dat je onzeker bent. Door die onzekerheid heb je teveel mensen aangetrokken met dubieuze kwaliteiten. Leer uit dit gesprek dat je met de beste musici en artiesten moet werken, en dat je het kapitaal moet vergaren om hen te betalen, desnoods door jezelf in de schulden te steken. Het resultaat, de bijval van het publiek en de gunstige kritieken, zullen je naam doen rondzingen. Je wilt componist zijn. Een componist stelt zich, door zijn beroepskeuze, tussen God en de mensheid. Hij wil de menselijke geest in zijn macht krijgen; hij bezorgt de luisteraar vreugde en verdriet, en is daardoor sterker dan een koning. Om dat te bereiken moet hij eerst zijn musici bespelen. Muziek kent geen democratie, dus de componist moet niet schromen voor de enige passende rol; die van dictator. Verder zoekt ook het volk leiders. Men heeft een natuurlijke neiging zich ondergeschikt te maken, dus wanneer je initiatief neemt, zal dat worden aanvaard. Ik heb me als een god gedragen, en werd daardoor als een god vereerd en gehaat. Tegelijk was ik, helaas, maar al te gevoelig voor bijval en kritiek. Kritiek ontmaskerde ik door mijn tegenstanders als incompetent te beschouwen, terwijl bijval mijn voedsel was. Als je zo leeft, Vincent, zal je succes hebben. Al jou kleine probleempjes, zoals gebrek aan stoelen, en mensen die je moest wegsturen of die wegliepen; ik doe het af als gezeur en gelamenteer. Het leven is een voortdurende opoffering. De ene na de andere romantische illusie wordt stukgeslagen en de muzikale schatkamer van de verbeelding verkruimelt in de hopeloze realiteit. Zo wilde ik voor mijn eerste opvoering van mijn opera Les Troyens twaalf echte watervallen op het toneel. Ik kreeg er één, geschilderd op bordkarton. Je hebt met nog geen duizendste van de problemen van doen gehad waar ik me voor gesteld zag, en je zult dienovereenkomstig slechts een miljoenste van mijn beroemdheid oogsten, als je je door dergelijke kleinigheden uit het veld laat slaan. Het ga je goed. Vaarwel!” Het was stil. “Hector, ik…,” bracht ik uit. “Wat moet ik…, hoe…” Tegenover me lag de vrouw met haar hoofd op tafel. Regelmatig gesnurk ontsnapte langs haar neus- en snorharen. Ik stond op. In mijn portemonnee vond ik mijn laatste tientje. Ik legde het op tafel, op de waaier van bankbiljetten   Literatuur Berlioz, H. (1977). The Memoirs of Hector Berlioz. David Cairns (ed.) London: Victor Gollancz LTD. Mann, A. (1986).The Study of Fugue. New York: Dover Publications Inc.

Vincent Baumgart
0 0

WITTE TANDEN

‘Wel verdomme, wie dat er daar is!’In slow motion komt hij overeind.‘Wie is dat wel misschien?’‘Het is Rino,’ zeg ik snel, om deze keer de eerste te zijn, ‘de oudste zoon.’Mijn grootmoeder kijkt naar mijn vader.‘Is dat waar?’ vraagt ze nijdig, verstoord door wat er nu plots weer uitkomt.‘Ja moeder’, zegt mijn vader.‘Hoeveel kinderen heb jij zo?’ vraagt ze.‘Vier’, zegt mijn vader.‘En ik wist daar niets van’, zucht mijn grootmoeder hoofdschuddend.
‘Zie haar zitten,’ zegt mijn vader, ‘zesennegentig komt ze eind deze maand… En ze stapt nog steeds alleen in en uit haar bed!’Grootmoeder schopt met haar ene been in de lucht.
‘Ga je je trui uitdoen?’, vraagt ze.‘Ja,’ zeg ik terwijl ik de col over mijn hoofd trek, ‘zo warm dat het hier is…’‘Ja, en nochtans, de kachel is uit!’ Grootmoeder schudt haar hoofd.Ze schuift de hele tijd met haar ene voet over de grijze vinyl waarmee de vloer bekleed is, iets sneller dan het ritme van de muziek die stil maar schel uit het oude transistorradiootje komt, de ene Vlaamse schlager na de andere.‘Ze loopt tot het eind van de hal en weer terug zonder haar wandelstok en je moet zorgen dat je mee bent hoor!’ zegt mijn vader.‘Waarom loop je zo snel?’ vraag ik aan mijn grootmoeder.Ze kijkt naar haar voet die heen en weer schuift en zegt: ‘Ik zit zo graag in mijn zetel.’
Er komt een vrouw binnen met een looprek, ze wijst naar me en knikt. ‘IK KEN JE HOOR!’ roept ze. ‘MAAR IK WEET JE NAAM NIET MEER!’‘Rino’, zeg ik.‘Je gaat het een beetje luider moeten zeggen,’ zegt mijn vader, ‘ze hoort elke dag een beetje minder.’
‘RINO’, zeg ik, een heel stuk luider nu. Ze kijkt naar me met dichtgeknepen ogen, terwijl ze een hand rond haar oorschelp houdt.‘RINO’, roep ik, nog luider en ze nijpt nog meer met haar ogen.‘RINO! RINO! RI-‘‘RINO!’ roept ze plots en lacht, alsof ze er zelf opgekomen is. Mijn vader en mijn grootmoeder lachen mee. Overal beangstigend perfecte, veel te witte tanden.
Ze staat strak rechtop, het looprek met haar twee knokige handen vasthoudend.‘Het is bijna november en de kachel brandt niet’, zegt mijn grootmoeder en ze schudt opnieuw haar hoofd.‘HEEL DE WERELD IS VERDRAAID’, zegt de vrouw met het looprek. ‘HET WEER IS VERDRAAID, DE NATUUR IS VERDRAAID, DE BEESTEN ZIJN VERDRAAID, EN DE MENSEN ZIJN VERDRAAID.’ ‘DAT IS MIJN OUDSTE ZOON’, zegt mijn vader.‘HET IS GEEN WAAR HOOR!’ roept mijn grootmoeder.‘Maar moeder toch’, zucht mijn vader. Zijn stem klinkt vermoeid.Grootmoeder kijkt van de één naar de ander met verschrikte ogen. De vrouw met het looprek knipoogt naar me, wendt zich naar mijn grootmoeder en zegt: ‘MAAR JIJ KUNT TE MINSTE NOG LOPEN ZONDER LOOPREK!’Lachend haalt mijn grootmoeder haar schouders op.
‘WAT GA JE NU FORCEREN?’ roept de vrouw met haar looprek terwijl ze de hal in staart die zich net buiten mijn blikveld bevindt. ‘Man man man, ze gaat nog eens verongelukken!’ zucht mijn vader die zonet half overeind gekomen is om het beter te kunnen zien maar nu weer gaat zitten.‘ZE STEEKT WEER TOEREN UIT’, zegt de vrouw met het looprek.‘Het is erg de laatste tijd’, zegt mijn vader.De vrouw met het looprek roept: ‘WACHTEN ZE ERGENS OP JE MISSCHIEN?’‘Wel merci,’ zegt mijn grootmoeder geschrokken terwijl ze naar me kijkt, en met haar hoofd knikt in de richting van de hal, ‘dat is nu de eerste keer dat ik dat van haar zie!’
‘JE HEBT DE KRANT MEEGEBRACHT!’ roept mijn vader naar de vrouw met het looprek en ze lachen naar elkaar, het betreft duidelijk een inside joke, zelfs mijn grootmoeder lacht mee.‘JA,’ zegt de vrouw met het looprek, ‘HOE MIN ZE HIER WETEN, HOE BETER ZE SLAPEN!’‘STAAT ER IETS IN MISSCHIEN?’ roep ik.‘HETZELFDE ALS GISTEREN’, zegt de vrouw met het looprek.‘Het gaat haar niet om wat er in staat,’ zegt mijn vader, ‘het gaat om wat er in zit!’De vrouw met het looprek vouwt de krant open.‘KIJK EENS HIER!’ Ze tovert een koekje tevoorschijn, en draait zich naar me toe: ‘MOESTEN ZE ZIEN DAT IK MIJN KOEKJE AAN JE VADER GEEF, IK ZOU ER GEEN KRIJGEN, BEGRIJP JE? HOEWEL IK EVENVEEL RECHT OP EEN KOEKJE HEB ALS IEDER ANDER. IK BETAAL HIER OOK ELKE MAAND MIJN DEE-‘‘WE GAAN DAT MET PLEZIER OPETEN!’ roept mijn vader.
Mijn grootmoeder is ongemerkt opgestaan en naar het wc gegaan. ‘Ik ga toch maar eens kijken’, zegt mijn vader na een tijdje.‘Maar moeder toch,’ hoor ik hem zeggen, ‘je moet je haar niet kammen, het is nog maar geborsteld, het zal helemaal plat liggen’.Ze komen samen weer tevoorschijn terwijl mijn vader vruchteloos door haar haar woelt met zijn hand. Mijn grootmoeder blijft staan met haar ogen toe.
‘Hou je sterk hé broere,’ zegt hij, we staan op straat en zoals gewoonlijk geeft hij mij eerst een hand en dan een kruisje op mijn voorhoofd,‘God zegene en beware je, en altijd goed opletten onderweg.’Ik kijk in mijn spiegel terwijl ik weg rijd en als ik aan het eind van de straat kom staat hij er nog steeds, met zijn armen gekruist.

Rino Feys
17 0

De tietenbus

Mijn rechterborst wordt op het glazen planchet geduwd. Een minzame opmerking van de mevrouw in het wit; “hm, u heeft een operatie gehad”. Geen ontspannen begin voor deze tweejaarlijkse marteling voor-je-eigen-bestwil. Ik wist niet dat ze vrouwenhaters aannamen voor deze baan. Mevrouw trekt en duwt aan mijn arm en mijn schouder en manouvreert mijn rechterborst tussen de mangels. Ik voel me een middeleeuwse gevangene op weg naar het cachot. “Mijn borsten worden straks zo plat aangeduwd dat ze bijna springen en dan gaan ze me staatsgeheimen ontfutselen”, schiet het door me heen. Mijn  borst doet niet wat er gevraagd wordt. Toch lukt foto 1. Nog 3 te gaan.    Het martelwerktuig wordt een kwartslag gedraaid en van mij wordt verwacht te begrijpen dat ik mee moet draaien,”nee, niet zo!” bijt ze me toe.  “U bent erg hardhandig” zeg ik assertief, “mag ik dat zeggen?” Ze kijkt me aan door vette brilleglazen en slikt iets weg. “Ja, dat mag.” De kwartslag draai is een feit, maar het gaat niet goed. “Niet uw buik inhouden”, zucht mevrouw in het wit. Ik ben slank, trots op mijn 52 jarig lichaam: “ik houd mijn buik niet in”, bijt ik terug.   Tijd voor de andere kant. Hetzelfde tafereel maar dan in spiegelbeeld. Nog meer geduw en getrek en dan is het klaar. Ik heb geen vrienden gemaakt, maak ik op uit de nog killere sfeer in deze tietenbus. “Aankleden en wachten bij de balie”, is het bevel. Ik salueer als een soldaat: ‘Jawohl’. Ik had mijn hoge laarzen nog aan en het effect van mijn blote bovenlijf en de klakkende laarzen maakt indruk. Ze kijkt geschokt. Aan de andere kant van het hokje ga ik gedwee zitten en wacht. “Moet ik nu nog wachten?”, vraag ik voor de zekerheid aan de jongere versie van mevrouw in het wit. Ja dat moet. Voor het geval het niet gelukt is. Naast mij zit een nieuwe dame, nerveus kijkt ze me aan. “Vreselijk hè”. Ik ben op slag blij met deze nieuwe vriendin en antwoordt gretig “ja en helemaal omdat die vrouw daar heel hardhandig en onbeschoft is.” “Ja!”, ze glundert met een blik van angst; “ja, dat heb ik vaak gehoord van andere vrouwen die hier waren”. Ze kijkt van mij naar de jonge versie achter de balie en daarna weer naar mij: “neem zo een enquête mee”, spoort ze me aan. “Dat ga ik zeker doen!” In één stap ben ik bij de stapel folders en gris er één mee waarbij ik de baliedame aankijk, “want zo ga je niet met mensen om”. De wanna-be gestapo verpleegster steekt haar bebrilde kop om de hoek en snauwt: “u kunt gaan. Ze zijn gelukt”.  “Mooi zo! Nog een fijne dag en bedankt voor de samenwerking”, kwetter ik met een benepen stem.   Eenmaal buiten besef ik dat ik bijna huil, niet om het pletten van mijn borsten die nog nagloeien, maar om het stuk erkenning van een medevrouw die ik niet kende.

Susanna
34 0

Jij werd een paradoxaal dubbelwezen (B. Schierbeek (De andere namen))

En jij werd je mond die sprak en nimmer aanstaande weken at of dacht, omdat je niet dacht wat je was of was wie je dacht. Er vormde zich een kieskeurige lach op je aangezicht die danste. Weinigen twijfelden er nog aan: wij zouden wel overwinteren. En zo werd de plaats al gauw de plaats geruimd en in de kiem gesmoord zoals ze zouden zeggen als niets nog echt was alleen maar virtueel zoals tussenin mij: jij. Jij bestaat alleen maar bij mij zei hij En wij bestaan alleen maar erbij dacht hij erbij. Zo dat staat netjes: ergens waar ik me tegoed doe aan jou. Hij keerde zich de rug toe en zijn rug draaide mee en hij keerde zich de rug toe en zijn rug draaide veel meer dan hij en hij bedacht zich: niet alles is rond. Buiten regent het, de stoelen zullen niet overblijven maar zij die zitten in het café, buiten zal het waaien, zij die overblijven zullen zich het zat van de mond vegen en opnieuw worden geboren uit hun dronkenschap,   alleen omdat ik dat wil.   Jij werd een paradoxaal dubbelwezen en leidde een alter ego de hoek om jouw buurt in hier hield jij de touwtjes stevig in handen en de broekspijp omgerold sta jij wel je personage te hulp: je biedt hem een stevige hand aan en leidt hem, soms zul je blij zijn en soms zal je weigeren jezelf nog te zijn maar gelukkig werd jij een paradoxaal dubbelwezen met een dubbel geweten dat zingt en mijn geklungel werd geapprecieerd door zij die dubbel stonden van het lachen dat ze niet meer uit zich kregen dus kermend kwam mijn schaduw de hoek om, alles is oké, buiten zal het regenen en waaien maar wij zullen blijven bestaan lieve.   ------------------------------------   Zo zit dat dus de staart in de achterkant in elkaar de volgorde: van voor naar achter van links naar echt. Alles is pas virtueel als we erin geloven. Met beide benen zul je altijd in de maling genomen worden en nooit apart maar neem je jezelf nu eens bij de handen en lach? Nee nooit was er genoeg zat zijn. Klein klein wezentje, wat doe je in theorie en wat doe je in praktijk? Wat doe je in de hersenpannetjes en wat doe je in mijn maag? Wat heb ik je misdaan, is het misschien een gezwel dat ik je in nestelde en jij die dacht: wel nu ben jij aan de beurt en ik die hier zit, ik en mijn gezwel, zucht wat gaat de tijd snel. Wat gaat de ziekte snel, en redt hij mij of ik hem? Wat kunnen we zonder elkander en wat keert hij om?Wij denken de perceptie meneer.   Nee niets of niemand meer dan mezelf, noem me Aldo zei hij me, de Italiaan en vraag aan Mauro kent hij nog Aldo (hij was zijn jeugdvriend); van toen hij 8 en toen hij dacht: laat mij je helpen. En helpen deed hij maar ook Aldo is ietwat paradoxaal misnoegd en verzuurd en geen jongens enkel mooie jonge meisjes als ze mooi zijn hehe Aldo jij dus ook? Aldo Dubbelwezen kent zichzelf maar wij twijfelen nog even. Wij leerden Aldo net kennen en kneden hem al naar ons gedachtengoed en helpen hem zichzelf te kneden. Italianen in Hasselt bestaan niet meer. Alleen maar verstaan we ze en helpen we ze liefst. Dat ik in sé niet bestond voor hem maar hij kende me nu en kon wel eens op me rekenen maar ik gaf hem steeds andere namen en hij leidde een relatief paradoxaal dubbelleven dankzij mijn toedoen.   Zijn nationaliteit is niets van zijn identiteit. Zijn geweten laat hem nochtans niet met rust, toen hij, ietwat nostalgisch vertelde dat hij 18 of 19 of ik was er niet bij maar hij schoof wel aan tafel bij de racistische schoonvader die hem niet mocht onder tafel maar kom nou, hij schoof wel bij en zei: ik ben niet banaal, ik ben niet Italiaan, ik ben paradoxaal genoeg een gepardonneerd scherpschutter en in mijn verheven stand zal ik nooit doden, dat heeft hij ook nooit gedaan, maar ik schuif nu bij en als het u even niet stoort, uw dochter en ik, wij zullen blijven bestaan als ik ze aan mij verteld krijg nu. Buiten zal het vanalles en nog wat maar aan tafel zitten zal ik.     Hij verschoof zijn dubbelleven   in twee stukken: zwart en wit.     Nergens nog voelde ik de voldoening naar me kruipen dus ik kroop naar hem, ik schoof hem mijn handen toe en weigerde beleefd te slapen. Ik was oververmoeid en eindelijk mooi. Mijn handen bleven schoon maar iemand zorgde voor mijn onder- gang en doopte mijn schuld in een zaterdag. Zaterdag wachtte ik op jou. We deden een gesprek. Weer werd er tweemaal een vallende ziekte gevonden en ontbond die zich tot troetelnaampje, ik noem je zo want je was toen mijn persoonlijke ziekte die ik ondervond en bewoonde. Jij werd draagbaar omdat ik je zo noemde, deze plek had geen geheimen meer voor ons. Onder elke steen streelde ik de woorden die over ons waakten want woorden zijn andere plekken die we erbij verzinnen en nodig hebben, soms, als het waait en huilt buiten dat ik geen naam heb en jij me zult blijven bestaan. _______________________   En je mond die sprak, nooit zou ik vergeten wat een plek was geworden en mezelf toesprak in de serene aandacht die je voorschotelde op de meest onnavolgbare momenten, ik luisterde aandachtig en keerde mezelf weer om en mezelf keerde zich weer om en -   We liepen onszelf bijna te pletter maar noemden het liefde. Deze stad was er ideaal voor, iedere weg ontspon zich in de naasten naast ons en wij weigerden maar de kieskeurige lippen te benoemen voor wat ze echt waren, spraakzame ambacht, die de treurnis zichzelf noemde in de plaats waar ze was en aanstalten maakte zichzelf te verzinnen want weet je nog hoe alles virtueel was hier.   De Italiaanse luchtmacht die me voor de ogen danst virtueel De weinige woorden die kermen en vormgeven dansen maar zijn ook virtueel Jouw blik op mij gericht looking at people looking at me virtueel en erbij verzonnen op de koop toe. Dit is het volk. Ze staren naar mij die zich omdraait en mijn ik die zich draait in zijn draaien ik waai en storm maar ze blijven staren dus ik weet ik zal blijven bestaan net zoals een stad zal blijven bestaan want ook hij heeft een naam die bestaan heeft, en als de stad zich keert zo ook ik. De stad is mijn rug en ik zoek hem. Ergens moet er meer zijn van dat waar ik aan de mond de lippen zet. The usual: Smalltalk, smalltown DJ play the song please bzzzzt zegt de DJ Bronski Beat in de oren en zo rap dat dat gaat dat praten op café als we het zat van onze mond vegen en geeuwen en zeggen dat dit altijd zo zal zijn en nooit zo zal blijven wegkwijnen. Ik zit en staar en zo u ook Aldo die heel de tijd geeuwt en de snelle mensen vertraagt. Ergens kermt een woord, de wind blijft en wij ook.

Dries Verhaegen
0 0

Stadslichaam 2

Wetende waar de steegjes uit bestaan doe ik het raam dicht. Zodat weten weten blijft, Ik weet ze wel te vinden en lik me de verwaande lippen van de zinnen, mijn handen sluiten aan en worden dingen.   De lucht oogt clandestien. In dit oord kan ik ademen. Twijfel sluipt door weinig heen; mij binnen. De huizen branden in kamers. De stad biedt een zwart gat aan waanzin en wikt de woorden.   Wat ze zeggen blijft je bij, niets is je nog onbekend en blijft in je hangen, zo bestaat de plek in jouw plaats.   En al wie nee zei wilde ik ter plekke namaken.   Hij sloot zijn ogen de bewoner en maalde er niet om, hier kon hij wel wonen en hij sloot de ogen meermaals voordat hij ze sloot, dit is wat hij nog zag, hij lag in de kou de vrouw te verdragen want die zijn er hier in overvloed in de schemering van schermen licht waarin alles ademt en gaat, en hij sloot meermaals zijn handpalmen tot ogen en zijn rug keerde hij tot bolletje en zijn lichaam, dit spreekt voor zich vroeg hij zich of hij wel deugde bij de medemens maar wat kan hij nog spreken als hij zichzelf niet ziet? Nee aan de verbreding van de gang die zijn gang gaat in stilte, dit is wat hij het liefst tegen de stroom in zegt zodat weinig nog vanzelfsprekend baat en zijn ogen laat hij hoe hij ze laat: verlaten en verder:   Nee aan de man, omdat hij alles al zal, omdat al die zal al valt bij de minste straat die schoongeveegd de kuisheid zwaarder maakt maar minder kon je niet verwachten in het gat waar de liefde al in viel.   7 keer 7 op 7 bestaat de stad opnieuw en opnieuw en   dit weten we: wat we spreken in strokende woorden met ambacht bereik je toch alles al? Herhaling in verval. Niemand die nog iemand zwaait. Herkenning die we koesteren in de woelige dag die de nacht verprutst. Licht speelt hier een rol die ademt. Ik zet de plaat op waar ik op zit en weeg de klank. De conclusie laat weinig onduidelijk:   Ik heb geen alter ego meer.   Mijn naam is een plek en mijn standplaats een vriend die angst onder de rode arm draagt, rood van het zwoegen en de inspanning toont zich in de laatste uren vrijheid, die is keurig en die is aanwezig. Meer moet er niet voor ons. Wij weten weinig en dat maakt ons in de meerderheid.   Ik ben je al lang kwijt. In de binnenkant van het lichaam dat ik al draag een resem woorden.   Wil je groter worden, dan doe je dat zo; verhuizen en ontwarren die plekken, de stad verkoopt zich niet. Waar vond je laatst jezelf waar je zelf was?

Dries Verhaegen
16 0

ALLES DOOR EEN VEEL TE ROZE BRIL

Het was 45 graden in de Belgische schaduw. We lagen voor pampus in de tuin. In mijn hoofd was ik deze column al aan het componeren. Ik wilde schrijven over hoe de toegang van onze zwembaden, recreatiegebieden en festivals meer en meer op de luchtvaartcontroles begonnen te gelijken. Hoe nieuwe Belgen nog steeds niet wilden begrijpen dat het reglementregeltje “ niet zwemmen in een zwemshort” ook voor hen van toepassing was. Dat het een zwemslip moest zijn en geen slinkse poging om in je onderbroek van de wipplank te duiken. Ik begrijp wel een beetje de boosheid als je zag dat enkele meters verder twee volledig ingepakte boerkinilijven in het zwembad spartelden. Twee vrouwen die zich in deze hitte, zwetend als een otter, onder hun zwarte bedekkende tenten tot aan het zwembad gesjokt hadden. Terwijl ik de ijsklontjes nog eens ronddraaide in mijn koel drankje, dacht ik ook aan de verontwaardiging van die ouders toen bleek dat hun dochtertjes door een paar frustratiehaantjes betast waren en uitgemaakt werden voor hoeren. Hoe een viertal toekomstige miniboefjes de meisjes in de ontluikende borstjes geknepen hadden en met hun zwembadnatte vingers de bikinibroekjes naar beneden getrokken hadden. Moest dit bij mijn kleindochter gebeuren dan zou er zulke stoom uit mijn oren komen waar ze het ganse zwembadwater mee hadden kunnen verwarmen. De politie werd erbij gehaald en de minderjarige verkrachtertjes in spé werden op heterdaad betrapt. Om geen enkele bevolkingsgroep te schofferen, haastte de media zich om heel duidelijk te stellen dat het hier om rasechte Belgen ging.  De ouders van Abdullah G, Mohammed T, Faisal O en Ali S reageerden geschokt en waren ervan overtuigd dat hun zoontjes zulke onterende dingen nooit zouden doen noch roepen. Het was niet een alleenstaand feit want tijdens de Belgische hittegolf had elk zwemparadijs met dezelfde problematiek te maken. Het lag dus duidelijk niet aan de opklimmende temperatuur maar aan de neergaande opvoeding.  In Duitsland verkrachtten vijf Bulgaarse en Roemeense minderjarigen een vrouw. De boefjes waren tussen de 12 en de 14 jaar!  Ook hier beweerden de ‘ouders’ dat hun legsel dit onmogelijk gedaan kon hebben, want dat ze op dat uur gezellig naast hun op de sofa zaten, naar de televisie keken en thee dronken. Wanneer gaat men die moeders en vaders eens mee veroordelen voor hun laksheid aan opvoeding? Ik wilde net mijn vingers in de azijn dompelen om deze column te typen en de laksheid aan het respect voor elkaar en het uitblijven van het daadwerkelijke integreren van bepaalde bevolkingsgroepen aan onze normen en waarden op pc te zetten, toen er ook plots iets grappigs de kranten en het journaal haalde. Onze gedetineerden zouden vanaf volgend jaar juli hun eigen kleding mogen dragen en wassen.  Weg met het gevangenisplunje. Om alle ontsnappingen te voorkomen moesten ze zich, alleen als ze bezoek kregen, nog in het grijze uniform hijsen. Kwestie dat de cipiers klaar en duidelijk konden zien, wie er de bezoeker en wie er de gevangene was. Toch mag niet alles. Er mogen geen aanstootgevende teksten op de t-shirts staan en schoeisel met stalen noppen werden verboden.  Om elke verwisseling tegen te gaan, mogen ze ook geen kleding dragen zoals hun bewakers. Er zouden wasmachines aangekocht worden en vanaf dan zou elke veroordeelde, die nu ook over zijn eigen mobiel mag beschikken,  instaan voor zijn eigen wasje. Een kind kan de was doen, zeker met pods, dat wordt ons via de reclame tienmaal daags ingehamerd! Ik kan me niet indenken dat zo’n bajesklant straks zijn 7 witte onderbroeken in de witte kookwas voorsorteert en voor zijn t-shirts en sokken netjes apart een 40 graden en een wolwasje gaat draaien.  Dus zonder enige twijfel lopen vanaf volgend jaar alle gevangen in mooi roze rond. Eén rode sok in de wasmachine en ‘t is gebeurd...   Sim, te warm om na te denken, 26/7/2019

Sim
12 0

'T WAS NACHT, 'T WAS NACHT MIDDEN IN DE NACHT

Nadat wij bijna gans Frankrijk kilometervretend doorkruist hebben, staan we dan als sluitstuk aan de Middellandse zee. Nog een kleine drie weekjes stralende zon, knalblauwe hemel en een lekker vakantiesfeertje…dachten wij! Het Mediterraans klimaat blijkt in Zuid Frankrijk, dit jaar, begin juni aan een twijfelzomer te beginnen. Gisteravond stak er een soort stormwind op. Niet direct een mistral maar toch enigszins een naverwant tergend passaatje dat de caravan heen en weer deed schommelen en de luifel als een bootzeil deed opbollen. Ik zei tegen manlief, dat het misschien geen slecht idee zou zijn alles wat extra te verstevigen en om de autohoes nog met wat meer knijpers vast te leggen. Als hij op dat moment echter met een kruiswoordraadseltje bezig is en hij liefst niet gestoord wenst te worden, dan mompelt hij woorden als ‘straks, misschien straks, morgen, misschien nooit in de hoop dat het zichzelf wel zal oplossen’. Dat reduceert mij plotsklaps tot een zo’n ‘subiet’ zeurend vrouwtje, zo’n ‘à la minute’ mokkel die manlief zijn rust op de meest onmogelijke momenten durft verstoren. Ik ben meer van ‘de-koe-bij-de-horens-nemen’ soort. In mijn CAO staat, dat iets onmiddellijk moet bekeken, direct geanalyseerd en op staande voet gerepareerd moet worden. Normaal zou ik uit de caravan stuiven en de autohoes zelf gaan vastpinnen, maar ik lig al geruime tijd naakt onder het warme fleece-dekentje een boek te lezen en bedenk dat manlief nog volledig aangekleed op de bank zit. Manlief is echter van het Jean-Luc Dehaene soort, die zegt dat de problemen zullen opgelost worden als ze zich stellen! Om half twee ’s nachts dus! Uit het warmte nestje, broeken en truien aan en aan de slag met het mini- rampenplan. Rammelende in elkaar gedonderde tentstokken, op zwiepende haringen (piketten), rond klapperende stormkoorden en een klepperende tentluifel die als een gigantische parachute tegen en over de caravan buitelde. In het midden van de nacht hebben we dus de luifel uit de rail getrokken op gevaar van zelf mee de lucht ingezogen te worden en onze autohoes gezocht, die twee auto’s verder heen en weer wapperde. Jullie willen niet weten wat voor verwensende woordenschat er op dat moment door mijn hoofd gaat…Probeer daarna maar eens terug in de caravan de slaap te vatten. Door de windstoten schudt onze villa over en weer zodat je bijna zeeziek wordt. Het lawaai van de wind en het constante beuken van de zeegolven dondert door je hoofd.  Je slaapritme wordt verstoord door caravankastdeurtjes die op het ritme mee rammelen. En tenslotte een manlief die zich meteen na de nachtelijke actie in bed oprolt en alvorens hij ook maar met één oor het kussen raakt, er als apotheose een snurkfanfare tegenaan gooit.   Sim, Vias-Plage  7 juni 2019

Sim
44 0

RIP

Terwijl ik gisteren nog schaterend naar manlief riep, dat Koning Filip, Peppi en Kokki van de twee meest verliezende partijen aangesteld had om gesprekken te voeren met alle politieke fracties om links en rechts te verzoenen, sta ik deze ochtend met een gevoel van weemoed op. Mijn gedachten zijn bij die twee schatten van mensen die op één week tijd overleden zijn en hun kinderen die nu in diepe rouw gedompeld zijn. Wij zijn in het zuiden van Frankrijk en zullen de begrafenis van Jos en Jansi niet kunnen bijwonen, maar hopen dat onze neven en nichten niet zullen opteren voor een kerkelijke begrafenis. Ik kan me al inbeelden hoe zo’n door het celibaat zwaar gefrustreerde pastoor op de kansel staat te wauwelen over de barmhartigheid van zijn God. Als er werkelijk een God bestaat, dan beschikt hij volgens mij over een serieuze dosis sadisme om twee mensen die zo intens jaren van elkaar hielden op zulke mensonterende manier aan hun einde te laten komen. Dementerend, zielig, elkaar, hun kinderen en hun vrienden totaal niet meer herkennend. Toegeven ze waren beiden al de kaap van de 90 voorbij, hadden een rijk gevuld en liefdevol leven gehad, maar moeten wij dan zogezegd zo menselijk zijn, dat wij het onmenselijke aan de dag  leggen om de reeds in hun hoofd afgestorven bejaarden nog enkele jaren op een mensonterende manier als een plant op een stoel of in een bed in leven te willen houden. Kan God dan hier niet eventjes wat gevoel aan de dag leggen en de strijd geen drie jaar laten duren? Hoe noemt men dat: ‘God is barmhartig’? Welk gevoel van mededogen kent hij als hij op één nacht tijd de enige 45 jarige dochter van mijn buurvrouwvriendin tot zich roept? Eventjes hartfalen en gedaan. Hoe overleef je zo’n drama? Je dochter, waar je nog allerlei plannen mee maakte en die lachend zei dat ze later voor jouw oude dag zou zorgen. De bodem totaal uit je leven weggeslagen, hoeveel mensen er ook tegen je zullen zeggen dat het leven gewoon doorgaat en dat alles slijt. Kon God hier ook niet eens wat inschikkelijker zijn? Hoe verwoordt zo’n pastoor dat?  “God roept alleen diegenen tot zich, die hij het liefst heeft!” Wat een grote egoïst! En diegenen die achterblijven, diegenen die lief hadden? Hoe noemt men deze God ook alweer? Barmhartig? Gisteren kregen wij ook nog te horen dat een 60 jarige ex collega een kankervonnis te horen kreeg en dat hij na drie weken de strijd al moest opgeven, een vrouw en twee kinderen vol wanhoop achterlatend. Een goddelijk oogje toeknijpen had ook hier minstens op zijn plaats geweest. Maar zoals alle gelovigen zeggen: “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.” En natuurlijk zitten wij nu in een generatieperiode dat allerlei familieleden, vrienden en kennissen zullen verdwijnen maar het blijft telkens schrikken. We worden dan telkens met onze neus op de feiten gedrukt dat het levenskoordje korter en korter wordt. Dag Jos, dag Jansi, dag Wendy, dag Louis, dag Francis het gaat jullie goed… Wij rouwen op afstand mee en ik kan maar één ding bedenken dat als er dan al een God zou bestaan: ‘dat deze God over een grote portie galgenhumor beschikt!”   Sim, Vias-plage    5 juni 2019    

Sim
5 0

REIS ROND DE WERELD IN 80 DAGEN

Het is niet omdat jullie al meer dan een maand geen letter meer van mij gelezen hebben, dat ik ergens ten velde met een bore- ,burn -out of een writersblock in de lappenmand lig. Niets is minder waar. Zoals een paar vrienden terecht opmerkten zijn wij nu bezig aan het scenario van “de reis rond de wereld in 80 dagen”. Alleen hebben wij voor de lichtere versie geopteerd en bereizen wij nu Frankrijk van noord naar west en van west naar zuid. Als al ons geld of onze geplande vakantiedagen opgesoupeerd zijn, breien wij er het laatste stukje van zuid naar noord aan. Vermits manlief zich nu in het stadium van een soort Alzheimer-light bevindt en hij van veel (te veel zegt hij..) al onze bestemmingen van de vorige eeuw zich soms totaal niets meer herinnert, hebben wij dus besloten om sommige delen van la douce France opnieuw te bezoeken. Via de vallei van de Somme, caravannen wij naar de Normandische landingskusten van de tweede Wereldoorlog. Het is begin mei en alhoewel het zonnetje overdag van de partij is, is het ’s nachts bitter koud. Met een fleece-deken, slaapzakken en zelfs een donsdeken, lekker tegen elkaar lepeltje- lepeltje, overleven we nachten van 2 graden. Alleen ’s morgens is er eventjes discussie, wie er het eerst, vanuit het warme nestje, zijn voeten op de doorkoude caravanvloer moet zetten. Dat er in een kwart eeuw wel degelijk van alles verandert, zien we al snel als we naar de noordelijke kant van Bretagne, richting St. Malo forenzen. Het toenmalige liefelijke oesterdorpje Cancale,  groeide uit tot een toeristische trekpleisterstad. Langs de rede, waar eerst de stootkarren stonden, waar je na een dagje site seeing voor een habbekrats een oestertje met een glaasje witte wijn kon meepikken, heeft men nu gigantische betaalparkings aangelegd. Waar je in de vorige eeuw, op een terrasje van enkele liefelijke restaurantjes over de zee kon staren, zie je nu niets dan blinkend autostaal. De toenmalige vijf restaurantjes zijn in die 25 jaar vertienvoudigd. Vermits ik al enkele jaren een schelpallergie heb, gaan we op zoek naar een restaurantje waar manlief een ‘fruits de mer’ voor één persoon kan bestellen en ik een hele krab kan te lijf gaan. We zitten lekker in het waterzonnetje en manlief besluit om een koffietje met een calvadosje na te nemen. Als de kelner grijnzend de bestelling opschrijft hoor ik de toeristtrap toe klappen. Ik schrijf speciaal in verkleinwoordjes want als we daarna de rekening krijgen voor het vingerhoedje koffie:3 euro en de twee soeplepeltjes calvados: 12 euro, wil ik spontaan een geel hesje aantrekken en het restaurant plat flamberen! We bezochten ook nog de wilde noordkant, de roze granietkust en de zuidkant van Bretagne. Toen we in Carnac boodschappen gingen doen, zakte onze broek af. Voor de winkel stonden grote borden met “wij beschermen onze lokale boeren en verkopen alleen traditionele Franse producten.” Vinden wij daar in de rekken, uien van Nieuw Zeeland en aardappelen van Israël! Ecologische voetafdruk..voer voor Anuna en haar Zweedse Pipi Langkaus. Terwijl België bol staat van allerlei verkiezingsgekakel, rijden wij in de richting van de Périgord.  Al gauw merken wij dat Frankrijk één grote betalende parking geworden is. Overal waar er ook maar iets te zien of te beleven valt, staan die betaalautomaten je vals gniffelend aan te staren. Liberté, fraternité et payer. Terwijl wij hier overal lekker confit en magret de canard gaan eten, zijn het zware dagen voor het Belgische Koningshuis. Onze ex koning moet DNA afstaan omdat zijn onechte dochter wil bewijzen dat hij zijn koninklijk sperma in een verkeerd paleis heeft gestort en onze koning heeft slapeloze nachten na de Waals linkse en de Vlaamse rechtse verkiezingsuitslag. Alle verliezers roepen dat ze gewonnen hebben. De Waalse PS droomt al hardop van de terugkeer van hun roze premier, terwijl Groen tevergeefs, na de Anuna-klimaatspijbelgolf,  een Turkse moe en een Catalaanse roeper in de strijd gooiden. Het uiterst rechtse Vlaams Belang heeft op de verkiezingsdraaimolen de flosj getrokken. Als zij echter op termijn, zoals zij in hun propaganda verkondigden, de zwarte haantjes exodus en de Moslim immigratie toestroom niet kunnen stoppen, dan zullen we maar al best een mooi en modieus hoofddoekje gaan uitkiezen. Morgen gaan we richting Middellandse Zee. We komen waarschijnlijk binnen een maand in een totaal ander België terug….   Sim, Sarlat, Périgord 1/6/2019

Sim
0 0