Zoeken

De Grote Politieke Show!

In een land hier ver vandaan—nou ja, eigenlijk gewoon hier om de hoek—stond een grootse verkiezingsstrijd op het punt los te barsten. De arena: het politieke podium. De hoofdrolspelers: onze geliefde politici. Volledig uitgerust met frisse pakken, stralende glimlachen en een eindeloze voorraad loze beloften. De Opkomst De eerste kandidaat, een meester in het spreken zonder ooit iets te zeggen, betreedt het podium. Laten we hem Bartje Blabla noemen. Bartje belooft alles en nog wat: gratis huizen, lagere belastingen, en elke vrijdag een gratis frietje voor iedereen. Het publiek gaat uit z’n dak. Ze weten al dat het te mooi klinkt om waar te zijn, maar ach, gratis friet is altijd goed. Dan is er Sofie Sprookjes, die beweert dat ze de files zal laten verdwijnen. Hoe? Door "strategisch geplaatste regenbogen" te bouwen waar auto's overheen kunnen rijden. "Innovatie!" roept ze vol overtuiging. "We zullen samen door die regenboog rijden naar een betere toekomst!" Het publiek knikt, hoewel niemand echt begrijpt wat ze bedoelt. En natuurlijk kan Gerrit Grootspraak niet achterblijven. Zijn specialiteit? Zijn stem verheffen zonder dat er inhoud in zit. "Wij zullen het tij keren! Een nieuwe dag is aangebroken!" schreeuwt hij met uitgestrekte armen, alsof hij een soort politieke Jezus is. Maar niemand weet precies wat die nieuwe dag inhoudt. Boeren? Regen? Niemand die het weet. De Verkiezingen Na een maandenlange campagne vol kleurige posters, nietszeggende leuzen en overvolle markten waar kandidaten handen schudden met baby’s en honden (want iedereen weet dat hondenstemmen cruciaal zijn), is het moment eindelijk daar: de verkiezingen. De stemmen worden geteld en... jawel, Bartje Blabla en zijn team van onzichtbare daden winnen! De Daden (of het gebrek eraan) En dan komt de echte test: regeren. Bartje staat nu op het punt om zijn wonderlijke beloften waar te maken. Maar zodra hij z'n stoel in het bestuursgebouw warmt, blijkt dat zijn geliefde frietjesbudget ergens is verdampt tussen de koffieautomaten en de jaarlijkse kerstborrel. "Ach," zegt hij nonchalant, "we moeten eerst even een paar onderzoeken doen. We willen toch wel weten wat voor sausjes mensen erbij willen." Sofie Sprookjes? Haar regenboogplannen worden geschorst, want de regenboogbruggen bleken toch net iets te duur. "We hadden het regenboogfundament iets steviger moeten maken," mompelt ze. Ondertussen verandert het fileprobleem in een dagelijkse snelwegpicknick. En Gerrit Grootspraak? Nou ja, hij blijft gewoon dingen roepen vanaf de zijlijn, met dezelfde retoriek als voorheen. "Een nieuwe dag zal komen!" blijft hij volhouden. Wanneer? Dat blijft een mysterie, zoals het recept van cola of waarom sokken altijd verdwijnen in de wasmachine. De Uitsmijter Zo gaat het leven verder in het politieke circus. Verkiezing na verkiezing, met steeds nieuwe beloften en steeds dezelfde uitkomst. Politiek in dit land is als een grootse toneelvoorstelling: iedereen klapt aan het einde, ook al hebben ze geen idee wat ze zojuist gezien hebben. Veel blabla, weinig boem boem—en dat is precies zoals ze het gepland hebben.

Guy Van Damme
32 1

De Put

De avondzon blonk op het wateroppervlak van ‘de put’, een groot meer dat ontstaan was door de ontginning van wit zand. De drie gele boeien die als bakens dienden voor de zwemmers waren door het tegenlicht amper zichtbaar. Het zou weer moeilijk worden om een rechte baan aan te houden tijdens het zwemmen. Het was zo’n slordige 650 meter heen en 650 meter terug, gaven de sporthorloges aan. Vandaag wilde Johan drie keer op en af zwemmen, dus hij zou iets meer dan een uur in het water liggen. Zo had hij het ook tegen Tine gezegd, die altijd een beetje ongerust was als hij in open water ging zwemmen. Zeker in ‘de put’. Die was op sommige plaatsen meer dan vijftig meter diep. Het bedrijf dat hier aan zandontginning gedaan had, had maar de toestemming gehad om maximaal 30 meter diep te gaan, maar een tiental jaar geleden bleek na grondverzakkingen rond het meer dat ze zich daar allerminst aan gehouden hadden. De stad had prompt de concessie niet verlengd en sindsdien lag de oude zandontginningsgroeve er achtergelaten bij. Al het materiaal dat het bedrijf nog had kunnen gebruiken in een andere groeve hadden ze meegenomen. De rest was slordig blijven liggen en werd ondertussen overwoekerd door plantengroei: metalen pijlers, prikkeldraad, een paar Herashekken, een isomo vlotter die tussen het riet beland was... Het gebied was na het aflopen van die concessie vrij toegankelijk geworden en drie jaar geleden kreeg de plaatselijke zwem- en triatlonclub de toestemming om er openwaterzwemmen in te organiseren. Ze moesten zelf een redder voorzien, iedereen moest een wetsuit dragen en een zwemboei om het middel hebben. Niemand mocht alleen zwemmen. De clubs organiseerden het zodat aan alle eisen voldaan werd en sindsdien werd er in het zomerseizoen twee keer per week in gezwommen. De drie gele boeien lagen er om te vermijden dat zwemmers tegen elkaar opbotsten. Johan woonde vlakbij en had thuis zijn wetsuit al aangetrokken. Tine had hem moeten helpen met de ritssluiting op zijn rug, er dreigde een stuk vel tussen te geraken. Stiekem had hij het ook graag dat ze op die manier aan zijn lijf zat. Hij kon niet uitleggen waarom. “Could you zip me up, honey?” had hij gevraagd. Tine had niets geantwoord, maar hem toch met een soort van zachte vaste hand geholpen.  Een kus.  “Wees voorzichtig.”  “Doe ik.” Daarna was hij op zijn fiets gesprongen – het was een zot zicht zo met zijn wetsuit op zijn fiets, maar daar gaf hij niet om – en was hij tot op het schiereilandje gereden halfweg het meer. Vandaar zouden ze in westelijke richting heen zwemmen. Tegen de zon in. Steven was de redder vandaag en hij meldde zich bij hem aan. Er lagen al vijf zwemmers in het water en het was nog maar vijf over zeven. Eentje ervan, met een groene zwemboei en een blauwe badmuts, was al bijna terug. Die moest vroeger vertrokken zijn dan zeven uur, dacht Johan. “Dat is Walter,” zei Steven. “Hij wilt weer meer dan zeven kilometer zwemmen vandaag en is gemakkelijk twee uur bezig. Goed zot.” “Dat is niks voor mij.” “Dat is voor heel weinig atleten.” “Ik ga mijn uurtje doen en dan zal het wel genoeg zijn.” “Hey, en Walter die zwemt hard. Die heeft een tempo van 1’35” per honderd meter.” “Hij mag het hebben. Ik ben blij dat ik er een uurtje tussenuit kan pitsen. Met die twee kleine koters thuis.” “Dat is waar, dat maakt een heel verschil. Walter heeft geen kinderen.” “Dat doet me denken aan die meme op internet.” “Ik weet welke je bedoelt. Erwin heeft die gisteren nog doorgestuurd in de whatsappgroep, niet?” “Ja, die. ‘If you are still married, you’re not training hard enough!’” “Grappig, eh. En voor sommigen een beetje waar. Het kan niet anders of hun gezinsleven lijdt eronder dat die zo veel trainen.” “Zo waar. Ik ga mijn uurtje doen. Tot dadelijk.” “Veel plezier.” Johan blies zijn zwemboei op, zette zijn oranje badmuts op en deed zijn zwembrilletje om. De zon verblindde inderdaad. Walter was al weer heen aan het zwemmen. Het water was warm en helder. Hij liet er zich voorover invallen en was vertrokken. Na een paar meter al zakte de bodem zo diep weg dat hij niet meer zichtbaar was. Hier was hij nog niet zo diep, maar iets verderop waar het water wat kouder was, wist je dat het meer op zijn diepst was. Er waren atleten die hier niet zwommen, bang voor de diepte, of die enkel dicht langs de kant bleven, waar ze de bodem konden zien. De eerste keren dat hij kwam zwemmen had hij er ook aan moeten wennen. Nu nog hield hij soms zijn ogen gesloten onder water, of liet hij zich afleiden door het ritme van zijn slagen of door het ritme van zijn eigen gedachten.   ***   Drie kwartier later stonden alle zwemmers, buiten Walter, aan de kant toen de brandweer arriveerde met hun duikersteam. “’t Zal wel een vis zijn ofzo,” had Walter gezegd, “en als het een lijk is, dan is er nu toch niks meer aan te doen.” En hij zwom voort. De rest was te zeer aangeslagen en stond dicht bij elkaar, de bovenstukken van hun wetsuits uitgetrokken. Het geluid van Walters zwemslagen in de verte. “Waar hadden jullie het lijk gezien?” “Voorbij de derde boei, aan de rechterkant.” “Dat is in het diepste van de put.” “Daar ja.” “Blijft die andere zwemmer gewoon zwemmen?” “Blijkbaar.” “Mmm.” “We zullen eens gaan kijken met de boot. Er is volgens de politie geen melding van een verdwijning in de buurt, of van één of ander verdacht voorval hier rond de put, maar we zullen eens gaan kijken. Als we hem nog vinden.” “Hij bewoog precies niet veel.” “Ja, maar een lijk dat nog niet lang in het water ligt dat zweeft en zinkt zowat in het water. Je kan er geen staat op maken. Het kan goed zijn dat hij weer naar de bodem gezakt is. Ben je zeker dat het een lijk is?” “We hebben het met z’n drieën gezien. Een magere man.” “Dan komt hij wel bovendrijven.” Johan verzweeg dat hij vond dat hij op hemzelf leek in zijn jonge jaren. Hij was ook lang, ruim een meter negentig, en had lange haren gehad vroeger. Het was alsof hij in een spiegel gekeken had naar zichzelf dertig jaar geleden en de angst was hem om het hart geslagen. “Zo mager was hij nu ook weer niet, vind ik,” zei Peter. “Maakt niet uit, maakt niet uit,” zei de brandweerman. “We gaan de boot in het water laten en eens een kijkje nemen.” Alsof het afgesproken was, wandelde de vijf zwemmers naar het bosje vijftig meter terug waar Steven zijn strandstoeltje had neergezet. Vandaar had hij hen in de gaten gehouden en door zijn verrekijker had hij gezien hoe drie zwemmers plots stopten met zwemmen daar achteraan en druk gebaarden. Vandaar zwommen ze rechtstreeks naar de kant en kwamen te voet terug langs de oever. Hij wist dat er iets niet in de haak was en hield de drie overige zwemmers tegen toen ze hier vooraan bij hem passeerden. Walter was not amused, maar had toch gewacht tot de drie hun verhaal gedaan hadden alvorens opnieuw het meer in te duiken. Anders geraakte hij nooit aan zijn kilometers, zei hij. Geen van hen stuurde een berichtje naar het thuisfront. Ze belden. Johan had zijn gsm niet bij en mocht die van Peter gebruiken. “Kom maar eerst naar huis om kleren aan te doen,” zei Tine, “anders vat je nog kou.” “Het lukt wel, ik heb een trui en een handdoek bij.” “Hoe gaat het met je?” “Onder de indruk.” “Dat zal wel. Doe straks het verhaal maar dan. Ik hou van jou.” “Heel veel.” Anderhalf uur later stopte het duikersteam van de brandweer met zoeken. Ze hadden de boordlichten van hun boot ontstoken en de lichtvlek kwam snel dichterbij. “We zien niet genoeg meer. Het wordt te donker. We gaan morgen en overmorgen moeten terugkomen. Het lijk zal wel komen bovendrijven. Het is ook zo’n groot meer, en zo diep, we kunnen blijven zoeken.” Iedereen had aan de kant gewacht. Ook Walter. Hij had zijn zeven kilometer gezwommen, en zag er bleekjes uit. “Suikers tekort, voel ik,” zei hij. “Ik heb ook dik twee uur in het water gelegen, dan is dat normaal, zeker.” En hij stak wat koeken binnen. “Nog iemand?” “Nu zijn jullie voor niks opgekomen,” zei Steven. “Nee, nee, daarvoor zijn we er. En we hebben sowieso weer wat oefening gehad. Daar moet je niet mee inzitten. Het is goed dat je gebeld hebt. En ik heb het al gezegd, normaal komt een lijk na een dag of twee bovendrijven, dus dan vinden we hem wel. Maar we gaan inpakken en naar huis nu. Het wordt laat en nu gaan we hem toch niet meer vinden.”   ***   Johan vertelde thuis alles wat hij gezien en beleefd had. Ook dat hij zo geschrokken was, omdat het lichaam dat in het water lag, zo hard op zijn jonge zelf had geleken. Groot, mager, lange bruine haren. Tine legde haar hand op zijn borstkas terwijl hij het vertelde naast haar in bed en suste hem later die nacht toen hij in paniek wakker schoot. De zwemmers die het lichaam gezien hadden, vertelden thuis allemaal hetzelfde en hadden allemaal moeilijke nachten.  Er werd geen lijk gevonden in de dagen daarop. “Dat kan,” zei Raf van het duikersteam. “Dat gebeurt soms dat een lijk niet komt bovendrijven, zeker als er om een of andere reden een gat in het hoofd of het lichaam zit waardoor de gassen zich niet gaan ophopen en ja, een lichaam is op zich altijd zwaarder dan water, dus dan blijft hij op de bodem. Het kan dus, ja het kan.” De week erop stond Johan er opnieuw. Hij wilde zich niet laten doen door het beeld dat hem ongevraagd en onberekenbaar voor de geest kwam op de meest onmogelijke momenten. Het zou wel slijten, dacht hij. De andere zwemmers dachten er ook zo over, alleen bij Peter zou het een paar weken duren voor hij het weer aandurfde.  En wat ze gezien hadden, liet zich niet zomaar doen. Keer op keer op ongeveer dezelfde plaats zagen ze het lichaam onder zich in het water. De ogen sluiten hielp niet. Het werd voor de drie zwemmers een spookbeeld dat hen met lege oogkassen en teruggetrokken lippen aankeek vanuit de diepte, hen zelfs leek te wenken, te lachen, alsof hij wou zeggen: “Kom, kom, kom naar deze weldadige diepte.” En dat wenken, was nog het akeligst van allemaal, de angst sloeg hen telkens genadeloos om het hart. Toch bleven ze minstens één keer per week trouw opdagen om te komen zwemmen en leek het erop dat ze vertrouwd geraakten met de angst en de gedachte dat die jonge man eenmaal dood gezien, altijd dood gezien zou worden.

Hans Van Ham
10 0

Het gevierde viertal

Zij kwamen uit de vier windstreken voor het festijn aan het begin van de herfst. Over stad en land weerklonken klaroenen en bazuinen en veelkleurige vaandels kronkelden boven de wallen als duivels in wijwater. Ridder Ferguut gaf zijn zwarte hengst de sporen om als eerste bij de valbrug af te stijgen. Met zijn uit duizenden herkenbare bariton liet hij zich bij de vorst aankondigen. Kort na hem verscheen vrouwe Agete, gehuld in een karmijnrode kaproen. Zonder haar stem te verheffen betrad zij de stad, de wachters aarzelden niet om deze vermaarde speelvrouw met haar onafscheidelijke schalmei door te laten.  Als derde meldde zich de nar Esmoreit met zijn stoet van dobbelaars, messenwerpers en vaganten. Esmoreit, gevreesd voor zijn spot die scherper was dan het kromzwaard van de Turk, zat achterstevoren op een ezel en riep met schelle stem: Waar is toch die stad? Ik hoor trompetten maar dit spookachtige oord blijft onzichtbaar! Bij zoveel gein kletste zijn gevolg zich op de billen, hinnikend als drachtige merries. Later, toen de schemer zich als fluweel over de puntige daken van de stad voegde en de poortwachters hun laatste ronde deden, verrees in het westen, als silhouet voor de ondergaande zon, de vierde genodigde: de waarzegster Clementia. Gezeten op de bok van haar huifwagen, voortgetrokken door twee gemarmerde schimmels, richtte zij haar vorsende blik op de stad die reeds in de klauwen van de nacht lag. Zij wist wat haar te wachten stond, en dat er geen ontkomen aan was. De stad vrat, de stad zoop, de stad zwelgde – de ganse nacht tot aan het ochtendgloren. Zwijnen gevuld met zwanen, zwanen gevuld met forellen, forellen gevuld met kwartels, het kon niet op, neemt bij, er is genoeg voor eenieder, verordende de heer. Ferguuts stem werd zwakker door het gagelbier; Agete kon haar schalmei niet langer bespelen door het spijsvet in haar keel; Esmoreits gelach was overgegaan in geboer dat de bellen op zijn kap deed rinkelen; slechts Clementia nam niet deel aan de schranspartij, zij dronk een kruidenbrouwsel van foelie en kardemom en wachtte op het onvermijdelijke. De dageraad diende zich aan door kieren in luiken en deuren, en de vorst overzag het gelag. Nu kon het echte feest beginnen! Met één gebaar – zijn linkerhand flikkerde kort in de gloed van de fakkels – zette hij zijn getrouwen in beweging. Drie vadsige onwetenden en één heldere alwetende werden de banketzaal uitgesleept. Op het voorplein gleed de eerste zonnestraal over het versgeslepen blad van de bijl. De beul stond paraat op het schavot, uit de gaten in zijn kap glommen gele ogen en gele tanden. Zoals vorig jaar? vroeg de wreedaard. Nee, zei de heer, vierendelen!

R.F.G. Vandenhoeck
10 0

Niet bijzonder talentvol

Waarom ze hier vanavond is, beweert ze niet te weten. Toch zal ze doen alsof ze luistert, zolang hij doet alsof hij wat te vertellen heeft. Onstuimige onrust laat zijn poriën poëzie zweten in een overschatte opstoot van creativiteit.   ‘Recidive,’ zegt hij. ‘Dat woord zocht ik!’ ‘Als in herhalen?’ vraagt ze. ‘Ja, hervallen. Spoel daar eens naar terug – of nee, wacht, dan begint het opnieuw zeker.’ ‘Zoals Het leven uit een dag.’ ‘Ja, of zoals de eindeloos herhalende pijn van… die Griek...’ ‘Sisyphus?’ ‘Nee die andere verdomme, bij wie het water aan de lippen staat.’ ‘Water of wijn?’ ‘Nee echt geen wijn, allesbehalve.’ ‘Oh.’ ‘Maar wel lekker, de rode.’ ‘Ja, perfect om in te verdrinken.’ ‘Bezinken of verdrinken, wat is het verschil? Doe nog maar wijn, mijn hart heeft geen bodem.’ ‘De fles helaas wel,’ zegt ze en schenkt bij.   De rookpoëet steekt nog een sigaret op, blaast meer gestoorde woorden, donker gedronken. Geen ‘kersenrood’ maar ‘knieholtes’.   Ze zucht in stilte: Wat zijn lichamen waarvan de geest niet verstrengeld raakt? Gesteenten van vlees en bloed. Soms raken we elkaar aan, maar volstaat dat? Of is het toeval? Is zijn recidive dan zo geniaal? Gekust door brutale schoonheid, maar net als Tantalus: gekweld door vergezochte woorden en middelmatig talent.   Toch blijft ze nog even hangen in de chaos van ondoordacht gedrag. Al kan je mensen niet helpen:  je kan heus wel houden van hen.

SkateVandal
37 3

Aan de Paus

De paus bezoekt ons land. Bij die gedachte is er slechts één term  die me blijvend op de lippen brandt: Schuldig verzuim. Schuldig verzuim. Het is úw schuld, dat u de schuld van de daders bij de slachtoffers heeft gelaten. U heeft nagelaten, in eigen rangen schoon schip te maken. U verzuimt uw verantwoordelijkheid om niet een beetje, maar net met passie en met liefde voor het leven het voor àlle Leven op te nemen Het ligt in uw macht om bergen van normen en waarden te beïnvloeden. Maar u kijkt wereldvreemd toe,  als een incapabele herder; zie hoe uw zogenaamde schaapjes bloeden.  Verstikt door morele regels waar Jezus Hemzelf  gegarandeerd tegen zou rebelleren. Hij zou uw Vaticaan grondig  binnenste buiten keren. Maar goed ik ben geen Jezus fanaat het is deze tijd waar het mij om gaat.  De vrouwen die niet vrij mogen beschikken over hun lichamen  en door schuld en religie gedwongen worden om ongewenst te dragen en te baren. De mensen die niet vrij mogen vrijen, hun liefde niet open mogen beleven en als ze niet voldoen aan uw vereiste vorm  al evenmin een functie in uw Kerk mogen bekleden. Uw Kerk is er één van uitsluiting en onderdrukking, inconsequent en totaal in strijd met de oorspronkelijke bedoeling. Want ja het woord van uw God is mij bekend, het is me in mijn jonge hersentjes wekelijks ingeprent. En ik kan enkel zeggen: de essentie is een bron van waarheid en wijsheid,  dat valt niet te weerleggen, alleen zijn we zoals gewoonlijk  de weg volledig kwijt. Misleid door de machtsgreep van seksueel gefrustreerde oude mannen met een obsessie  om andermans leven in te plannen. Het slechtste idee ooit was om het lichaam te verzaken. Onderdrukken van seksualiteit is goed om mentale kortsluiting te veroorzaken, met alle gevolgen van dien, de pedofiele schade is niet te overzien.  Dus dump dat celibaat en eveneens de adoratie van de Maagd.  Val op uw knieën voor Shakti, voor Kali, voor de godin in elke Vrouw en beken de schuld van de Kerk, aan de onderdrukking, de muilkorving van onze eigen natuur. Het is hoog tijd voor berouw. Ja, maak de brandstapel klaar, de Erfzonde moet eraan, verbrand, verkoold, met huid en haar. Wij zijn gelijk geboren, er is niets mooier dan elkaar te bekoren, ons schaamteloos te verliezen in lichamelijke liefde. Die boom van goed en kwaad is een verzinsel, waarmee uw instituut aan de macht is gekomen, echter we waren al in het paradijs en jullie hebben het ons ontnomen. Maar het verhaal is gedaan, Naakt is het nieuwe gekleed; Kijk ik ben al met meerdere heidense mannen in de bosjes beland en zoals u ziet ben ik nog steeds niet door het hellevuur verbrand. Het wordt tijd dat u beseft: God is Natuur, Creatie, Evolutie, uw stenen tafels zijn al lang vergaan door erosie. Uw instituut heeft de grootste zonde tegen het Leven begaan: de Creatie vergiftigd met schuld en geschaam, ons beperkt in ons recht om vrij te bestaan, en dat allemaal in de Naam van. In de naam van de Moeder, de Dochter en de Planeet, in de naam van elke man, vrouw, kind, mens, die door uw instituut schade leed: U dient te gaan, u bent niet waardig te spreken in onze naam.  

Beatrijs Deneckere
22 0
Tip

Schaakmat

Ik ben wit, dus ik begin. Pion e4 en paard c3. De rest zien we later. Na een paar zetten, agressie aan de overkant. Dit kan ik tegen hem gebruiken. Speelt hij nu toren a2? Loper naar c4 krijgen. Dit verloopt veel te makkelijk. Ik ga winnen. Nog even m'n paard naar het centrum brengen en... Wacht? Mijn tegenstander heeft ook een réchterflank. Daarnet was dit deel van het veld nog onbelicht. Deal with it! Even op wandel met de koning dan maar. Niet met de loper aanvallen tegenstander, of ik hang, niet met... Hij ziet het niet. Weer mijn beurt om aan te vallen. Ik moet winnen, zo hoort het.  “Zet je hem nog schaakmat?” De blik van de toeschouwer maakt me ongemakkelijk. “Dit duurt inderdaad te lang”, laat ik me opdringen. Het bord verdwijnt. Ik zie stukken maar geen enkele zet meer. Daarnet zat ik nog op een middeleeuws slagveld, nu weer in de leefruimte. Waarom ben ik zenuwachtig? Angst om te winnen, of simpelweg om iets af te maken? Ik stamel en stotter nog wat met koningin en toren. De toeschouwer wordt echt ongeduldig nu: “Zet hem gewoon schaakmat!” Ik leg hem uit dat ik ‘het’ niet meer voel. “Dit is waarom ik ook niet graag plaatjes op feestjes draai”, zeg ik. “Ik vind mezelf wel een goede dj, maar word nerveus van publiek. Daarom zit ik hier.”  “Je hoeft niet elke zet voor je te zien”, bemoedigt de toeschouwer. Ik antwoord dat ik bang word als ik de volgende zet niet zie. “Bang om dood te gaan”, voeg ik er onnodig aan toe. Wat ik bedoel is dat ik momenteel niet verder kan omdat mijn hoofd wil weten hoe ik... doodga?  “Als je wil kan ik ervoor zorgen dat je weet hoe je doodgaat, ik kan het je zelfs laten zien”, knipoogt de toeschouwer. Ik besef plots weer waar ik me bevind. Hij zal toch niet... Ik weet dat hij een veel te donkere grap maakt, maar voel toch de drang om hem te overtuigen. Dat ik niet de dood op zich bedoel, maar de weg ernaartoe, leven dus. En dat hij me niet zal helpen door de weg korter te maken. Ja, je bent ergens onderweg gestopt met plannen maken en ja, door de dingen uit te stellen voelt het nu alsof je alleen maar kan aanmodderen, maar jij bent niet je vader. Jij hebt geen zelfmoord gepleegd. Het bloed dat door je moeder stroomt is niet dat van haar broer noch dat van haar zus. Ze deelden gewoon dezelfde ouders. En het bloed dat door jou stroomt is jouw bloed. Ook al heb je het van iemand anders gekregen.

Mr Jones
168 6

De laatste puzzel van Célestin

‘Wie woont hier?’, vroeg ik Nino. ‘Célestin', zei hij, 'maar die is er al twee jaar niet meer.’ We gaven onze fiets een plaats op het erf. De regenput met de rode smeedijzeren hendel was overwoekerd en een kat twijfelde tussen argwaan en nieuwsgierigheid. Ik boog voorover en liet ze mijn hand ruiken, waarop ze spaarzaam snoof en terugdeinsde. Over kasseien als losse melktanden bereikten we de deur van de boerderij. Nino hief ze hoog in de hengsels en zette er heel zijn gewicht tegen, tot ze bruusk en onder luid gekraak open schoof.  ‘Après vous, madame’, sprak hij. Even vreesde ik dat we op een bende drugsverslaafden zouden botsen. Ik overwoog om terug te gaan, maar mijn liefde voor Nino, die door geen enkele tegenslag gefilterd was, overtuigde me. In de smalle gang van het huis hingen een paar jassen aan de kapstok. De bewoner moest plots vertrokken zijn, want bijna de hele inboedel stond er nog. Porseleinen herders speelden fluit voor geiten en gele vogels, houtblokken lagen klaar naast de haard. ‘Célestin stierf 2 jaar geleden,' zei Nino. ‘De gemeente moet zijn inboedel nog ophalen.’ Ik vroeg niet of Célestin dan geen kinderen had en waarom de gemeente zo traag was. Naast de haard lag een stapel puzzels: Zwitserse bergen, een woestijnlandschap met een karavaan kamelen, de Taj Mahal. Célestin puzzelde de wereld bij elkaar in zijn boerderij. De eettafel was proper, alsof hij deze ochtend de kruimels had weggeveegd. Een schriftje op het einde van de tafel stond vol berekeningen en dagtaken van een mens die er niet meer was. ‘Heb je gepoetst?’, vroeg ik Nino. ‘Ik kan je toch niet ontvangen in een vuil kot.’ ‘ Dan bracht je water mee?’ ‘Er is een regenton’, zei hij bescheiden. Ik omhelsde hem.  ‘Kom’, zei ik, terwijl ik hem naar de zetel leidde. We haakten in elkaar als puzzelstukjes, ergens in de benedenhoek van een groot tafereel, waar niemand acht op ons sloeg. Nino masseerde me onder mijn truitje en rolde het steeds een paar centimeter verder omhoog. ‘Wat ben je leep’, lachte ik. Zelf speelde ik met mijn vingers langs de rand van zijn broek en dook de diepte in met mijn hand. Nino lachte. Ik kneep in zijn bil. Als wraak beet hij in mijn nek, net hard genoeg om de spanning door mijn hele wezen te jagen. Hij opende mijn bh met de elegantie van een juwelier die iemand een halsketting afneemt, aanschouwde vol ontzag mijn borsten en kuste de roze knopjes. Onstopbaar als de berg puin die zijn vader vermorzelde, dreef mijn gevoel me naar Nino. Ik trok zijn T-shirt over zijn hoofd en gooide het in een schommelstoel. Onze broeken belandden naast elkaar op de grond. Ik schrok van zijn waggelende lid dat de steun van zijn slip miste en nam het haast automatisch in mijn hand. Hij sloot zijn ogen en snoof gelukzalig. Zijn roze topje leek erg teer, maar daaronder was zijn lid onbuigbaar hard en weerbarstig, alsof het helemaal niet bij Nino hoorde. Nino voelde mijn bezorgdheid en omhelsde me. Zijn on-Nino-achtige penis duwde tegen mijn buik. Vastberaden legde ik mijn hand erop, omdat we hier al dagen naar verlangden. Nino streelde over mijn heuvel tot bij het dal, bracht een vinger naar binnen en woelde moeizaam rond. Ook ik was van een stugheid die ik niet van mezelf herkende. Nino grabbelde zijn broek van de grond, en zocht in de broekzak. Hij overhandigde me een glinsterend vierkantje. Door de verpakking voelde ik een ring die bewoog. Ik scheurde het papiertje open. De geur van rubber drong in mijn neus en de vloeistof plakte aan mijn vingers. Waarom rook seks naar een benzinestation? Het condoom had een doorzichtige tepel als van een mini melkfles. Het ding riep op wat het voorkomen ging. Ik zette het op Nino’s penis, een woord dat me veel te biologisch klonk, net als vagina. Nino trilde even, maar ontspande toen ik het randje naar beneden rolde. Het geheel leek op een strak verpakte worst. Ik zat op mijn knieën in de zetel. Ca va?’, vroeg Nino. ‘Ja, ik moet even wennen, da’s alles.’ ‘Zie je het nog zitten?’, vroeg hij. ‘Ja, ja, tuurlijk.’ Ik kuste hem, op zoek naar de spanning die we al dagen opgestapeld hadden, en bracht zijn lieve topje naar de voorkamer van mijn stugge tunnel. Ik loodste het langs mijn schaamlippen die het steeds leken uit te spuwen, als een humeurige peuter die een stukje brood op zijn lippen balanceert tot het op de grond valt. Wie die schaamlippen zo genoemd heeft, verbloemde de realiteit ten minste niet. Nino kuste mijn rode kop. Ik strekte me en trok hem naar me toe. ‘Kom’, zei ik vastberaden. ‘T’es sûre?’ ‘très sûre.’ ‘Ben je zeker?’ ‘Heel zeker.’ Nino vroeg het in twee talen, als een veiligheidsagent. Hij duwde zijn ongemeen harde lid een paar centimeter diep. De pijnscheut was gloeiend heet en deed mijn hoofd bonzen. Ik gaf een gil en ademde trillend mijn longen vol. Nino troonde boven me uit en monsterde me als een bezorgde verpleger. ‘Gaat het?’ ‘Jaja, ga verder!’, beveelde ik hem. Een lans boorde zich dieper in mijn buik en liet mijn benen trillen. ‘Nog een keer’, zei ik onverbiddelijk. Nino sloot zijn ogen en duwde tot hij bruusk toegang kreeg, net zoals hij een half uur geleden de deur van het huis had weten open te breken. Het deed gigantisch veel pijn, en toen werd het draaglijker. Nino paste bijna helemaal in me. Ik had hem in mijn greep als een wurgslang. ‘Ontspan een beetje.’, fluisterde hij.  ‘Ik ben ontspannen!’, zei ik, maar een deel van me was een strakke elastiek uit goedkope kledij. Mijn lieve Nino schommelde de ellende behoedzaam naar de vergetelheid. We balanceerden op ons ankerpuntje en werden allebei gretiger, ondanks de pijn die mijn verlangen af en toe een venijnige steek gaf, als om me tot de orde te roepen. Nino kreunde en streelde langs mijn zij, langs mijn dij, schuurde zijn wang langs mijn borsten. Ik ademde snel. Mijn lichaam nam alles over en toch was ik vrij.   ‘Ik kan niet meer stoppen’, zei hij.  ‘Stop dan niet.’ Ik voelde iets warms dat niet door het rubber van het kapootje kwam. Boven mij krulde Nino zijn borstkas alsof hij naar het wateroppervlak zwom en naar lucht hapte. Ik legde mijn handen om zijn tepels en stuwde hem mee de hoogte in. Hij trilde prachtig. Toen zeeg hij neer en hijgde in mijn oor, ik streelde over zijn rug. Langzaamaan werd zijn lid zachter en kleiner in me, tot hij helemaal aan mijn greep ontsnapte. Toen hij me bedankte, draaide ik me om, legde zijn hand op mijn venusheuvel en drukte mijn hand op de zijne. Zo voeren we verder. Hij luisterde naar elk kreetje van me, de warmte bande alle stugheid uit mijn lijf. Op een middag hadden we geheimen achterhaald. In een roes bleven Nino en ik liggen op die blauwe sofa. We zoenden elkaars lijf en zochten minimensjes in het condoom vol witte mist. We zweerden altijd bij elkaar te blijven. Nadat we die evidentie hadden uitgesproken, raapten we onze kleren op, trokken ze over elkaars hoofd. Net voor we vertrokken, nam hij een houten juwelenkistje van het rek. Hij plukte er een ketting met een gouden vogeltje uit en hing ze om mijn hals. Hij streelde de ruimte tussen mijn schouderbladen en liet zijn voorhoofd rusten op mijn fontanel.  ‘Is dat niet van iemand?’, vroeg ik. Nino schudde zijn hoofd.  ‘Als jij het niet draagt, blijft het voor altijd in dat kistje.’  ‘Ok dan.’ Ik kuste hem.  ‘Allons-y’  We namen onze fietsen die tegen de muur leunden alsof ze ons hadden afgeluisterd. Onder het fietsen pikte het gouden vogeltje in mijn huid. (Dit is een fragment uit mijn manuscript 'Nino')

Pons
9 0