Zoeken

Een Sprookje van een Genocide

Er waren eens een stel achterlijke “tornadomongolen”, die zich rustig door wie dan ook konden laten misbruiken en op laten blazen. Zulke mafkezen vragen er natuurlijk om, om de meest educatieve “tornadoproeven” op vliegtuigen met zich te laten houden. Je hoefde hen alleen maar de plank mis te laten slaan, om een vliegtuig demonstratief door een tornado te laten slopen. Het toestel verloor hierbij een vleugelhelft en kwakte ondersteboven vlakbij een chemisch industrieel complex neer. Geluk dat ze hadden, niet te geloven! Als het op dat complex neer was gekomen, waren er zeker honderden van de medewerkers daar omgekomen. De wijde omgeving had kunnen worden opgeblazen door de brandende pijpen van zo’n opgeblazen complex. Tot in naburige steden op 15 kilometer afstand hadden ze nog dekking moeten zoeken. En dan hebben we het nog niet eens over een kettingreactie via naburige industriële complexen. Het mooiste van alles was, dat ze dergelijke experimenten met hen niet eens konden geloven. Het had echt geen zin om de lokale autoriteiten er de dag erop opmerkzaam op te maken. De wijze waarop ze in trance konden raken van zo’n “defectmirakel” leende zich er ook nog voor om alle defecten nog eens statistisch goed aan te tonen en er werden ook nog een tiental nog niet opgevallen gebreken en emotionele conflicten met vliegrampen doorgelicht. Turven kon je deze dag in dag uit. Na een paar honderd vliegrampen was het toch wel bekeken en konden de experimenteel verkregen resultaten wereldwijd aan de autoriteiten worden doorgespeeld. Deze snurkten natuurlijk nog, wat telkens een fraaie “vliegrampshow” opleverde, als het hen onder de neus werd gewreven. Van het onverantwoordelijk rondvliegen zouden ze wel eens last kunnen hebben gekregen van een “transportpandemie”. Dagelijks stortte er wel ergens een sportvliegtuig neer, en twee keer of meer per week was er wel een verkeersvliegtuig de klos, om over de onschuldige slachtoffers maar niet te spreken. Met zulke achterlijke idioten kon je pas een mooi “vliegrampenwapensysteem” ontwikkelen, waarmee je de hele wereld onveilig kon maken. Het kon hen toch allemaal niets schelen, en kwamen daar wel uitermate eerlijk voor uit in de social media. “Who cares?!” was dan ook geen uitzondering, hoe uitermate debiel het ook over moest komen. Het bestrijden van een transportpandemie werd zo wel een koud kunstje, ook al wilde deze niet echt wegebben. Als je het bij een rechtszaak aan de orde stelde, ook al ging het over iets onbenulligs als het vooruitbetalen van de huishuur, konden zulke mongolen alleen maar met een “snuff remake” van een befaamde vliegrampscène uit een bioscoopfilm aanzetten, en de ene na andere hoofdstad met hun culturele onnozelheid op blijven blazen. Hun eigen hoofdstad was natuurlijk het op één na eerst aan de beurt. Zo’n gerezen crisis met een transportpandemie verkreeg namelijk altijd eerst een climax, een anticlimax, een afrekening en een verstrooiing ervan, als er weer een keer stront aan de knikker was. Bij de luchtvaart kwam er dan eerst een gigantische ramp voor met twee vliegtuigen, zoals op Tenerife in 1977, waarna de bal als bij een flipperkast weer terugsloeg bij de bron van de verstoring. Hierna volgde dan een wereldwijde verdelging van de schuldigen met de snuff remakes hiervan, totdat de verstoring zich weer oploste met een vliegramp tegen een berg of zo, waarna het voor een tijdje weer rust en vrede was in de Koude Oorlog met al diens op elkaar en iedereen gerichte atoombomsystemen. Je blijft wel lachen met zulke achterlijke idioten, die alleen maar met de ene na andere fraaie “vliegrampshow” aan konden komen zetten, in plaats van een keer voldoende aandacht te schenken aan het veilige gebruik van de toestellen in het luchtruim. Ze zullen zich wel eeuwig af blijven vragen hoe ze de plank toch zo demonstratief en educatief mis konden blijven slaan, waarna ze er nog bij konden blijven dat het allemaal zo hoorde ook. Voor een sprookje wel aardig, maar was het geen regelrechte genocide?!Uit academici geronselde terroristen brachten gelukkig nog verlichting door de economische club, die in feite verantwoordelijk kon worden geacht voor al deze nonchalance, vakkundig op te blazen met u raadt het al: vliegrampen. Ze verwachtten er uiteraard geen medaille voor, dus dat was een reden te meer om zelf ook bij die rampen om te komen. Academici kunnen wetenschappers, die de plank alleen maar zo tragisch mis kunnen blijven slaan nou eenmaal minder waarderen dan het economische canaille, dat de wereld alleen maar zo goed mogelijk op hoefde te blijven lichten met al hun zwendelpraktijken. Werden degelijke wetenschappers niet alleen maar met behulp van de media gedemoniseerd tot terroristen als ze hun minder vaardige collegae de plank demonstratief mis lieten slaan?! Hoe minder de commerce last had van zulke theoretisch onderlegde figuren, hoe beter ze de wereld al hun sjoemelsoftware aan konden smeren, dus deden ze er alles aan om hen in diskrediet te brengen en te saboteren. De autoriteiten hingen er wel de nergens van af wetende “tornadolellebellen en –hufters” bij uit met hun handje achter de rug, alsof zulke gruwelijke experimenten met vliegrampen aan hun aandacht hadden kunnen ontsnappen, nadat ze ervan op de hoogte waren gebracht. De één hoefde de plank alleen maar nog beter mis te slaan dan de ander, om vervolgens als de meest achterlijke idioten een lijn te blijven trekken in onze rechtbanken en parlementen. Dat het verkeerd met zulke idioten af zou lopen leed weinig twijfel ook al bleven ze tot het laatste toe geloven, dat al hun zwendelen hen een mooie toekomst zou kunnen bezorgen, zoals bij het meeste geboefte het geval was. Een virus richtte via de luchtvaart uiteindelijk over de hele wereld een soortgelijk bloedbad aan. Eindelijk wist men weer wat een pandemie was, zoals een pandemie van de Spaanse Griep na de eerste wereldoorlog voor veertig miljoen dodelijke slachtoffers over de gehele wereld kon zorgen. Wat kan zulk onverantwoordelijk wangedrag toch alleen maar op een uitermate vervelend staartje rekenen?!Als je dit bijvoorbeeld op zo´n situatie als de “Val van Srebrenica” projecteert, begrijp je waarvoor luchtsteun uitbleef, terwijl duizenden mensen dan zouden kunnen worden geëxecuteerd ondanks het toeziend oog van de blauwhelmen. De mensen achter die blauwhelmen hadden dankzij hun militaire dienstplicht een vooralsnog geheim “vliegrampenwapen” in handen weten te krijgen, waarvan ze alleen maar dankbaar misbruik hoefden te maken om de wereld naar hun hand te kunnen zetten, ook al kostte dit menig “maatje” daarbij het leven. Rijk van de commerce en kampioen worden was alles wat zulke leugenachtige, dankzij de innovatie oversekst geraakte beesten nog voor ogen hadden. De Olympische Spelen konden hen daar slechts in steunen en waren daar dan ook een hoogtepunt van met al het erbij bedreven drugsgebruik, waarvoor menigeen gestraft moest worden. Die spelen waren een uitvinding van de bevolking rond de Middellandse Zee, waar de hele wereld zo naïef mogelijk vol van kon geraken. Wie zou er nog vertrouwen moeten kunnen hebben gehad in mensen, die de wereld met vliegrampen op hoofdsteden te barsten konden blijven liegen niets van zulke educatieve tornadoproeven op vliegtuigen te hebben gemerkt, en daarbij hun eigen hoofdstad allerminst hoefden te ontzien?! Via alle hierover voorgelichte ambassades zullen ze wel beter hebben geweten. Uiteindelijk hebben een stel leugenachtige beesten elkaar hier alleen maar lekker lopen uitmoorden en compromitteren, en wie zou daar niet alleen maar blij om mogen zijn en in diens vuistje om mogen blijven lachen?! Het doen rijzen van de moraal van de ander wil die van de onszelf wel eens verlagen, wat via deze spelen wel eens diens wrange vruchten af zou kunnen hebben geworpen. De beestachtige stomheid warmee de natuur en daarmee de sport verheerlijkt kan worden, komt dan ook het “fraaist” tot uitdrukking in die spelen voor gehandicapten, waarin mensen met minder ledematen tegen elkaar in worden gezet voor al die mooie medailles. Wat een genante beesten zo’n schijnheilige, krankzinnig achterlijke maatschappij al niet kan creëren! Vlak voor zo’n evenement leek de rampzaligheid van de luchtvaart altijd weer hoogtij te kunnen vieren. Zo kon een in een oranje hoed verstopte vlo op het hoofd van zo’n misbruikt “vliegrampenmeesterbrein”, de uitslag van een wereldkampioenschap voetbal in de finale wel eens kunnen hebben bepaald. Hoe eerder een eind kwam aan zo’n maatschappij van gewetenloze uitbuiting en misbruik, hoe beter dit voor de mensheid was. Met zo’n Coronavirus heeft de Natuur daar toch wel een stevig handje bij geholpen, naast het helpen opblazen van zulk tuig in volle vlucht. De media moeten te goed voor een botsing der werelden kunnen hebben zorgen, zonder daar de verantwoordelijkheid van te hebben willen en hoeven dragen. Waar ze al geen reclame voor konden mogen maken, en wat voor persoonlijkheden ze al niet naar het leven mochten staan met hun paparazzi en demonisering van degelijke personen. Had een wetenschapper, die fabrikanten en zijn voor hen werkende collegae de plank zo demonstratief en educatief mis kon laten slaan nou niet een medaille moeten ontvangen, in plaats van als een aan hersenschimmen lijdende terrorist in de krant te worden afgeschilderd, zonder dat een dergelijk treffen aan het licht werd gebracht?! Wat kon toch een nog grotere bom hebben opgeleverd, dan het ontdekken en experimenteel aantonen van een defect in conventionele vliegtuigen bij de “vliegrampenballon” van zo’n zwendelzieke samenleving?! Daar moest zelfs zo’n experimentele ontploffing van zo’n waterstofbom als de “Tsaar” in de hogere atmosfeer nog het nakijken bij geven, ook al ging diens drukgolf op voor mensen op de grond onmerkbare wijze driemaal de Aarde rond. Vier decennia later waren de mensen nog steeds te achterlijke tornadomongolen om zich bewust druk te kunnen maken over zulke tornadoproeven op vliegtuigen, met alle wereldwijde “tornado- en orkaanexplosies” van dien, zoals met Katrina bij New Orleans. Ook een poëtische publicatie hierover met een gedichtenbundel in zowel het Engels als het Nederlands mocht niet baten, behalve dat het land dat het toch publiceerde de jonge verrezen Europese Unie weer wenste te verlaten. Ondanks alle publieke voordrachten kon het toch slechts summiere aandacht verkrijgen van de bevolking, en bleef het bij een lokale tegen de autoriteiten gerichte rel, die op zo’n voordracht volgde. Wie zal zulke tornadomongolen ooit een keer normaal kunnen krijgen?!  

Maurice_Tornadi
67 0

De twee reizigers

Twee reizigers stonden aan de ingang van een grot. Over de grot wisten ze eigenlijk niet zoveel. Elke omwonende had er een andere mening op na en een kaart bestond al helemaal niet. Desondanks had één van de reiziger, reiziger O., had het avontuur al jaren proberen voorbereiden. De reiziger had zakken en zakken aan verhalen verzameld die nu in een blauwe rugzak loeihard op reizigers magere schouders wogen. De verzameling was zo groot geworden dat de reiziger al snel had besloten dat het geen nut had de rugzak nog af te doen. Als de reiziger iets uit de rugzak nodig had, hief die de arm om de schouder om zo van bovenaf het laatste toegevoegd document eruit te grissen.  Toen de reiziger daar voor de donkere ingang van de grot stond, voelde O. het snijden van de armbanden allang niet meer. De andere reiziger L. had ook een rugzak mee, een gele met twee compartimenten in. In het ene compartiment zaten waterflesjes en in het andere zaten boterhammen met pindakaas, exact 22 van elks. Samen trokken ze zo de grot in. De onbekende, donkere grot glibberde, plakte, gleed en sneed overal. Telkens als ze voor een opsplitsing van de weg stonden, krulde de arm van O. in de rugzak om zich aan de hand van een verhaal een weg te laten leiden. Ze kropen doorheen de grot, zoals de stilte onder hun huiden. Gedwee volgde reiziger O. de verhalen en woordeloos volgde reiziger L. reiziger O. Na een aantal vermeende dagen kwamen de reizigers plots op een grote open plek terecht. Het was er vlak en er lag een vorm van zand op de bodem, die knisperde onder hun schoenen. De open plek leek een samenkomst te zijn van allerlei tunnels en kanalen. Van boven, onder en zijdelings kwamen een reeks aan kleine en grotere gangen toe die ergens anders weer vertrokken. Verstard bleef de geleerde reiziger staan. Met verschrokken ogen begon de reiziger in de rugzak te graaien, terwijl de andere reiziger de verschillende gangen begon te inspecteren. Verwoed roerde de geleerde reiziger rond in de loeizware rugzak, maar de reiziger vond niks. Geen enkel verhaal kon de reiziger vertellen welke kant op te gaan. De reizigers probeerden elke gang, maar hoog, laag, boven of onder, alles liep dood. Reiziger L. probeerde de wanhopige, maar ook hongerige O. te kalmeren door te liegen over het rantsoen. Om te compenseren voor het leugen, at en dronk L. steeds minder om het weinige eten en drinken toch nog in de hand te houden. Maar de leugens kalmeerde O. niet. Gefrustreerd ging reiziger O. op zoek naar meer. De nutteloze verhalen begonnen meer te wegen, terwijl de reizigers steeds zwakker en hopelozer werden. Op een dag werd O. met een gebons in het hoofd wakker. Toen de reiziger naast zich keek, lag L. er verkrompen te beven. De reiziger trok de rugzak van L. open om te vinden dat er niks in zat, buiten wat kruimels en wat lege waterflesjes. De volgende vijf dagen zou O. de reiziger L. zo goed als die kon L. omhelzen om het beven te pogen ophouden, maar elke ochtend lag L. er steeds meer verkrompen en doorzichtig bij. En toen, op een ochtend, drie dagen nadat de laatste kruimels waren verteerd, draaide O. zich om en vond naast zich een leegte. Er was niemand meer. Verschrokken ging O. op zoek. Als een razende zocht de reiziger de doodlopende paden af. Na uren en uren van vruchteloos gezoek, stond de reiziger verdwaasd stil en viel door de knieën. Daar, in de bedrukkende donker, scheurde de reiziger de rugzak van de rug en ging op de grond liggen. Met de vingers roodgeklemd omheen een leeg waterflesje begon O. aan een lange slaap. Af en toe werd de reiziger wakker van de honger of de dorst, maar zodra O. de gitzwarte donkerte en de zinderende stilte gewaarwerd viel de reiziger terug in een koortserige slaap. De honger en de dorst konden O. steeds minder motiveren om te ontwaken. Na een onbeleefde tijd kwam O. voor een laatste keer bovendrijven uit de slaap en trok een half oog open. De reiziger was niet meer alleen. Hoeveel het er waren, wist de reiziger niet zeker maar dat maakte niet uit. De reiziger dacht aan de vele verhalen terwijl die het zachte zand onder het lichaam voelde en gleed weg. De reiziger gleed van de klamme rotsen langs het fluwelen gras naar de katoenen wolken. Bedoezeld door de geur van lavendel danste O. zich een weg doorheen het gewol. - Met zware oogleden en gevuld hoofd werd een vrouw wakker. “Jee”, dacht ze, “een mens kan toch raar dromen in een heet bad”, terwijl ze naar haar verrimpelde vingers keek.

Isobel
0 0

De Duitse hoge laarzen...

Meestal zitten ze naast elkaar, op de wereldwijd bekende Griekse, rieten stoelen. Verkoeling zoekend in de schaduw van een plataan of een druivenlaar die het terras overschaduwt. Ze zijn gehuld in zwarte kledij, soms een zwarte stofjas, met zwarte, lederen knielaarzen van Duitse makelij, die meer dan 80 jaar oud zijn en opnieuw en opnieuw en opnieuw werden voorzien van nieuwe zolen. Laarzen die op tijd en stond worden opgeboend met wolvet of olijfolie om het leder soepel te houden en de glans te bewaren. Dit kniehoog schoeisel zijn relicten uit een afschuwelijk oorlogsverleden, toebehorend aan jong Duits kanonnenvlees dat tijdens WOII per parachute neerdaalde op Kretenzische stranden, dorpen platbrandden, gezinnen uitmoordden en leefgemeenschappen en wegen voorgoed van de kaart veegden. De Kretenzische mannen, veelal boeren, wroetend in de aarde, verdedigden zich en rijgden menige Duitse soldaten aan hun riek. Diegenen die  het oorlogsgeweld overleefden, nu 95 plussers, zoeken elkaars gezelschap nog steeds op, dragen de Duitse knielaarzen trots en triomfantelijk als ereteken voor moed en overwinning. Deze Partizaners worden tot op de dag van vandaag met grootste respect behandeld door iedereen. En zo zitten zij daar dan samen, de oude rimpelige handen leunend op een olijfhouten stok, knoestig en verweerd. Hun ogen staren zonder echt te kijken. Roerloos zitten zij, als beeldhouwwerken. Levende monumenten die in stilte samen rouwen. Een tasje Griekse koffie of Raki staat binnen handbereik, maar er wordt niet aan genipt. Als je hen begroet lijken ze even uit hun dagdromen te ontwaken. Ze monsteren je dan van kop tot teen, zich wellicht afvragend of je DNA afstamt van het land waar hun laarzen werden vervaardigd, om opnieuw weg te zinken in hun bodemloze gedachten. Hun werkhanden blijven de stok omklemmen; handen die manden hebben gevlochten, aardappelen hebben gepoot, ijzer hebben gesmeed en een oorlog hebben gevochten. Handen die ontegensprekelijk hebben vermoord maar evenzeer geliefden hebben gered en levens hebben verdedigd. Hun diep gerimpelde gezichten vertellen verhalen; verhalen die ik kan rijmen met wat ik heb gelezen over de Duitse invasie, gecombineerd met voedselschaarste, hongersnood en doffe ellende. Hier kende het beroemde Kretenzische dieet ook zijn oorsprong: leven van zaden, noten, peulen, yoghurt, olijfolie en honing. Functioneel en nutritief ongeraffineerd voedsel, boordevol vitaminen, mineralen en anti-oxidanten. Geen tierlantijnen, geen culinaire hoogstandjes, noch design bestek of kristallen glazen. Boers en onelegant voor de ene, het summum voor de andere. Wat graag zou ik met hen kunnen praten en vragen wat zich afspeelde in de olijfgaard waar ik mijn vakantiehuis heb staan. Niemand praat met hen. Ze praten nog niet eens met elkaar. Alsof zij geen woorden meer nodig hebben en niets nog bevestigd willen zien. Zij hebben wellicht geen vragen meer, zij zijn immers het antwoord daarop. Als je ooit in Kreta bent en de eer hebt deze immer rouwende en uitstervende Partizaners te ontmoeten, maak dan nooit de fout die ik ooit maakte...  Uit diep respect, uit medeleven, uit erkenning ze allemaal een glaasje Raki aanbieden. Omwille van een grote taalbarrière lukte het mij niet om de ober op gepolijste wijze mijn intenties duidelijk te maken, wat resulteerde in het feit dat ik was rechtgesprongen, elke Partizaner met de vinger had aangewezen en luidkeels "raki! raki! raki! raki! raki!" had geroepen. Ik geef toe, deze aanpak moet ongetwijfeld nogal Duitserig zijn overgekomen en ik sluit niet uit dat ik heb geklonken als een mitraillette. Geen van de oude mannetjes heeft deze traktatie willen aanvaarden. Nu, na zoveel jaar vraag ik me nog steeds af... lag het aan mijn blauwe ogen? Of aan mijn hoge zwarte laarzen?

Malotira
0 1

Een stoere Madame en 'Lisbeth' is overal

Verslag van een driedaagse op 5,6 en 7 September 2014 in de Vogezen       Een stoere Madame op de Col Amic en Lisbeth is overal     Ook deze keer zijn we genoodzaakt met ons twee de trip te maken op deze vrijdag 5 September, want Luc heeft net een knie-operatie achter de rug maar hopen hem volgend jaar zeker te recupereren. Ik ben laat vertrokken in LIER want Fred heeft een druk beroepsleven als crisismanager, maar om twintig voor twee is het zover, mijn Renault Scénic zet koers richting Soultzmatt, gelegen in het Zuiden van de Elzas.  Maar het geluk is niet aan onze zijde, want wij dachten s ’avonds nog een lekkere maaltijd te kunnen verorberen in het restaurant van het hotel waar we verblijven maar een file op de E411 doet de deur helemaal dicht. We verwittigen meteen Isabelle van de hotelreceptie dat ze het pasje van de kamer klaar legt want negen uur s ‘avonds blijft  wel ons doel, maar de realiteit is meestal anders met zulke verplaatsingen. We nemen toch maar de beslissing via Straatsburg te rijden en aldus vlak voor Metz de bekende Franse “péage” te nemen. We kunnen dus wat sneller vorderen, maar na enige  tijd krijgen we honger en eten een boterham op een rustige plek, waar we ook met onze tankaart van het Franse  TOTAL de dieseltank terug vol doen. Fred neemt nu het stuur van ondergetekende over, want tenslotte zal hij op zondag zich weer door het Vogezenmassief worstelen. Het wordt nu stilaan donker en we rijden nu op de A35 richting Colmar en Mulhouse en terwijl Fred zijn gedachten op de weg houdt probeer ik via mijn Blackberry een mailtje te versturen naar een bestuurslid van Tata Steel in Nederland, waar ondergetekende al bijna 37 jaar actief is, inclusief een reeks voorgangers, waaronder het vroegere SIDAL in Duffel. Het kost me meer moeite dan voorzien en moet nu opletten dat Fred ook de laatste kilometers veilig volmaakt want onze GPS loodst ons richting Rouffach, om daarna af te zwenken naar Westhalten, wat je bijna ongezien kan voorbijrijden want Soultzmatt ligt nu op grijpafstand. We passeren eerst het bekende kasteel, daarna de kleine maar gezellige dorpskom, die mooi verlicht is en dan de waterfabriek van Lisbeth, het zalige water uit de gelijknamige bron, dat zowat tien jaar geleden tot beste plat water uit flessen in Frankrijk werd verkozen. Daarna volgt het donker, maar enkele honderden meter verder zien we licht en Fred draait links af. Het is nu steil omhoog richting hotel “LA VALLE NOBLE”, waar een immense parking voor ons opduikt, die helemaal volstaat, te beginnen met twee autobussen en naar schatting een vijftigtal wagens; wij kunnen nog net aan het eind parkeren en stappen meteen uit richting receptie. De verbinding  tussen de parking en de glazen inkomdeur wordt gemaakt door een brede loopbrug van een twintigtal meter. Als we op de brug staan zien we een enveloppe aan de deur geplakt met daarin onze toegangspasjes. Als we ons omdraaien zien we ook Isabelle beneden uit een zijdeur komen en ze loopt ons vriendelijk tegemoet.  Wij voelen ons meteen in ons sas na deze lange rit en gaan op zoek naar onze kamer. Het blijkt dat we in kamer 312 slapen, waar ikzelf nog met Monique sliep een tijdje terug tijdens een vierdaagse trip begin juni. We besluiten de avond aan de bar, die vlakbij het restaurant ligt. Fred drinkt een wijntje maar ik hou het bij een glas bier en spoel daarmee niet alleen de lange tocht maar ook de hele week op het werk door.     In overleg hebben we beslist een toeristische dag in te plannen op zaterdag. Op verzoek van Fred rijden onder een stralende ochtendzon richting Colmar. Daar parkeren we in parking Rapp, genoemd naar de Franse generaal Rapp, die leefde eind 18de en begin 19de eeuw. We wandelen door de straten en maken zelfs een huwelijk mee, dat op deze zaterdag wordt gesloten in het stadhuis van Colmar, dat in feite midden in de winkelstraten gelegen is. Mijn vrouw Monique heeft er al een paar keer kinderkleding gekocht, maar dat is niet aan mijn kunde en die van Fred besteed, dus beperk ik mijn tot artisanale koekjes. Op verzoek van Fred vragen we ook een Française om een foto te nemen van ons beiden tussen de vele bloemen, die de stad sieren. Finaal besluiten we na een rondgang door de stad als rasechte Belgen ons land alle eer aan te doen en iets te drinken in café JUPILER, op de place de la Cathédrale. Ik bestel alvast een halve liter “Lisbethwater” want het is warm op deze zaterdagochtend en zeker een atleet op leeftijd heeft behoefte aan voldoende vocht. Plots krijgt ondergetekende een ingeving : ik stel Fred voor naar Ribeauvillé te rijden, gewoon omdat het nog te vroeg is om iets te eten. Het is niet veel verder dan een dertigtal kilometer daar vandaan. Richting dit fabelachtig mooie plaatsje stoppen we langs de ROUTE DU VIN om even te proeven van de druiven. Fred zal als avonturier deze taak op zich nemen en “ze smaken zoet” was zijn besluit, zonder te weten om welke (witte) druif het hier ging. Aangekomen op de parking van Ribeauvillé parkeren we met behulp van een ouder Frans koppel onze auto op hun plek; we krijgen zelfs hun parkeerticket. Als we uitstappen begrijpen we waarom het hier zo druk is, want s’anderendaags , op 7 September als wij afzien in de cols hebben hier grote feesten plaats, genaamd “Fête des ménétriers”; dit feest gaat terug tot in de middeleeuwen en heeft steeds de eerste zondag van september plaats.   Er is ook een park ingericht als Romeinse pleisterplaats en de dorpelingen zijn dan ook mooi verkleed en presenteren waren, die in die tijd ook aan de man hadden kunnen gebracht worden; zo koop ikzelf twee potjes honig; die duidelijk onder het oog van de imker werden geproduceerd.  Na een “tarte flambée”, een typisch Elzasgerecht besluiten we rechtsomkeer te maken richting ons hotel in Soultzmatt; de fietsveteraan wil na een onderbroken voorbereiding (zware val tijdens een training midden Augustus)testen hoe het gesteld is met de klimmersbenen, want dat zal morgen hard nodig zijn op dit meedogenloze terrein. Ik kleed mij dus om in een bijna volledig witte outfit met FDJ-truitje en wil de benen testen richting “Le Markstein”, dezelfde route dan de Tourrenners hebben afgelegd tijdens de 9de rit op zondag 13 juli van dit jaar. Vooraf heb ik met Fred afgesproken het oefenritje te  beperken tot 15 kilometer. Ik vertrek dus met volle moed en bereik als snel het dorpje Lautenbach, waar we morgen tijdens de afdaling voorbijkomen en rij verder omhoog richting top, en de benen doen het beste verhopen voor morgen want ik slaag erin een redelijk klimmerstempo te onderhouden. Als Fred mij opwacht na 15 kilometer waag ik het toch wat verder en dus steiler bergop te rijden; Fred duwt mij af en weg ben ik, maar de benen krijgen het moeilijk op deze kuitenbijter met meer dan 8% stijgingsgraad en omdat de ene veteraan de andere aanvoelt (Fred was destijds mijn ploegmaat in de triatlon) had hij zich in een haarspeldbocht enkele kilometer verder opgesteld. Daar hebben we de fiets terug in de auto opgeborgen en onze tocht per automobiel verder gezet. We rijden nu in omgekeerde richting precies het parcours af wat morgen gevolgd wordt. Als we op circa 1000 m aangekomen zijn in de afdaling van de Col Le Markstein stopt Fred spontaan op een kleine parking links van de weg; deze is blijkbaar aangelegd om toeristen of sportliefhebbers toe te laten te genieten van het landschap en in het bijzonder van het “paragliden” . Op deze zonnige dag zijn er tientallen avonturiers die een sprong wagen in de diepte. Ze springen boven vanop Le Markstein de open lucht in en eens de weg over waar wij geparkeerd staan gaan ze honderden meters de diepte in, want het dal ligt op nauwelijks 200 à 300 meter hoogte. Zo zien we haast een peloton sporters met een valscherm de diepte ingaan in dit weergaloze landschap, waar de natuur duelleert met haar eigen ongereptheid. De zon straalt nu op het dal en dat geeft een extra dimensie aan dit unieke beeld. Hier kunnen wij  ontzettend van genieten, meer dan morgen ooit  het geval zal zijn.  We zetten onze tocht nu verder en komen omstreeks  om tien voor zes aan op het marktplein in Thann, waar de kraampjes met fietsen stilaan hun spreekwoordelijke matten oprollen, maar aan het gebouw aan de overkant schuiven onze collega-amateurs aan. Ik zeg mijn naam en bijna onmiddellijk komt het woord “mille cent soixante huit” eruit, want dat is mijn rugnummer voor zondag. Ik ontvang ook nog een veel te grote plastic zak met wat gadgets inclusief de altijd aanwezige drinkbus. Fred heeft de auto reeds in de goede richting gezet en we zijn weer weg, want we hebben nog een (ongeschreven) afspraak met Madame van het CHATEAU en de trouwe lezers van deze reeks weten dan waar onze GPS ons naartoe voert. Het zal bijna halfzeven zijn als we SOULTZMATT terug binnenrijden, maar het is bang afwachten of de poort van het kasteel nog open is. En ja we rijden door de ijzeren poort en parkeren onze auto naast een BMW van een fransman, die niet meer beseft hoe belangrijk de auto-industrie voor zijn land is. We wachten beiden een vijftal minuten buiten, want we horen een ontzettende hoeveelheid stemmen in de gelagzaal, maar ons geduld raakt snel op en lopen een sterke vrouw tegemoet, die het gepresteerd heeft een nazaat van de familie Klein aan de spreekwoordelijke huwelijkshaak te slaan. De nazaten van deze familie, domineren in de streek rondom  Soultzmatt nu eenmaal de wijnbouw, wat niet abnormaal is omdat hun geslacht teruggaat tot het jaar 1610. We nemen een voorproefje op de dag van morgen en drinken een glas CREMANT D’ALSACE, de door mijn neef Luc zo gesmaakte bubbeldrank. Mijn collega voegt eraan toe dat de temperatuur en smaak van deze drank, die samengesteld is uit zowel de Chardonany als de Pinot Blanc-druif  perfect is. Ik plaats een bescheiden bestelling en druip af want het grote gezelschap heeft al meerdere flessen gedegusteerd en zit nog volop in de bekende drankflow. Vooraleer we in de auto stappen drukt Mevrouw ons nog stevig de hand en reikt een extra fles Pinot Blanc aan, die we maar al te graag meenemen. We sturen nu richting hotel want we willen nog graag een stevige maaltijd achter de kiezen slaan voor we zondagochtend het Vogezenmassief induiken, ikzelf met mijn CUBE, een blauw exemplaar van het Duitse fietsenmerk en Fred met mijn bedrijfswagen. We begeven ons naar het restaurant waar vlees aan het spit maar dan wel “à volonté” geserveerd wordt. Voor een zacht prijsje van 26 EUR kunnen we de hele avond smullen van allerlei soorten vlees inclusief zowel de klassieke biefstuk als de lokale worsten uit de Elzaskeuken.  Ik beperk mij tot een stuk rosbief; een stukje van het varken en een worst, maar mijn collega doet zich te goed aan bijna alle aangeboden smaken, maar dat is normaal want ik kan niet gaan slapen met een zware maag en het zal wachten zijn tot zondag  na de wedstrijd voor ons beiden om nog warm te eten. Terwijl Fred nog knabbelt aan het vlees en geniet van een Pinot Noir neem ik nog een ijsje en een kop thee om alles door te spoelen. We praten de hele avond nog vol op onze grote kamer en slapen pas rond de klok van twaalf. De wekker had ik gezet om vijf na halfzeven en dan spring ik er ook uit, spijtig genoeg maar eens per jaar dat we fysiek nog eens alles uit de kast halen, maar wel met plezier. Om enkele minuten voor zeven begeef ik mij in rennerstenue naar het restaurant, de beentjes reeds ingewreven met de klassieke Kneipp-massageolie. Ik beperk mij tot twee boterhammetjes met confituur en een stukje cake met uiteraard de gebruikelijke zwarte thee. Omstreeks kwart voor acht zet mijn collega de auto in beweging richting Thann; het is zo’n dertig kilometer over meestal grote wegen  waar je 110 mag rijden.  Een kilometer voor de start draait Fred een straatje in, waar we de fiets kunnen uitpakken. Het is misschien een risico, maar heb mijn CUBE-fiets met aluminiumframe en SHIMANO TIAGRA als afmontage meegebracht en dat is een zware fiets in vergelijking met het lichte carbonexemplaar wat nog in LIER staat. Deze keer heb ik de clubshirt onze wielerclub aangetrokken, waarvan Luc de Voorzittershamer hanteert, kwestie van respect te tonen voor mijn boezemvriend. Ik sluit mij nu aan  bij de achterste rij terwijl de omroeper met dienst “dix minutes encore” door de micro schreeuwt. Ik besluit toch mijn fiets tegen een boom te zetten en een andere boom wat verder weg op te zoeken want we vatten aan met 22 km vals plat en wil het peloton niet uit het oog verliezen. “Encore trois minutes” galmt er uit de luidsprekers nu en hij somt alle nationaliteiten die deelnemen nog eens op. De start volgt nu gauw maar vanwege de meer dan zevenhonderd deelnemers duurt het zowat vijf minuten vooraleer ik echt kan vertrekken. Onmiddellijk na de start draaien we de bekende N66 op, die ons ook naar de naar de klim van de overbekende Ballon d’Alsace voert, maar na 12 km zullen we hier afdraaien richting Kruth. Ik rij nu in de voorlaatste groep met ook een aantal dames daarin. We rijden snelheden tussen 20 en 30 km per uur en het parcours is wisselend licht oplopend en licht aflopend, maar globaal gezien is het stijgend want THANN ligt helemaal in het dal en de klim richting LE MARKSTEIN vangt aan op een hoogte van 562 meter, als we tenminste het opdraaien vanuit KRUTH als basis nemen. Als we in het dorpje ODEREN aankomen horen we plots een oorverdovend lawaai waarvan iedereen schrikt in het peloton, maar het blijkt gelukkig de voorbode van een straatorkest dat met pauken en trommels en ander zwaar muzikaal geschut de renners aanmoedigt. Een hart onder de riem ook want terwijl het in Thann nog relatief koud was begint de zon nu wat warmte uit te stralen. We hebben nu 19 kilometer op de teller en het eerste “beest” van de dag nadert. Het tempo wordt zoals in het echte peloton ook wat opgedreven, ondanks het feit dat de drie laatste kilometers gemiddeld bijna 2% omhoog lopen, wat pijn doet aan mijn oude spieren. En ja plots een horde aan veiligheidsmensen en ook supporters van collega’s langs de weg, die hun boezemvrienden aanmoedigen net voor we de bijna 15 km lange klim aanvatten. Filosofisch had Fred mij gezegd bij de start ‘ je rijdt van Mechelen naar Lier bergop op de eerste col’ en dat blijkt ook wel, want de eerste kilometer is loodzwaar met liefst een stijgingspercentage van 8,6% en deze veteraan geraakt maar niet in het klimritme, terwijl dat gisteren op training zo vlotjes ging. Het is werkelijk harken om in het ritme te komen en ik kijk nu op mijn nieuwe fietscomputer wanneer die verdomde eerste kilometer teneinde komt, want ik verlies nu terrein op de concurrentie, maar ook de tweede klimkilomter aan ‘slechts’ 6,6% is nog lastig voor mij, maar stillaan kom ik toch in mijn ritme richting derde kilometer op deze lange col. Het wordt nu stilaan wat kouder omdat we nu éénmaal hoogte nemen en het is vroeg in de ochtend. Iedere kilometer  staat de hoogte trouwens aangegeven en dat is steeds een ijkpunt. Door de koude en ondanks mijn nieuwe koersbroek van professionele kwaliteit voelt mijn zitvlak niet goed aan. Ik moet nu ook van de fiets om een plas te maken en probeer dat zo snel mogelijk te doen, maar het is moeilijk om het menselijk waterpistool te vinden bij deze temperatuur. Ik kruip terug op de fiets en kom nu stilaan beter in het ritme, vermoedelijk ook omdat de helft van de klim nu in zicht is. Vanaf de zevende klimkilometer komen er nu stukken van 2 en 3% aan en dat geeft mij de kans om op mijn 39 vooraan te schakelen en achteraan zelfs 21 en 24. Ik maak nu meer snelheid en haal soms bijna twintig per uur. Ik probeer nu ook mijn mobieltje uit mijn achterzak te halen en aldus Fred te bellen, afwisselend op de autotelefoon en zijn eigen nummer, maar dat lukt niet. Niet te verwonderen want in deze omgeving woont echt niemand, waarom zou hier dan mobiel telefoonbereik zijn. Maar na 10 kilometer klimmen, op een hoogte van 1032 m wordt het terug steiler, maar het ritme is nu helemaal terug en het is nu nog 3,5 km doortrappen tot een hoogte van 1200 meter. Dat is dan ook de top voor vandaag want daarna gaat het zeer licht bergaf  tot de immense vlakte die LE MARKSTEIN is.  Ook de eerste bevoorrading is daar voorzien maar ik had met Fred afgesproken dat ik een klein colaatje en een koekje van het merk GRANNY zou eten, teneinde wat voortgang te maken, maar eerst neem ik nog een banaan en wat koekjes voor mijn collega, die achteraf gezien zelfs een pannenkoek had gegeten op Le Markstein.   Fred verwittigt mij dat de ziekenwagen net nog een slachtoffer van een zware valpartij net voor de afzink had meegenomen en vertrek dus voorzichtig na cola en koek te hebben verorberd. Ik doe echter eerst mijn nieuwe gele regenjasje aan, want het is nog redelijk koud daarboven en de afdaling is bijna dertig kilometer lang. Ik trap mij langzaam de afdaling in, het geel jasje helemaal toegesnoerd en dat blijkt nodig want de wind blaast mij letterlijk op de borst in deze steile afdaling, waar Tony Martin, de Duitse hardrijder uit het Quickstepteam in omgekeerde richting nog furore maakte tijdens de laatste Tour richting Mulhouse. Vooral de eerste kilometers zijn gevaarlijk want zonder te trappen moet ik beide remmen gelijktijdig in de greep houden wil ik niet uit de bochten vliegen. Het wegdek is overigens nat hier, niet enkel vanwege de dauw maar ook vanwege het naburige meer. Ik durf dan ook niet naar mijn kilometerteller kijken en hou mijn aandacht op de weg, het valt ook op dat niemand mij voorbij steekt; tenslotte sleep ik een zware fiets met 82 kilogram erop naar beneden en dat laat sporen na in de fysica.   Plots stopt de afdaling en komt er een klein klimmetje vooraleer verder af te dalen richting LAC DE LA LAUCH, een  artificieel meer dat op 923 m hoogte ligt en aan het einde van de negentiende eeuw door de toenmalige Duitse  regering werd gebouwd en nu dienst doet als waterreservoir voor de streek. Het gaat nu verder gierend naar beneden maar we blijven tussen de bossen doorrijden, waar het wegdek soms nat is en het redelijk koud aanvoelt. Pas als we in  Lautenbach aankomen voelen mijn benen de warmte aan  en wat verderop, na bijna 25 km dalen , zijnde op een hoogte van circa 400 m stop ik even om het gele vestje uit te trekken, dat helemaal nat geworden is. We rijden nu in de open ruimte en de temperatuur voelt nu steeds warmer aan, ik heb intussen gezelschap gekregen van twee  struise bonken en trek hard door op een licht dalend stuk. Een mens beseft niet wat een colaatje van 15 centiliter kan doen want ik heb de kracht weergevonden om tegen 35 km per uur richting cols te fietsen.  Ik lees nu op mijn fietscomputer dat de grens van de 60 km nu overschreden is, vervolgens bel ik Fred dat de klim zo dadelijk begint. Nog een tweetal kilometer rijden we nu op een vlak stuk in de blakende zon, die nu echt warm aanvoelt; gelukkig zijn er veel seingevers op post, die ons veilig door het verkeer loodsen want hier zijn de banen breed en het verkeer drukker met de ene rotonde na de andere. Maar lang duurt het niet ; er staat 63 km op de teller en plots zie ik voor mij een smalle weg omgeven door bomen en een bord met daarop “11,5 km”,  wat betekent dat dit de afstand is tot op de top van de col Amic, die op 825 m ligt. Mijn spieren staan nu opnieuw onder spanning en wetend dat de tweede bevoorrading volgt na 65 km trek ik door. Inderdaad midden in een zeer beboste omgeving, waar de zonnestralen nu fijntjes maar sterk doorkomen staat een heel kraam opgesteld met sportvoeding allerhande. Ik stap af, zet mij fiets tegen een ijzeren paal en ga richting kraam, waar ik een hele banaan neem, deze weliswaar niet helemaal opeet, maar dat heeft te maken met een combinatie van voedselveiligheid en verteerbaarheid. Ik vul mijn driekwartliter drinkbus nog bij met sportdrank, want er zit alleen maar water in en stap terug mijn fiets op. Het klimt nu licht omhoog maar plots heb ik een afdaling van ongeveer één kilometer voor de wielen. Ik zie links van mij een camping liggen in volle zon en ben in feite jaloers op de mensen , die hier nog met vakantie zijn, want met bijna 70km in benen is het geen lachertje om hier naar boven te rijden. Elke kilometer staat er wel een bord met de hoogte en het aantal km tot aan de top van de GRAND BALLON.  Vooral de hoogte interesseert mij, want daar heb ik een beter gevoel bij naarmate de hoogte stijgt. Het eerste bord na de klim wat ik tegenkom wijst 414 m aan, oftewel nog 400 hoogtemeters. Ik heb nog 8 km klimwerk voor de wielen op deze geleidelijk oplopende col en zit nu in een vast tempo. De klim verloopt via een smalle asfaltweg, die door het bos heen loopt en dat geeft een gevoel, alsof je op de overwinning in een Tourrit afstevent, maar in werkelijkheid is het een overwinning op het meedogenloze verouderingsproces van de spiermassa. Ik zit op mijn fiets en tracht alleen de benen in eenzelfde trapfrequentie voort te bewegen en rij nu tussen 10 en 12 km per uur en steek zelfs een collega voorbij, die de helm aan het stuur hangen heeft en die nog nauwelijks vooruit komt. Hij blijkt nochtans dertig jaar jonger dan ondergetekende, maar heeft zich duidelijk slecht voorbereid. Dat geeft een mens moed en trek door om hopelijk ruim binnen de afgesproken tijd aan te komen. Plots zie ik een bord voor mij met de vermelding ‘1km’ erop en ja in de verte zie ik ook mensen staan. Ik nader nu stilaan de top van de col Amic, dat in feite op een kruispunt ligt, waar je rechts de slotklim richting GRAND BALLON kan aanvatten en links verder doorstomen richting Vieil Armand, waarvan de top op 956 m ligt en dat doen de amateurs van vandaag dus. Naarmate ik de bekende bocht nader zie ik meer mensen opdoemen en vooral een grote, stoere dame met een blauwe T-shirt, waarvan ik het gewicht op meer dan 130 kg schat. De dame, die zeker kan duelleren met onze Maggie de Block roept mij wat toe en dat inspireert mij om te versnellen want er komt een kasseistrook aan en de indruk wekken aan dat mooie volk dat je kapot zit is geen prioriteit. Plots zie ik ook Fred opdoemen, die naar nu naar mij komt toegelopen en vraagt hoe het gesteld is, maar de organisatie maant Fred aan afstand te nemen, want het is daar een drukte van jewelste. Ik draai nu linksaf richting eindklim en meer en meer Françaises moedigen mij nu aan, terwijl het verder steil bergop loopt. Ik rij nu door richting Vieil Armand, de laatste hindernis van de dag. Ik pers de laatste krachten uit mijn lijf om tegen een behoorlijk tempo de klim te voleindeigen. De spieren doen gewoon pijn en ik drink nu voortdurend van mijn drinkbus omdat de vermoeidheid alsmede de dorst nu toch volop is toegeslagen. Tot mijn verbazing heeft Fred ook post gevat in een bekende scherpe steil bocht, die naar de top loopt en waar de ingehuurde fotograaf met dienst kiekjes neemt van de zwalpende zwanen , zoals ondergetekende. Nu nog enkel honderden meters en de top van de Vieil  Armand is in zicht, althans dat denk ik want er volgt nu een korte afdaling, maar daarna is het klimmen tot op de top, waarna een steile afdaling volgt. Ik zie Fred met mijn bruine Renault nu in de verte rijden en de teller draait nu rond het niveau van 60 km per uur; ik steek nu nog een collega voorbij en zit bijna in het spoor van mijn eigen auto. Fred heeft het moeilijk om zich los te weken van het peloton, want voorbij rijden zou ik wel kunnen, maar ik denk aan mijn eigen vege lijf en hou dus wat in. Ik snel nu het bord met “10 km” voorbij tegen een razende vaart, de teller loopt op tot 64, zonder dat ik één trap teveel geef.   Wat verderop, waar het iets minder steil daalt neemt Fred afscheid en krijg ik nu de volle zon op mijn spieren, wat de temperatuur is nu duidelijk opgelopen richting 28 graden.  De snelheid situeert zich rond dertig per uur en probeer dat zo lang mogelijk vol te houden. Ik kom nu voorbij het bord “5 km” en vat maar al te graag deze laatste meer vlakke weg aan. Ik probeer nu de laatste druppels uit mijn drinkbus te persen, want het vat is bijna af, maar samen met een vrouwelijke deelneemster snellen we richting eindmeet. Als ik de aankomststreep in de verte zie  ben ik toch weer fier het gehaald te hebben ; ik knijp de remmen langzaam  toe om langs de smalle corridor de tijdsmeting te kunnen passeren. Terwijl mijn naam met een tijd van 4 uur en 54 minuten op het grote scherm verschijnt roept de omroeper mijn naam door de microfoon; misschien de laatste keer ooit maar daar durf ik nu niet aan te denken. Fred komt naar mij toe en hij heeft weer eens zijn waarde bewezen, want hij heeft een parkeerplekje voorzien vlak bij het plein, waar het virtuele restaurant is gevestigd. Eerst de fiets in de auto gezet en daarna een lekkere sportmaaltijd afgehaald met bijbehorend flesje Lisbeth; ook Fred betaalt uit eigen zak een maaltijd en drinkt een cola van het gelijknamige huis Lisbeth.  We keuvelen nog na tijdens de maaltijd en besluiten dat we weer veilig en wel aan de streep gekomen zijn; bovendien was de organisatie uitstekend inclusief de maaltijd die we aan het verorberen zijn. Ik haal tenslotte mijn diploma af bij een vriendelijke Française en dan tover ik de laatste truc van de dag tevoorschijn; ik dien mij om te kleden op straat want hotel of douches zijn niet in de buurt; ik was mij met behulp van een flesje rode SPA en veeg zo de olieresten en het vuil van mijn glad geschoren rennersbenen; vervolgens trek ik als een volleerde stripper mijn koerskleren uit en anderen weer aan. Fred neemt het stuur en zet zich op weg om via de N66 richting EPINAL de eindspurt richting thuisland in te zetten. Na de Col de Bussang gepasseerd te hebben rijden we door het gloeiende Vogezenmassief dat er mooi bijligt langs weerszijden van de weg nu de zon volop van de partij is en de bossen vooral groene aardkracht uitstralen. Het is een nostalgische gedachte dat het weer een jaar kan duren vooraleer we hier nog eens arriveren; of kom ik toch vroeger dan voorzien een trainingsritje maken met een sportvriend ? In ieder geval geven we rendez-vous voor LES BALLONS VOSGIENS van 30 augustus 2015, een jubileumeditie vanwege de twintigste keer.          Eduard Lambrechts Lier, 14 September 2014 COPYRIGHT GCV LAMBRECHTS  

Eduard Lambrechts
10 0

La Roche du Diable

Strijdlust in de Vogezen – Verslag van een driedaagse op 30 en 31 augustus en 1 September 2013.     La Roche du diable   De trip naar ons geliefkoosde terrein heeft deze keer plaats binnen een andere context. Mijn neef Luc, die sinds jaren onze trouwe compagnon is kan deze keer de trip niet meemaken wegens constructieve werkzaamheden binnen de familie en dat verdient alle aandacht. Daarom zijn we genoodzaakt met ons twee de trip te maken op deze vrijdag 30 augustus. We vertrekken na het middageten wat voor ondergetekende lang is uitgelopen vanwege vertraagde voorbereiding , die voornamelijk het gevolg is van het moeilijk afkikken van de stress op het werk in Nederland. Dat heeft tot laat donderdagavond zijn invloed gehad. Ook het feit dat Astrid met haar vriend Jan een boterhammetje komt eten op deze zonnige vrijdag heeft de start vertraagd, maar dat is eerder positief na een dergelijke stressperiode. Ook onze trouwe begeleider is aan zijn huis in de Mussepi nog begaan met bezigheidstherapie want Fred is zijn garage aan het opruimen als ik arriveer, dus nemen we effectief de start omstreeks 14.00h. Dat moet ons in staat stellen om de deadline van 19.00h, die hotel LA GRANDE CASCADE in Le Tholy zichzelf gesteld heeft te halen. We rijden deze keer wel met mijn Renault Grand Scénic, die sinds enkele weken als zevende bedrijfsvoertuig ooit ter beschikking van ondergetekende is. Deze auto, voorzien met technische hoogstandjes voert ons voor de eerste keer naar het Vogezengebied. We doen nog een stop aan een benzinestation tussen Metz en Nancy om daar de tank te laten vollopen op kosten van de zaak maar dat is slechts een kleine tegenprestatie van het bedrijf want deze keer zal de enige veteraan met dienst uitzonderlijk met een truitje vol reclame voor het geplaagde staalconcern figureren in het Vogezengebergte. Als onze boordcomputer aanwijst dat we tien minuten over tijd aan het hotel zullen arriveren bellen we de receptie van het familiehotel om dat te melden, maar in werkelijkheid was het overbodig want het hotel ligt we op het grondgebied van het dropje Tholy, maar nog een heel eind verwijderd van het centrum, waarop onze TOMTOM was ingesteld. Het hotel zelf is een bijzonder groot complex voor een familiehotel en het scoort ook geen goede punten op de vermaarde site “BOOKING DOT COM”, maar wij verblijven er uit nostalgische overwegingen want de dienstverlening is er voor ons prima inclusief een plichtsgetrouwe kok die de garage omstreeks 10 uur sluit en dat persoonlijk aan ondergetekende komt melden; tenslotte staat mijn dure KOGA erin en het is ook de eerste keer dat dit Hollandse technologisch fietshoogstandje wordt ingezet in een Vogezenrit. Aangekomen hebben we zelfs de keuze tussen een kamer aan de achterkant met uitzicht op het grote bos maar met een tweepersoonsbed of een kamer aan de straatkant met twee gescheiden bedden. We kiezen voor de straatkant want Le Tholy is in de zomer een rustig oord in tegenstelling tot de winter wanneer er skidrukte heerst. Uitzonderlijk hebben we dus een dag respijt vooraleer we de wedstrijd aanvangen en dus maken we een planning op; deze is snel gemaakt tijdens de het diner s’avonds, waarbij Fred een Belgisch  donkerbier drinkt en ikzelf een zogenaamde “pression” van 1664.  Maar vooraleer zaterdag in te stappen genieten we van de artisanaal bereide maaltijd, waarbij ikzelf een lokaal gevangen visje eet en Fred voor vlees kiest. Het menselijk vlees was hem die avond beter bevallen dan de hoofdschotel want een iets jongere dame dan de eigenares op leeftijd valt Fred in het oog en zij komt ook steeds vriendelijk bedienen. Wij speculeren beiden of de oudere maar slechts lichtgrijzende heer de echtgenoot is van de dikkere eigenares of hij met het jongere exemplaar in zee is. Wij vermoeden dat het ofwel om de dochter gaat ofwel een naast familielid want in het hotel hangen divers foto’s van generaties terug die de familie Pierre als eigenaar van het pand etaleert. In feite is de aandacht van mijn compagnon niet abnormaal want hij is nog steeds op zoek naar de juiste “match”; Fred heeft als scheidrechter en lijnrechter reeds decennia achter de rug en kent dus veel van matchen maar in de sector van de intermenselijke relatie heeft hij het juiste speelveld nog niet gevonden. De match die ikzelf zondag speel is gewoon kijken of grenzen op oudere leeftijd nog kunnen verlegd worden of niet.  Daarom hebben we zaterdagochtend ook een oefenrit voorzien. Het is zowel voor fiets als man een belangrijke test, want een echte col heb ik sinds twee jaar niet meer beklommen; erger nog de vorige keer was tijdens dezelfde wedstrijd op hetzelfde parcours in 2011;toen klokte ik op bijna 55-jarige leeftijd af op meer dan 4 uur en 31 en een halve minuut.   Het idee is om vanuit het hotel naar de top van de Col de la Schlucht te fietsen; maar het parcours valt een beetje tegen want eerst moet de top van de Col de la Bonne Fortune genomen worden en die ligt op 677 meter; daarna krijgen we een forse afdaling tot beneden in het dal waar we op de grote weg komen richting Gérardmer. Daar stap ik af want mijn fietscomputer heeft nog niet gewerkt tot hiertoe, maar blijkbaar heb ik mijn wiel lichtjes scheef in de vork geplaatst. Bij correctie blijkt dat de fietscomputer het wel doet en dus is het nog precies 10 kilometer tot aan het meer. Daar aangekomen beginnen we in feite aan de beklimming die officieel 17 kilometer lang is maar voor de kenners begint het echte klimwerk in Xonrupt-Longemer op een hoogte van 744 meter, daarna is het nog precies 9 kilometer tot aan de top, die op 1139 meter ligt.  Wegens mijn knieblessure, opgelopen in 2011 en behandeld in 2012 heb ik een aangepaste casette laten monteren op mijn KOGA, zodat ik desnoods een kleinere versnelling kan trappen. Dat probeert ondergetekende uit op de steile stukken van de “Schlucht” en de eerste drie kilometer lukt dat aardig, ik trap met name 39X30 en dat is circa 2,73 m. maar probeer daarna toch iets kleiner. Als ik de befaamde La Roche du Diable nader zie ik Fred boven op de rots zitten; het is in ieder geval een onvergetelijk beeld en het geeft mij ook de moed om de klim in gestrekt tempo verder te zetten want de conditie is blijkbaar beter dan twee jaar geleden. Ik trapte zelfs  13 per uur op de steilere stukken en dat is niet evident voor een veteraan van bijna 57. Na de befaamde rotsboog is het nog een kilometer steil en daarna neemt de stijgingsgraad af; ik trap dan opnieuw een grotere versnelling en rij boven tot aan de echte top (want morgen draaien we net voor de top rechts af), waar Fred mij opwacht. Nu volgt een ritueel wat morgen na de wedstrijd nog eens zal overgedaan worden, wat betekent dat ik op vijf minuten tijd terug onder de burgerbevolking mag verschijnen.   In overleg hebben we beslist een toeristische namiddag te organiseren en ons oog is gevallen op de vallei van de Kaysersberg. Vooraleer af te zakken naar de Kaysersberg zelf stoppen we aan het befaamde ‘Lac blanc’, gelegen op 1050 meter hoogte te midden van het mooie Vogezenmassief. Het functioneert als skioord tijdens de winter en tijdens de zomermaanden is het gewoon een toeristische trekpleister voor natuurliefhebbers want het is gelegen in het natuurreservaat ‘des Ballons des Vosges’. Het is ook te merken dat deze plek klasse uitstraalt want aangekomen zien we bijna alleen dure Duitse wagens, duidelijk bevolkt door Duitssprekende toeristen. Ook een bus met oudere personen van Duitse nationaliteit, die vermoedelijk de laatste wereldoorlog nog hebben meegemaakt is daar gestationeerd. Een Duits koppel met een peperdure sportwagen van het merk Mercedes valt op, vooral mevrouw met haar dure gewaagde merkkleding trekt de aandacht en zou borg kunnen staan voor een reclamespot voor het desbetreffende merk. De kwaliteit van de wagen is hierbij niet zo van belang maar wel de gepresenteerde carrosserie en design van de wagen, die helemaal in overeenstemming is met het vrouwelijke Duitse model. Over een paar jaar pas als de samenwerking tussen de huizen Renault en Daimler helemaal op dreef is zal deze wagen over alle mogelijke technische snufjes beschikken maar voorlopig is de ster belangrijker dan de inhoud. We nemen een paar foto’s omdat de omgeving zo onaangeroerd is maar merken tegelijkertijd op dat het energiebedrijf EDF een project klaar staan heeft, dat 50 ingenieurs behoeft om het water van het Lac Blanc naar het lager gelegen LAC NOIR te laten lopen, om zo verval en aldus elektriciteit op te wekken. We vervolgen onze weg naar de Kaysersberg zelf, uitgekozen tot één van de mooiste plekjes in Frankrijk, waar alle huizen origineel zijn (een GOOGLE-search is hier aangewezen).  Het is bovendien gelegen te midden van de befaamde ROUTE DU VIN, en het bestaan van dit kleine stadje, wat behoort tot het arrondissement Ribeauvillé gaat terug tot de Romeinse tijd. Wij genieten van de zon en het authentieke straatbeeld en maken van de gelegenheid gebruik om een pizza te eten en de tactiek voor de dag erna te bespreken.   We gaan ons omstreeks 16.30h inschrijven op het zogenaamde domein met toepasselijke naam “Domaine Skiable”, dat een hoger gelegen platform is nabij het meer. Daar staan rijen amateurs zoals wij aan te schuiven voor de bevestiging van hun inschrijving, die eerder elektronisch was gedaan. We ontvangen een roze zak met daarin een zwarte T-shirt en het enige echte stuk waarom het draait, met name het rugnummer en dat is dit keer twee nummers lager dan twee jaar geleden. Of dit een gunstig voorteken is moet nog blijken maar wat niet meer kapot kan is de sfeer want om dit te vieren gaan we een glas drinken in een brasserie gelegen in het centrum van Gérardmer. Daar zitten meestal duurder uitziende dames met hun partner iets te drinken, maar ook een zogenaamde MILF met haar moeder in wat slonzige kledij drinkt naast ons een halve liter chocomelk uit met een vuurtoren van slagroom erop. Wij zouden na zulk een festijn afhaken voor het avondeten en daarom drinken wij ook maar thee. We genieten van het avondeten in ons hotel en doen het omgekeerde van vrijdag; want Fred eet een lokale vissoort terwijl het slachtoffer van zondag vlees eet; tenslotte wordt het calorieverbruik s’anderendaags geschat op meer dan 4000. We sluiten af met een ijsje met fruit want de kaas laten we net zoals gisteren links liggen. Fred heeft het idee opgevat om een kleine investering te doen en zijn meegebrachte PC aan te zetten, wat ons toelaat om ook de afgelopen beursweek te overschouwen. Tot mijn verrassing ontdek ik nog dat een voorzitter van een beursgenoteerde holding, die ik samen met mijn vriend Paul de Herdt op 31 mei nog de hand gedrukt heb op 4 juli overleden is. Het is een toch een schok en stuur meteen een SMS naar mijn compagnon uit Reet. S’morgens volgt een ritueel dat geen enkele lezer zal verbazen want omstreeks 7.00h uit bed ga ik het ontbijt nuttigen vooraleer de gasten van het hotel dat doen, maar de eigenares komt omstreeks kwart na zeven toch al aanzetten; op dat ogenblik heb ik al twee kleine croissantjes en twee stukken brood met veel confituur naar binnen gewerkt heb, maar hier stopt het ook want een overladen maag is het ergste wat je kan overkomen bij de start.  Ik doe nu iets wat ik normaal vooraf doe en dat wil zeggen mijn beenharen nog wat bijscheren want anders is het moeilijk om de Kneipp-olie in te masseren en deze keer ga ik voluit want er ligt nu een dikke laag olie op, dit in het licht van een koude ochtend en een zware wedstrijd. Ook inzake uitrusting is dit een bijzondere dag want een collega niet-fietser heeft mij een unieke wielertrui van Tata Steel met ook de Duitse merknaam KALZIP erop geschonken. Deze trui met zwarte achtergrond en blauwe letters past perfect bij mijn zwarte broek. Ook doe ik voor de eerste keer mijn blauwe helm op, die ik twee jaar gelden na suggestie van Luc heb gekocht. Fred brengt mij naar een parking op zo’n vijf kilometer van het beruchte meer. De klok geeft nu 08.25h aan en ik vertrek rustig richting start , maar merk onmiddellijk dat het nog koud is. Gelukkig had ik de avond tevoren een dikkere shirt met mouwen erin kort geknipt, m.a.w. alleen mij borst was beslagen en de armen zijn nu helemaal bloot onder mijn wielertrui, wat mij instaat stelt om flexibeler te bewegen en toch de koude tegen te gaan. Als ik aanschuif bij het deelnemersvolk zie ik dat de meeste van mijn collega’s een regenvestje of een trui met lange mouwen aanhebben. Gelukkig heb een zogenaamde bandana onder mijn helm, zodat mijn kale hoofd toch beter beschermd is.  Parcourskennis ontbeer ik niet deze keer en ik maal rustig de eerste kilometers af om vervolgens de laatste negen kilometer van de beklimming aan te vatten. Zoals sinds gisteren in mijn hoofd geprent leg ik de ketting vooraan op het middenblad en achteraan op de kleinste naaf, ofwel in technische termen uitgedrukt een 39X30; ik zet mij onmiddellijk in het wiel van een jonge dame die blijkbaar een veel te grote versnelling rond draait en blijkbaar niet veel kleiner kan schakelen, maar na twee kilometer voel ik mij geroepen om haar voorbij te steken; want te weinig inzicht en gebrek aan ervaring doet haar reeds op deze eerste maar zware col van de dag naar adem snakken. Ik tracht tot aan de wereldberoemde rotsboog (we zijn precies vier kilometer stevig aan het klimmen) een tempo van minstens 12 per uur vol te houden, na de boog ga ik zelfs to 15 à 16 per uur omdat de col dan iets minder steil loopt, maar negen kilometer is lang en precies aan de bocht richting Le Markstein klokt mijn fietscomputer af op 52 minuten. Dat is iets beter dan voorzien in het theoretisch schema dat voorziet in een eindtijd van 4 uur en 20 minuten of 11 minuten beter dan twee jaar terug en dus zeer ambitieus. Fred heeft het schema in de volgwagen liggen en kan zo telefonisch de wedstrijd volgen, tenminste als er contact is met de veteraan op de fiets.  De eerste twee kilometer richting Le Markstein vallen toch zwaarder uit dan gedacht want ik moet nu kleiner schakelen wil ik mij niet forceren, het is nog redelijk koud, temeer daar we op circa 1200 meter hoogte fietsen nu. Maar er is geen terugweg, ik bijt nu door en waar het lichtere stuk begint zet ik mij noodgedwongen langs de kant voor een korte plas en dan voel ik pas aan den lijve dat het 1 September is. De vergezichten zijn idyllisch mooi in dit Bijbelse maanlandschap zoals Fred dat noemt, maar ik moet letterlijk en figuurlijk een tandje hoger schakelen wil ik de deadline halen. Ik draai de benen vlot rond en leg mij in de korte maar soms scherpe afdalingen plat op mijn fiets om zo weinig mogelijk energie te verbruiken en ook de koude wind op de borstkas te vermijden.  De snelheid varieert nu tussen 15 en 55 per uur in dit verschrikkelijk hellend landschap en renners moeten scherp blijven voor het veiligheidsaspect want in tegenstelling tot de eerste col is deze weg niet volledig afgesloten en ik kom zelfs twee toeristenbussen tegen.   We bevinden  ons nu op de Route des Crêtes en op dit  22 kilometer lange pad liggen in feite nog twee cols verscholen, met name de Col du Herreberg en de Col d’Hahnenbrunnen, die ik met souplesse probeer op te fietsen, maar dat kost wel krachten waarvoor ik wellicht elders een prijs betaal. Richting Le Markstein is er dus nauwelijks een vlakke strook te bespeuren en dat sloopt de weerstand. Inmiddels nader ik toch de volgende officiële top op het parcours want op circa 5 kilometer ervan probeer ik met het enige attribuut wat in mijn wielershirt zit naast twee verpakte koekjes van het merk Granny te bellen met Fred; hij neemt tegen zijn gewoonte in niet onmiddellijk op, ook niet op mijn eigen Blackberry, die in de auto gemonteerd staat maar 15 seconden later gaat mijn eenvoudig Nokia-mobieltje wel af. Ik vraag waar hij vertoeft maar blijkbaar geeft de boordcomputer van de Renault nog 32 minuten aan vooraleer le Markstein te bereiken. We spreken noodgedwongen af dat Fred mij opwacht tijdens de beklimming van de Col du Bramont. Maar ik nader nu in het spoor van een groepje de top van de tweede officiële col van de dag. Plots merk ik het bord met “ravitaillement 1 KM” wat een mens moed geeft want de top is dan vlakbij en inderdaad de bussen met of zonder Duitse toeristen zie ik in de verte op de grote parking van Le Markstein staan. Ik let dan ook op voor het te drukke verkeer en zie op mijn elektronisch bord dat ik 1 uur en 47 minuten op mijn fiets zit of 5 minuten sneller dan twee jaar terug.  Boven draaien we rechts af om de afdaling te nemen richting Kruth en Wildenstein, maar rechts boven staat de wagen met proviand en ik besluit snel af te stappen, een klein stukje banaan en appelsien te nemen en nog een stukje brood en opnieuw op de fiets te springen, tenslotte heb ik nog een extra koekje in de achterzak. Naarmate ik vorder op het licht dalende stuk begint de zon lichtjes maar sterker te branden op mijn getergde ledematen. Als de echte veel steilere afdaling van 13 kilometer lang eindelijk begint neemt ook mijn vederlichte KOGA-fiets vaart, want voor de eerste keer vandaag ligt de ketting op het 52-blad vooraan. Met mijn 82 kg aan gewicht loopt de snelheid stilaan maar zeker op, maar plots zie ik, een verdwaasde collega langs de weg staan met een brandweerauto aan de overkant. Ik kan mij inbeelden wat er is voorgevallen maar rij met nog meer aandacht en scherpte verder.  Dit is zeker één van de meest veilige afdalingen van het gebied omdat de baan er goed bij ligt en meestal een goed uitzicht biedt op de vervolgweg naar beneden, maar nog twee kilometer verder zie ik zowel een brandweerwagen als ambulances staan en is men blijkbaar een renner in geelrode shirt  aan het reanimeren, gewikkeld in een alu-folie. Ik heb niet echt de tijd om na te denken maar probeer niet echt meer bij te trappen en de fiets zijn werk te laten doen, om de snelheid niet artificieel op te drijven. Maar toch rij ik constant boven het niveau van 60 per uur; wanneer het steilste stuk van de afdaling eraan komt duikt mijn snelheidsmeter richting 70; de adrenaline giert nu door mijn vermoeide lichaam en dat is niet verwonderlijk want het gaat duizelingwekkend hard zodanig zelfs dat ik nog wordt voorbij gereden tegen deze reeds waanzinnige snelheid. Ik durf uit angst niet meer naar mijn klokje kijken; achteraf zou blijken dat mijn fietscomputer 69,2 registreerde als hoogste snelheid. Ik concentreer mij nu op de fiets en we stevenen opnieuw af op een grote haarspeldbocht, waarbij de kamikaze piloten voor mij massaal in de remmen gaan; gelukkig had ondergetekende zijn voorzorgen genomen op veilige afstand want dit is gewoon waanzin.  Ook komt een extra brandweerwagen ons weer tegemoet; een fransman zou mij later aanspreken met de boodschap dat er zich twee zware valpartijen hebben voorgedaan. Als ik de verte het einde van de afdaling zie ga ik meteen in de remmen want er heerst in het dal duidelijk paniek na de incidentrijke afdalingen want politie en seingevers houden alle vervoer tegen als wij beneden rechts richting Wildenstein opdraaien. De lezers van deze vervolgserie weten wat Wildenstein voor ons betekent en vooral het is de start van een kilometerslange klim richting top van de Col du Bramont; in feite mijn lievelingsklim omdat het zo egaal klimt in een schitterend haarspeldbochtendecor. De zon schijnt nu eindelijk op onze benen en dat inspireert; ik kijk ook voortdurend op mijn fietsklok om te kijken welke gemiddelde snelheid ik haal, respectievelijk wanneer ik naar schatting zal arriveren.  Ik bel nog even met Fred om te kijken waar hij is en ja hoor hij heeft zich gepositioneerd op de col zelf.  Ik zie dat enkele collega’s door hun krachten heen zitten en rij ze dan ook voorbij; zelf heb ik meer last van mijn rug dan van de benen, die helemaal niet kapot zijn; dat stelt mij ook in staat op een tempo van circa 11 per uur deze klim af te werken. De zon geeft een beter gevoel tussen de rotsen en het groen en ik probeer een hoge trapfrequentie aan te houden om het tempo niet te laten zakken en inderdaad in een haarspeldbocht kom ik voor de eerste keer vandaag mijn begeleider tegen. Hij zag dat  het goed was en hij stoomt door naar de top; waarbij ik hem vraag de massage-olie klaar te houden want mijn oude spieren, vooral diegene van mijn rechterbeen, waarmee ik veel kracht zet staan enorm onder spanning en zijn aan verfrissing toe; als ik kilometerpaal 18 zie met het bordje 950 meter versnel ik nog even om de top te nemen en ja 50 meter verder staat Fred klaar met de achterklep van de auto helemaal open; de drinkbus is snel bijgevuld en het rechterbeen op 15 seconden gemasseerd. De kaap van de 60 kilometer is nu genomen en ik daal nu af richting La Bresse tegen een razend tempo want de col is langs de voorzijde nog steiler en dat voel je omdat de fiets dan sneller vaart neemt. Zoals steeds heeft de organisatie een professioneel instituut ingehuurd om foto’s te nemen langs het parcours. Een fotograaf kan in een haarspeldbocht nog net zijn camera op ondergetekende richten om hopelijk een mooie actiefoto te schieten. Beneden in het dal voel ik goed dat de zon nu echt warmte brengt en dat doet goed maar de vermoeidheid is ook toegeslagen en het is de kunst de tweede adem te vinden in dit hele lange oplopende stuk richting Col des Feignes; ook merk ik dat vele collega’s veteranen nu stilaan het loodje leggen ; achteraf zou ook blijken dat er veel opgevers waren. Fred komt nu naast mij rijden met een rare en tegelijk angstaanjagende mededeling, met name dat hij zijn portefeuille niet meer kan vinden; ik kan dat moeilijk geloven en stap kort even af om te kijken in de auto maar hecht geen geloof aan een diefstal. En het blijkt spoedig want mijn Renault heeft een zogenaamde ‘hidden kastje’ in de middenstrook en daar zat zijn portefeuille in. Dat geeft mij echt inspiratie en rij met een tweede adem naar de top toe, zodat er reeds vier cols opzitten. Er volgt nu een lichtlopende afdaling richting Lac de Lispach, een werkelijk idyllisch kader waar de organisatie deze keer ook een fotograaf heeft opgesteld. Voor de rest zie ik niemand meer behalve dan enkele verliefde koppeltjes die langs de over van het meer wandelen; waar een oase van rust heerst. Voor de afdaling echt ten einde is nemen de renners, een smalle weg naar boven richting Col de Grosse Pierre. Op dit steile stuk ben ik twee jaar geleden echt kapot gegaan en wegens knieproblemen en ook vermoeidheid is mijn collega Luc er toen vandoor gegaan met als gevolg 5 minuten achterstand op mijn medemaat aan de aankomst. Deze keer rij ik op mijn allerkleinste versnelling; om zo mijn linkerknie te sparen op deze veel te steile en gevaarlijke beklimming, waarvan het stijgingspercentage zeker boven een niveau van 12% uitkomt. Het is nu echt zoek naar de derde adem want de snelheid is er nu helemaal uit en ik maak me zorgen over de vooraf bepaalde tijdslimiet want de klok wijst richting 13.00h en dat betekent vier uur wedstrijd maar na wat gekreun op de trappers zie ik de signaalgevers staan, die mij richting laatste col sturen, die ik maar al te graag opdraai. Wat twee jaar geleden nog een calvarietocht was is nu een motivatie om zo spoedig mogelijk te finishen ofschoon ik nu echt kapot zit.  Het is een ongelijke strijd tegen de tijd maar ik geef alles wat nog in mijn vege lijf zit om zo snel als mogelijk de top van de Col du Grosse Pierre te bereiken; zijnde de laatste col van de dag. Ik trap nu stevig door richting Gérardmer en geniet van het panorama in de hoop nu snel verlost te worden van mijn pijnlijke rug. De laatste vijfhonderd meter voelen aan als een triomftocht want het is nog geen 20 na één op mijn klok en zie Fred in de verte staan. Hij heeft zich in de laatste bocht gepositioneerd en duwt mij symbolisch nog eens af in de wetenschap dat de streep nu slechts 100 meter af ligt. Ik schud nog een laatste versnelling uit de benen en rij over de aankomstlijn waar een dame de renners opwacht om het nummerplaatje met een tang van de fiets te knippen, want blijkbaar doet dit dienst als elektronische  tijdsopname. Fred komt nu enthousiast op mij toegelopen en begrijpt meer dan ikzelf dat deze prestatie zoet zal smaken voor deze veteraan, terwijl ik probeer te recupereren van de meer dan vier uur durende inspanning die al mijn ledematen heeft getergd. Mijn begeleider neemt nog enkele foto’s van een blije maar vermoeide coureur, die er voor het eerst ooit in geslaagd is een wedstrijd zonder kleerscheuren uit te rijden. Achteraf blijkt dat deze inmiddels twee jaar oudere man liefst 14 minuten sneller is afgeklokt dan in 2011 en met een tijd van 4 uur en 17 minuten binnen het doel gebleven is; zonder kleine stop en samen met vriend en krachtpatser Luc had dit wellicht nog sneller gekund. Ter staving kan aangevoerd worden dat een medemens, geboren in 1940 amper 5 minuten later finishte dan ondergetekende, wat deze gedachte nog meer staaft. Maar de opluchting na de knieperikelen en de onzekerheid over de conditie is nu helemaal weg. We gaan onze fiets nu in de Renault stoppen, mijzelf wat aankleden en dan aanschuiven voor een sportmaaltijd in het hoger gelegen cafétaria. Maar daar is de organisatie omgekeerd evenredig met die van de koers zelf want het duurt drie kwartier vooraleer we een bord spaghetti kunnen claimen en erger nog het voorgerecht ontbreekt; het blijkt dat de zaal niet eens vol zit maar gewoon de traiteur of de koks de hongerige renners niet kunnen volgen; ik eet dan maar twee keer een bord spaghetti en blijf met Fred nog wat nakeuvelen. Daarna rijden we rustig richting thuisland want het is goed geweest; ons beider moreel peil is goed en we keren zeker terug naar dit heiligdom van de fiets waar Merckx ooit zijn eerste bergrit in de Tour won op de legendarische Ballon d’Alsace. Volgend jaar trotseren we vermoedelijk de befaamde en gevreesde “La Vosgienne”, hopelijk met drie medemensen aan boord van de Renault.         Eddy Lambrechts Lier, 5 September 2013 COPYRIGHT GCV LAMBRECHTS  

Eduard Lambrechts
3 0

De Crémant dik verdiend

Strijdlust in de Vogezen –Verslag van een driedaagse op 27,28 en 29 augustus 2011     De CREMANT dik verdiend     Het echte vertrek is zoals gewoonlijk voorzien aan de Mussepi in Katelijne. Fred heeft deze keer nog theoretisch examen van de scheidsrechterlijke kunsten en laat omstreeks 11.30h weten dat hij pas rond de klok van enen zal arriveren. Nerveus rij ik richting Berlaar waar Luc mij reeds opwacht en zijn blauwe DIAMANT naast mijn rode SPEZIALIZED op de fietsendrager achteraan mijn Peugeot 5008 monteert. We hebben nog even de tijd en halen in LIER nog een allergiepilletje op in de wetenschap dat wij veteranen zijn, die niet alleen vechten tegen verouderde spieren maar ook tegen kleine kwaaltjes. We stomen nu richting Katelijne en aangekomen doet Fred de deur open. Hij ploft zich op de enige beschikbare zetel achteraan en weg zijn we want het is nu 13.15h en we moeten ons in de buurt van Gérardmer aanmelden voor 19.00h om zondag rustig de start te kunnen nemen. We voorzien 460 km om tot daar te komen en omdat we geen enkele lange stop nemen arriveren we ook aan het bekende meer rond 18.00h, maar we moeten nu wel de plek vinden waar laatkomers zich nog kunnen aanmelden want de inschrijving werd eerder via het web gedaan.  Luc zit aan het stuur en we zien reeds borden van de organisatie met daarop “DEPART” en “ARRIVEE” maar de plaats van afspraak vinden dat is andere koek. Na wat ronddwalen vragen we een “oudere plaatselijke schone” om raad en wijst ons de weg naar het zogenaamde OCDVL, wat blijkbaar gans boven op een steil stuk voorbij de aankomstreep gevestigd is. Daar worden we vriendelijk ontvangen en krijg ik mijn eerder toegezonden bankcheque ongeschonden terug en betaal als compensatie in contanten het inschrijvingsgeld. Tevens leveren we onze medische attesten af als blijk van fysieke paraatheid. We hadden in feite nog een verkenning voorzien van de Col de la Schlucht maar gezien we tegen de klok van zeven lopen besluiten we hotel LA GRANDE CASCADE op te zoeken. Daar parkeren we onze auto in de lager gelegen parkeergarage waar ook onze fietsen veilig staan, maar we laten ze onberoerd op de fietsendrager want de garage gaat met het vallen van de avond  gewoon dicht. Het geeft een goed gevoel terug te komen naar een plek waar ik samen met Luc in 2005 drie dagen verbleef en een memorabele tocht langs de Route des Cretes maakte.    We hebben een kamer geboekt voor drie, kwestie van sfeerschepping, maar ook om geldverspilling tegen te gaan. Het tweepersoonsbed is opgemaakt voor de ‘leader of the pack’ en er zijn nog twee eenpersoonsbedden voorzien die Luc en Fred innemen. Er zit niets anders op dan het avondmaal te nuttigen in het restaurant van het hotel wat de hotelbaas het ‘restaurant panoramique’ noemt want het geeft uit op een wondermooi natuurspektakel.  Om krachten op te doen voor de dag die komt kiezen we allen voor een “entrecote maitre d’hotel”, maar de fritten laat ondergetekende in de keuken, want ofschoon wij deze keer opteren voor 90 km i.p.v. de lange en slopende “Ballons Vosgiens” van 155 km heeft onze ervaring geleerd een dergelijke opdracht vooral niet te onderschatten want deze keer willen we in één ruk naar de eindstreep rijden en dit binnen de voorziene tijdslimiet. Een toetje kan er nog wel bij want tenslotte worden er morgen duizenden calorieën verbrand; daarom bestellen we ook alle drie een ijsdessert en hou het zelf bij drie bollen met verse slagroom. Luc en Fred dronken tijdens de maaltijd een Pelforth Brune; ikzelf beperk mij tot een glas Pinot Noir, waar ik van hoopte goed te slapen, maar dat valt tegen want het grote bed wat blijkbaar voor mij gereserveerd was lag niet al te best en tijdens de nacht werd ik diverse keren wakker, maar vanaf ik het prille zonlicht door de rolluiken zie gluren verlang ik naar de fiets. Het ontbijt staat voor de ‘coureurs’ klaar in een aparte ruimte naast het eigenlijke restaurant, heel eenvoudig omdat het officiële ontbijt pas start om acht uur en dat is wat laat om het voedsel nog fatsoenlijk te verteren voor de start. Ondanks de slechte nacht maak ik mij met spoed klaar om rustig te kunnen ontbijten maar dat verloopt wat chaotisch want de warme drank dient getapt te worden in een aanpalend zaaltje, niet uit een vat maar wel uit een koffiezetapparaat waarin alles chemisch geprepareerd wordt. Uit voorzichtigheid neem ik een chocolademelk en eet ik kleine croissantjes en koffiekoekjes, alsook een yoghurtje. Luc gaat mij min of meer achterna en terwijl we ontbijten komen een heer en dame het hotel binnen om het echte ontbijt voor de andere gasten te prepareren; ze trekken de rolluiken op en het is nu duidelijk dat we in tegenstelling tot de regenachtige dag van gisteren een zonnige dag krijgen. Terwijl we ons intussen klaarmaken op kamer 8 van de eerste verdieping eet onze begeleider samen met de andere gasten in de gelagzaal. Wij trekken voor het eerst op een officiële wedstrijd het nieuwe wit-blauwe nogal koele plunje aan van de wielerclub, geassorteerd met zwarte broek. Zoals gewoonlijk masseer ik mijn benen met natuurlijke Kneipp-olie, wat ook tegen de koude beschermt want aan de start zal de temperatuur niet veel hoger zijn dan 10 graden. Als uitrusting draag ik net zoals Luc een truitje met korte mouwen maar met daarboven een windstopper zonder mouwen, kwestie van  makkelijk te kunnen anticiperen op temperaturen incl. de wind in de afdalingen. Het is nu circa kwart na acht en de temperatuur stijgt niet alleen buiten maar ook bij de veteranen van dienst. Zo vertrekken we met Fred aan het stuur voor een tochtje van 16 km tot aan het einde van het Gérardmer, waar we op een parking van een chique hotel ons posteren om gewoon uit te pakken, d.w.z. voor het eerst onze fietsen van de drager te halen en de banden onder zware spanning te zetten. Luc doet niet mee want heeft deze oefening thuis reeds voorgedaan. Ik vul ook mijn twee witte drinkbussen op het asphalt en stel gelukkig na minder dan 5 seconden vast dat er een wesp in een bus zit en giet de overtollige sportdrank meteen leeg. Ik neem dan maar een ander blikje dat ik verdeel over de twee witte drinkbussen en verleng de drank met water van het merk SPA; niet uit Hollandse gierigheid of schaarste wel omdat het dan beter te verteren is op de fiets. We rijden nu in zacht tempo naar de startplaats een kilometer verderop en schuiven gewoon aan bij de massa vertrekkers (naar schatting 600 à 700). We zien meteen naast ons een lokaal TV-station een interview afnemen van een voor ons onbekende deelnemer, een categorie waar wij ook toebehoren. Om precies 09.00h gaat de meute van start en het is dringen om te kunnen starten; het zal circa 2 minuten duren vooraleer de nummers 875 en 876 van start kunnen gaan. We zitten nog maar tweehonderd meter op onze fiets of Fred, die het  gepresteerd heeft om op een standbeeld te klimmen wuift ons  officieel uit. Wat we zeker weten is dat we tot aan de top van de eerste col geen auto zullen zien want het parcours is tot daar hermetisch afgesloten. De eerste kilometers halen we nog snelheden boven dertig per uur maar naarmate de klim nadert wordt het lastiger en dunt het peloton uit. Na zo’n zes en een halve kilometer begint de feitelijke klim van de Col de la Schlucht, een stevige col van tweede categorie in de TOUR, die in de gelijknamige Ronde voor het laatst werd beklommen in 2009, toen de aankomst in Colmar lag. Toen kwam de Spanjaard Ruben Perez daar als eerste boven voor Chavanel en Haussler, drie renners die ontsnapt waren uit het peleton. Nu vatten Luc en ondergetekende de klim aan en ik probeer de eerste kilometer op een iets grotere versnelling bergop te rijden maar dit negen kilometer volhouden zal moeilijk zijn, vandaar schakel ik terug naar 30X24, Luc heeft zich nu inmiddels op kop gezet maar het is voor ons beiden moeilijk om in het klimritme te komen; de ademhaling is nog niet afgestemd op de inspanning. Luc vraagt dan ook na vier kilometer om over te nemen wat ik ook doe als ‘co-equipier’. Ik ben niet in staat zoals Luc om constant een snelheid van 12 km per uur aan te houden maar het fluctueert eerder tussen 10 en 14. We rijden op de SCHLUCHT onder de bomen want de rotsen zijn hier volledig bedekt met groen en we rijden gans de beklimming met de rotsen aan de linkerkant en het dal, dat reeds in de zon ligt aan de rechterkant, het zicht is ook uitzonderlijk mooi maar daarvan kunnen wij moeilijk genieten nu. We horen nu nog alleen de versnellingsapparaten van de fietsen en de al of niet harmonieuze ademhaling van de renners want de col is helemaal afgesloten voor het verkeer. We bevinden ons uiteraard in de staart van het peloton waar het niet druk meer is. Plots zie ik het bord “La Roche du diable” en dit geeft moed, niet alleen vanwege het panoramisch zicht wat historisch is omdat het rijpad daar als het ware uit de rots gehouwen is maar ook vanwege het feit dat het nu minder steil is en we dus het tempo kunnen verhogen. De eerste klim zit er virtueel bijna op en laat Luc even voorbij rijden om Fred te kunnen bellen die niet rechts van de baan te zien was waar de rotsroute de eerste keer een weg kruist. Blijkbaar was hij opgehouden door de Gendarmerie en hij komt dan ook een minuut later dan verwacht ons voorbij gestormd. We draaien nu rechtsaf de “Route des Crêtes” op voor een zwerftocht van 22 km want het is afwisselend klimmen en dalen want de Col du Markstein ligt op circa dezelfde hoogte dan de Col de la Schlucht. Het tempo varieert dan ook meestal tussen 15 en 50 km per uur. Deze interval oefening kost wel veel krachten ; daarom stoppen we na een paar kilometer verder bij onze gids, die zelf dit decor vorig jaar omdoopte tot een Bijbels landschap. Het is de gelegenheid om samen met Luc de tocht verder te zetten want een gat dicht rijden van 100 meter op dit parcours is voor een veteraan niet zo evident. Ikzelf maak een plas en neem twee slokken van een colaatje om wat extra suikers in te slaan. Het blijft ondanks de zon aan de horizon toch relatief koud op deze hoogte en dat voel ik aan mijn oude spieren. Niet de spieren maar mijn linkerknie heeft blijkbaar last van de koude maar de wedstrijd is volop aan de gang en Luc dicteert weer het tempo ofschoon we af en toe naast mekaar rijden op wat men meestal vals plat meent te noemen. Ondanks het voortdurend schakelen hebben we de indruk dat we terrein winnen op de tegenstand. We merken dat ook op onze fietscomputer dat we goed  binnen ons tijdschema zitten en dat geeft ons moed. We trekken uit enthousiasme het tempo nog op als we in de verte de top van de Grand Ballon zien, waarvan Le Markstein het voorgeborchte is.  Na precies 1 uur en 52 minuten arriveren we samen aan de bevoorrading op Le Markstein, we pikken een schijfje appelsien en een koekje mee en zetten de rit verder; na enkele honderden meters merk dat mijn valhelm nog bij Fred in de auto ligt, maar die komt er na enkele seconden aan, zodat ik de afdaling richting Kruth kan verder zetten. Ik rij nu Luc voorbij want afdalen blijft een gevaarlijke sport en afstand houden is hier de boodschap. In een recht lang stuk geef ik nog wat extra trapkracht en mijn boordcomputer zal achteraf dan ook 68,9 aangeven als topsnelheid; meer dan zeventig per uur is hier moeilijk vanwege de minder steile afdaling. De organisatie en beveiliging van deze “cyclo” zit goed want gans beneden gekomen staat er een horde ordehandhavers klaar om mij de richting aan te geven; ik draai rustig rechts af en milder het tempo in afwachting dat Luc er zo aankomt. Na driekwartminuut is het zover; Luc komt eraan gesneld en we rijden rustig richting  Wildenstein, een voor ons beiden uiterst bekend oord. De zon is er nu helemaal en net voorbij het meest rudimentaire hotel uit de streek begint de klim. Ik heb mijn windstopper nog aan maar deze staat nu open want Luc neemt een egaal tempo van 11 per uur aan wat vrij veel is want het gaat om een zeer homogene klim van boven de 6% op een uitstekend wegdek. Na de aanloop komen we kilometerpaal 13 tegen, waar we net boven de 700 meter zitten of nog bijna 300 hoogtemeters te gaan. De mooi opeenvolgende haarspeldbochten maken van deze col de parel van de Vogezen, zoals collega’s professionele schrijvers deze col noemen. We zitten gezwind in het tempo dat steeds door Luc gelijkmatig wordt aangehouden maar ikzelf drink van de tweede bus want de eerste,is ondanks aanvulling bij de bevoorradingspost op Le Markstein inmiddels leeg.  Nog 100 meter roept Fred, die deze keer ons langs de weg aanmoedigt, maar hij bedoeld hoogtemeters, wat toch nog circa  twee kilometer betekent; bijna tegelijkertijd gaan de flitsen van de camera’s aan want de organisatie heeft ervoor gezorgd dat alle belangrijke momenten worden vastgelegd op de digitale plaat. We trappen nu nog een fractie harder want in tegenstelling tot vorig jaar is de spreekwoordelijke kaars nog  niet uit op de Bramont; de top is na het bord van 950m in zicht en Luc neemt symbolisch als eerste de top en duikt daarna de drie kilometer steile afdaling in want de andere kant is nog steiler en dat voel je goed, het gaat nu boven de 60 per uur zonder één pedaalstoot en beneden draaien we rechts richting Col des Feignes wat een lang stuk rechte weg is wat langzaam bergop loopt. Onderweg geef ik mij windstopper aan Fred en zet de achtervolging in op Luc, waarin ik ook slaag maar de linkerknie voelt alsmaar pijnlijker aan terwijl ik contradictorisch genoeg de vermoeidheid in de benen niet voel. Met de tweede bevoorrading van de dag in zicht laat ik Luc even rijden en rij rustig naar Fred, die ons aldaar op wacht. Ik vul mijn bus, deze keer met onversneden sportwater en rij samen met Luc weer weg. Na tweehonderd meter komen we feitelijk op de top van de col en nu dalen we af op een brede baan richting Lac de Lispach, waar een oase van rust heerst omdat het gewoon in een natuurgebied gelegen is; deze rust wordt onderbroken door een groep van tierende tienermeisjes die ons luidkeels aanmoedigen, wat een mens altijd goed doet. Van enthousiasme trap ik wat harder en zit ik Luc opnieuw op de hielen. Ik veronderstelde onder het bruggetje na het meer rechtdoor te kunnen rijden maar dat was mis gedacht want we moeten rechtsaf waar plots een steile klim voor ons opduikt. Luc heeft zelfs de indruk dat er stukken inzitten van dicht tegen 20%; het lijkt in ieder geval zo en spreek af met mijn trouwe ploegmaat dat we ieder ons eigen tempo rijden want de aankomst ligt nu op minder dan 10 kilometer van ons verwijderd. Ik wil mijn pijnlijke knie absoluut sparen en rij nu dus op mijn kleinste versnelling naar boven. De warmte begint nu meer en meer zich van ons meester te maken en gelukkig heb ik nog wat drank op overschot en laat vooral mijn rechterknie het werk doen. Ik merk nu dat we op het laatste stuk van de Col du Grosse Pierre zijn aanbeland, een lange brede weg, die zal leiden tot de laatste top van de dag, die op 955 meter ligt. Ik wurm mij letterlijk naar boven want de pijn in de knie is nu nauwelijks te harden, maar de aankomst is in zicht dus zet ik door, zelfs in de gevaarlijke afdaling, die wordt afgebroken door een horde veiligheidsmensen, want in plaats van naar beneden te rijden tot aan het eigenlijke meer moeten we rechtsaf draaien richting hoger gelegen aankomst. Nog enkele pijnlijke bulten en dan zie ik de rechte lijn voor mij, de eerste keer ooit dat ik de aankomststrook nader en na een kort spurtje met aanmoedigingen van Fred onder de opgetrokken boog doorkom. Ik val Fred in de armen en zie Luc terug, die er een tijdritje bergop van gemaakt heeft want hij is 5 minuten voor mij afgeklokt.  Een prachtige prestatie van deze doorzetter, die dat illustreert door de wil om met de fiets naar het hotel te willen rijden. We blazen eerst wat uit en schuiven aan voor de maaltijd, aangeboden ten behoeve van de overlevers van de BALLONS VOSGIENS 2011. We hebben Fred, zoals het hoort ook ingeschreven voor de sportmaaltijd en schuiven aan in een lange rij, maar de organisatie is behoorlijk goed want ook dit onderdeel hebben ze onder de knie. We krijgen een voorgerecht met groenten en uiteraard als hoofdschotel “spaghetti bolognese” en ook nog een dessertje in de vorm van een stuk appeltaart. De sfeer zit er goed in; we eten rustig en geamuseerd de borden leeg en genieten van het vakantiesfeertje wat er hangt. We hadden s’ochtends afgesproken samen met de fiets naar het hotel te rijden, zo’n 18 kilometer ver, maar met mijn  knieperikelen geef ik forfait. We stappen samen naar mijn Peugeot, waar Fred het stuur neemt en rustig afdaalt richting Gérardmer. We zijn dus benieuwd of Luc het meer reeds voorbij is; maar dat blijkt een zware onderschatting van Luc zijn conditie want net voor we rechts afdraaien richting Le Tholy, zo’n zes kilometer van het hotel passeren we Luc; hij heeft ons dus wel een neus gezet. Daarmee is het sportief onderdeel van ons verblijf in de Vogezen afgelopen, maar we moeten ons nog wel verfrissen vooraleer we het burgerleven induiken. We nemen één voor één een verfrissende douche en ik merk dan ook dat mijn benen toch te lijden hebben gehad onder de zon. Maar het doet deugd en van vermoeidheid is nauwelijks sprake. We rijden dan ook een uurtje later zonder onze fietsen richting Gérardmer, waar het bovendien kermis is. We drinken enkele glazen bier op een terras in de Rue Francois Mittérand en de straatnaam geeft duidelijk aan dat de staatsman geboren was in 1916 en op 80-jarige leeftijd overleden in 1996. We wandelen zoals het goede Vlamingen past over de “Kermesse” en ook daar zien we kramen met snoepgoed, schieten op ballontjes, viskramen die ik zelfs voor geen EURO zou overnemen en oh ja botsautootjes voor de allerkleinsten. We besluiten nog een glas te drinken in LA BRESSE, het meest bekende skioord in de Vogezen. Daar drinken we op de hoek in een groot etablissement dat sinds mijn laatste passage met Monique een andere naam gekregen heeft buiten op het terras nog een glas, positief terugkijkend op de dag die voorbij is. We passeren bij het terugkomen nog de laatste 5 kilometer van het parcours. S’anderendaags passeren we de eerste Col van de sportzondag nogmaals, maar dan met de auto want via de Col de la Schlucht rijden we richting Soulzmatt, een dorp waar zowel Luc als ondergetekende goede herinneringen aan hebben. Reeds in 2004 tekenden de toen nog iets jongere veteranen voor de eerste keer present in La Vallée NOBLE, het meest respectabele hotel uit het zuiden van de 175km lange ROUTE DU VIN. Toen reeds hadden wij kennis gemaakt met het dorp en zijn wijnbouwers. Net voor en na onze tocht over de GRAND BALLON hadden wij toen het CHATEAU WAGENBOURG bezocht en voor de eerste keer hun PINOT GRIS geproefd. De dame des huizes, die intussen bijna een vriendin van de familie geworden is was toen ook al present om de honneurs waar te nemen en dat werd ook digitaal vastgelegd. Maar nu arriveren wij na bijna een uur rondzwerven tussen Vogezen en Elzascols aan het beruchte kasteel waar de familie KLEIN sinds 1610 wijn produceert. We drukken de dame des huizes uiteraard vriendelijk de hand maar verzoeken meteen, maar niet zonder enige aandrang vanwege de commerciële slagkracht te starten met de degustatie van de CREMANT D’ALSACE 2009.  De aangetrouwde dame, want haar man is de afstammeling van het vermaarde geslacht drinkt samen met de driemusketiers uit Vlaanderen mee en wij beschouwen het als de spirituele bekroning van deze driedaagse. Maar we besluiten toch nog een aantal specialiteiten zoals de MUSCADET en de GEWURZTRAMINER te proeven, zodat de eigenaar van de ‘voiture’ nog wat extra aankopen doet voor zichzelf en een goede vriend uit Reet.  Met een gezamenlijke foto nemen we afscheid van de kasteeleigenaars tot volgend jaar. Maar wanneer we komen hangt af van de conditie van het veteranenvolk.        Eddy Lambrechts Lier, 18 September 2011 COPYRIGHT GCV LAMBRECHTS

Eduard Lambrechts
0 0

Bom Dia

In Portugal, Italië of Spanje stap ik onder een stralende zon in het vliegtuig en in ons land stap ik er onder de ‘drache nationale’  weer uit. Het waren de woorden van een bevriend zakenman die er aan toevoegde dat het tijd werd  om een beslissing te nemen.  Met wat de fiscus hem hier afhandig maakte kon hij in Portugal een riante villa kopen. Een tijdje later voegde hij de daad bij het woord. Om ter plaatse naar een geschikt onderkomen op zoek te gaan, huurde hij in de winterperiode een vakantieverblijf. Het optrekje was een enorme villa met een zevental kamers en badkamers en een zwembad.  Inbegrepen in de huurprijs  was ook een bediende die er dagelijks kookte en de was en de plas deed. Wij kregen al snel een aanbod dat wij niet konden weigeren om met  onze twee dochters enkele weken het gure decemberweer in ons landje te ontvluchten. Ter plekke begeleidden wij onze vrienden soms bij hun zoektocht naar een geschikte woonst.  Het was de periode dat vele Engelse grootgrondbezitters en eigenaars de biezen namen na de politieke omwenteling in het land.  Gewiekste advocaten, een soort surrogaat-notarissen, verkochten er eigendommen  tegen tien keer de prijs die je zou betalen als je rechtstreeks van de eigenaar kocht. Maar er was dus die Portugese ‘ajuda doméstica’, die naast het opdekken van de bedden en het schrobben van de badkamers en vloeren , ons ook dagelijks deed genieten van haar kookkunst. Erg verfijnd was die niet, want ze had voor een langere periode een soort tomatensaus bereid, die elke dag opnieuw werd geserveerd.  Maar er  was ook dagelijks verse vis.  Overheerlijk, het leek wel of die rechtstreeks vanuit de zee in haar keuken was aangespoeld. Als deze lieve ‘faxineira’  toekwam  en wij aan de ontbijttafel zaten klonk er steeds een luide begroeting: ‘Bom dia’. Af en toe hoorden wij hoe ze tijdens het werk liedjes zong.  Ze legde uit wat ‘saudades’ betekent , het Portugese begrip  voor heimwee of zielesmart, die zo prachtig vertolkt wordt in de fado, de nationale zangkunst of  het levenslied. Wanneer wij al een tijdje terug  waren in het druilige vaderland vroeg onze jongste dochter: ‘Hoe zou het nog met Bomdia zijn?’  Dan bleek  dat ze dacht dat het de naam was van de Portugese mevrouw die de kook en plas deed. Nadien hadden we  zelf een aantal werksters en huishoudhulpen van Braziliaanse afkomst die wij tot hun groot jolijt, steevast Bomdia noemden.   Een van hen zong ook regelmatig tijdens het werk maar het voorstel om een cd met fado’s op te leggen  wimpelde ze af. “ Veel te triestig”, zei ze: “deze Bomdia zingt liever de Samba!”   

Vic de Bourg
9 1