Zoeken

Via Bowie (2)

Nootje van de auteur: tussen al die mooie gelaagde woorden voel ik me altijd een beetje misplaatst met mijn uitbarstingen. Ik heb alleen geen poëzie in mij... Ik wou dat ik het kon, een heel moment vatten in slechts enkele lijnen. Schikken er herschikken van die weinig woorden, alleen al om het gevoel juist te krijgen. Ik verzin gewoon verhaaltjes... tja. -mvg- Klop, klopklop, klopperdeklopdeklop. Hij grijpt de broek die over de bandrand hangt. Een afgebleekt paars geval met gescheurde knieën maar hij heeft geen tijd om de klim naar boven te wagen op zoek naar een iets minder bestoft kledingstuk. 'Klopklop! Het kloppen neemt een meer opdringerige vorm aan. 'Ik kom!' gilt hij zo luid hij kan. Hij huppelt op één been rond in het plakkerige bloed op de vloer van de badkamer. Hij wint uiteindelijk het gevecht met de broek en schiet op blote voeten de gang in, in de richting waar hij de voordeur vermoedt. Het is jaren geleden. Het enige licht komt vanuit de badkamer achter hem. Zijn eigen schaduw hopt grillig voor hem uit en belemmert zijn zicht. Hij knalt met zijn blote voeten tegen een losgeraakte tegel. De pijn schiet van zijn teen naar zijn hersenen. Luid vloekend hopt hij op één been rond, met zijn pijnlijk kloppende teen in zijn hand geklemd. 'Klop klop!' 'Ik kom!' tiert hij nijdig. Het kloppen houdt beleefd op. Al perst het ongeduld van de bezoeker zich als een vieze walm door de kieren en gaten in de deur. De deur zit op slot. Natuurlijk. Zijn handen zoeken koorstachtig naar de nagel waar hij, héél zeker weten, de sleutel aan bewaart. 'Auw, verdomme!' Hij jankt van pijn. De nagel is er nog steeds, nu voorzien van een laagje huid. Hij vervloekt de Kosmos, luid en in bijzonder grove termen. Met zijn hand in zijn mond gepropt, stort hij zich in de strijd om in de schemer de sleutel in het slot te krijgen. Stofdeeltjes dansen in het spaarzame licht. 'Ha!' Hij slaakt een triomfantelijk kreet wanneer poging zeven eindigt met een bevredigde 'klik'. Het licht overvalt hem. Hij staat met dichtgenknepen ogen op de drempel. Pas na enkele pijnlijke minuten waarbij hij het idee heeft dat zijn ogen terplekke in hun kassen smelten, slaagt hij erin om door de tranen heen min of meer iets te zien. Hij maakt al jaren geen deel meer uit van de wereld, veilig opgeborgen op de zolder van het onbewoonbaar verklaarde huis. En nu staat de wereld aan zijn deur in de vorm van een enthousiaste man in een ongezien fel uniform. Er staat een even oogverblindend busje naast het huis, de motor ronkt vriendelijk. 'Bent u de Afgezant?' 'Pardon?' 'Hier even tekenen, graag.' Nog voor hij goed en wel bekomen is vanal die felle kleuren in zijn anders duistere wereld, krijgt hij een tablet onder de neus. Hij bekijkt het ding met de nodige argwaan maar zijn bezoeker lijkt het allemaal doodnormaal te vinden. Zijn vermogen om zich aan te passen is goed ontwikkeld. Zijn brein herkent het ding als vervanging van 'pen en papier' en daarmee is de kous voor hem af. 'In dat hokje graag,' komt het behulpzaam. Hij zet iets dat lijkt op wat ooit wel een handtekening had kunnen zijn maar de man let er niet eens op. Hij tovert een doos uit het busje en overhandigt die hem statig. De blitse bezoeker keurt hem grondig en zijn meer verantwoordelijke kant neemt het over. Hij staat in het deurgat, op blote voeten (met één bloedende teen) en slechts gekleed in een oude broek. Met een gat in zijn zij en opgedroogd bloed in zijn haren van zijn trieste uittocht via de badkuip. Hij recht trots zijn rug en ondergaat stoïcijns de keuring van de man, alsof hij dagelijks zo rondloopt. 'Zo te zien heb je er een zware ochtend opzitten,' komt het opgewekt. 'Nog een prettige dag verder.' En met deze gevleugdelde woorden klimt de man gezwind in zijn busje, schakelt in eerste en zoeft bijna geluidloos weg. Hij blijft alleen achter. Met het pakje. Niemand weet dat hij hier woont en het adres is bijzonder precies: 'De Afgezant, tegenover de lavabo in de badkamer. Gevolgd door straatnaam en dergelijke. Hij gaat op de drempel zitten en prutst de doos open. Nog een doos, kleiner, steviger. Een knalrode boterhamdoos met dekseltje. Er komt een vage geur van vochtige aarde en schimmels uit het plastiek. De zwammen zijn groenachtig, als het licht goed valt. 'Sh*t,' vloekt hij zachtjes. Hij port in de zwammen tot ze trillen in hun bakje als levende beestjes. Zwammen opsturen is even dringend als: 'Bel me, nu!' Het was een populair communicatiemiddel. Ooit. In een vaag en ver verleden, zo wist hij nog. Er is één groot nadeel: hij is niet het zweverige type. Zwammen zorgen voor een grote kater, een enorme dorst, maag-en darm klachten en hoogstens ziet hij één klein roze olifantje. Meer dan dat wordt het niet. Hij bolt zijn wangen en blaast langzaam uit. Hij moet een sjamaan vinden. Iemand die contact kan maken, een soort openbare telefoon voor goddelijke interventies. Hij onderneemt, bijzonder voorzichtig deze maal, de klim via de gebroken trap naar de zolder en raapt her en der verspreide kleren op. Hij propt de boterhamdoos in zijn afgeleefde rugzak en laat de deur van het huis openstaan. Zijn tijd hier zit er op. Hij heeft eindelijk iets te doen! Met een pas teruggevonden enthousiasme verlaat hij het krot en wandelt de veldweg op, in het bandenspoor van het felgekleurde busje. En terwijl hij alle sjamanen uit zijn geestelijke adresboekje overloopt, beseft hij dat de jaartallen ernaast al eeuwen voorbij zijn. En hij heeft van horen zeggen dat sjamanisme de dag van vandaag nogal zeldzaam is...      

De Donderklif
0 0

Via Bowie (1)

De jongeman in de spiegel ziet er een beetje dof uit: net wakker geworden uit een diepe slaap. Veel te diep: hij heeft er hoofdpijn van. Hij keurt het hele lichaam en is zoals altijd een beetje verbaasd dat het nog intact is. Het is intussen vele jaren van hem. Al ettelijke eeuwen, vermoed hij. Daarvoor was hij een rondborstige, welgevormde en schone dame. En daarvoor een breedgeschouderde, sterk behaarde kerel. Het verschil went niet zo meer vlotjes als gehoopt. Hij zou het slanke, harde en platte lichaam intussen gewoon moeten zijn maar het zo in de spiegel zien, blijft een vreemde ervaring. Het is gekneusd, natuurlijk is het gekneusd. Hij viel, drie minuten geleden, dwars door de trap toen hij door de eerste trede schoot. Naar beneden vallen was het makkelijke deel: uit het gat raken was dan weer ingewikkeld. Hij tuurt beteuterd naar het enorme stuk trap dat uit zijn zij steekt. Een halve boom, zo lijkt het wel. Het bloed druipt langs zijn buik, over zijn benen tot op de beige tegels en mengt zich onder de vieze vlekken. Hij klemt de wastafel stevig vast. En verwelkomt het lichte gevoel in zijn hoofd. Drup. Drup. Drup. Hij wankelt. Sluit één hand om het hout en klemt zijn kaken op elkaar om niet te schreeuwen. Gewoon uittrekken en doodbloeden. Perfect en niet zijn schuld. Dit lijkt hem ideaal om te ontsnappen, een ticketje naar huis. De pijn is niet te harden wanneer hij aan het stuk hout wriemelt en trekt. Hij schreeuwt toch, in de beslotenheid van de gore badkamer. Hij gaat, bloedend als een rund in het bad liggen. Ogen dicht, gezellige poze, lekker comfy... wachtend op het ontvangscomité. PING.  Het tradionele belletje, zijn ogen lopen er vol van. Dan volgt het licht. Er is altijd eerst een fel licht. Hij knijpt zijn ogen een beetje dicht, stoort zich eraan. Na al die jaren (en de nodige klachten erover) hadden ze dat felle witte licht toch al kunnen vervangen door een meer gezellig warm geel licht, denkt hij wazig terwijl het leven samen met het bloed in de zo goed als verstopte afvoer van het bad verdwijnt. Dan de duisternis. Eindelijk! Hij verlaat energiek het lichaam en kijkt er met een beetje medelijden op neer: in al die jaren liet hij het al meermaals doodgaan. Er zit geen garantie op en nu ligt het levenloos en verwaarloosd in het bad. Pech, denkt hij monter. Hij is sterrenstof. Puur en onversneden sterrenstof, vast in dat vreemde lichaam. 'Niet valsspelen. Jij gaat als wij zeggen dat je gaat. Toon wat respect voor dat lichaam,' ristelt een briesje ijskoud door de badkamer. Hij slaat getergd zijn ogen op. 'Het is kapot,' wijst hij naar het lijk in de badkamer. 'Ik kan niet anders dan terugkeren. Ik zweer het, ik heb het niet zelf stuk gemaakt. Het viel uit zichzelf. Iets met zwaartekracht. Appels en appelbomen, zegt je dat iets. Newton, die gast ken je toch?' 'Er zijn afspraken gemaakt, ook met de zwaartekracht,' drupt de kraan op ritme van het heelal. 'Ik weet van niks.' 'Hmmm, dan heb je de memo gemist. Dit gaat niet door. We houden je in het oog. Je hoort wel wanneer je naar huis mag komen. Ooit eens.' 'Oh, komaan.' Het lichaam roert al een beetje. De vingers trillen al en er klopt zowaar een hartslagje in de hals. Hij kijkt ontzet toe, voelt de gekende druk net achter zijn navel en met het nodige geweld perst de Kosmos het weerspannige sterrenstof in het lichaam in de badkuip. Zoals de afspraak luidt. 'Eigen schuld.'  De badkamervloer is glibberig van het bloed. Hij gijdt er bijna over uit als hij zichzelf teleurgesteld overeind hijst en uit de kuip kruipt. Het gat in zijn lijf, keurig gemaakt door een stuk trap, schrijnt en brandt maar ook niks meer dan dat. Hij drukt er zijn vuile hand tegen. En staart in de spiegel. Hij houdt zijn hoofd schuin, links en rechts en volgt de spieren en pezen die zich spannen. Nee, het went niet. Zijn heup ziet nu al rood en paars, zijn knie ligt open, zijn handen doen pijn en hij heeft een schram onder zijn oog en hij stinkt verschrikkelijk. Hij is pas dertien minuten wakker. Ergens in het hart van het oude, vuile huis gilt de antieke wekker nog steeds vol overtuiging. De Kosmos heeft het op hem gemunt en het is heel persoonlijk. Hij kent de Kosmos, niet de sterren en planeten erin maar de Kosmos, diegene die een hoofdletter verdient. Dat wat aanbeden werd door duizenden levensvormen. Het Grote Iets, datgene wat leven bracht en leven nam. De Kosmos dus. Hij maakte er ooit deel van uit: van die grootsheid, van die kracht en hij was er dol op. De Kosmos droeg hem op handen... hij was hun lieveling. Dat waren nog eens de tijden, mijmert hij. Met doffe ogen staart hij in de vuile spiegel en de man erin kijkt hem vol gepaste afkeer voor zijn toch wat verstofte voorkomen aan. 'De kl**tzakken,' mompelt hij. 'Eerlijk, het was toch een beetje een openbare excecutie.' De man in de spiegel geeft hem niet de bevestiging die hij zoekt. Hij slaakt een diepe zucht, snakkend naar het bed op de zolderverdieping van het huis. Hij wrijft het prut uit zijn ogen. De straf was niet conform de misdaad, als je het al een misdaad kon noemen. Eerder een kleine misstap, zoiets. Hij was heus wel van plan ze terug te brengen, het was niet stelen. Het was lenen. Groot verschil. Hij had gerekend op een werkstraf, een boete, een openlijke spijtbetuiging of iets in die aard. Verbanning had niet op zijn lijstje gestaan, zelfs niet helemaal onderaan. Het was duidelijk dat de Kosmos nogal gekwetst was. Er vielen zware woorden als verraad en achterbaks en het volgende moment persten ze zijn hele bestaan in het magere lijf, dumpten hem hier op Aarde. Hij heeft geen naam. Hij zucht en draait de vuile kraan open, misschien gunnen ze hem vandaag wel enkele minuten warm water. De boiler komt jammerend tot leven, het ding davert en schudt, trilt en kreunt. De lamp boven de wastafel sputtert moeizaambij zoveel inspanning. Hij slaakt een diepe zucht wanneer het peertje het helemaal begeeft. Op de tast draait hij de kraan dicht. Ijskoud water. Duisternis en ijskoud water. 'Goed begin van de dag.' Hij rilt nog na, het bloedverlies maakt hem licht in het hoofd. Hij gaat op zijn tenen staan. Reikt naar de lamp. Tikt tegen het verhitte peertje. 'Nooit met natte handen...' waarschuwt de zachte stem hem ongeduldig. Het zijn niet echt woorden, eerder klanken die hij toevallig begrijpt. 'Wat?' 'Nooit met natte handen aan elektriciteit.. ' De rest gaat verloren in een innerlijke knal waarvan zijn brein knettert. PING, belletje alweer 'Wat zei ik net? We gaan dit spelletje niet de hele dag spelen,' zucht de wind verveeld. 'Leer eens luisteren. We sturen wel een boodschapper als je naar huis mag, hou op met je zo op te dringen. Dit is jouw eigen schuld.' Zijn navel kriebelt een beetje. Hij krabt afwezig en vindt zichzelf terug, languit op de badkamervloer. 'Sh*t. Dit was niet fijn.' Zijn botten pulseren van de schok. Kleine kraakjes in zijn oren. Maar het peertje brandt weer, lekker fel. 'Bedankt,' kreunt hij. 'Krijg ik ook warm water? 'Graag gedaan maar ga nu niet overdrijven,' kraakt het huis. Hij blijft zitten. Nu al moe van deze dag. In het warme, gele licht van het peertje. Met haar dat alle kanten oppiekt. Hij drukt zijn hand tegen zijn zij en vraagt zich voor de zoveelste keer af wat hem bezielde om op te staan. Hij heeft geen idee wat hem gewekt heeft. Hij slaapt al jaren en zelfs het gillen van de wekker haalt hem zelden terug. Hij tuurt aandachtig in de spiegel en blijft roerloos staan als er op de deur geklopt wordt.Hij bestaat niet. Hij is niet echt. Het huis heeft hij gekraakt en staat al jaren leeg. Hij slaapt op een matras op de zolder. En toch klopt iemand heel beleefd op de deur, tot driemaal toe. De Kosmos houdt de adem in. Ze loeren met ogen die schitteren van verwachting en hij voelt het bonken van zijn hart. Ze zijn iets van plan en daar maakt het kloppen deel van uit...   Bron foto: De Morgen 18 januari 2016

De Donderklif
0 0

Aan alle prinsen en prinsessen!

Hallo jij daar, prins of prinses van dit vreemde land! Je denkt nu vast: 'heeft die kromme heks het tegen mij?'. Wel, het lot heeft bepaald dat jij en ik aartsvijanden zijn. Wat houdt dat in? Dat ik jou ga opsporen, vinden en vervolgens de pijp uit laten gaan. Maar ach, het lot is slechteriken als ik meestal niet gunstig gezind. Daarom ga ik sluw te werk. Maar oeps, ik mag natuurlijk niet verklappen hoe ik dat ga doen. Kom eens even wat dichter. Dan vertel ik je meer over wie ik ben. Ik ben Syrah, Syrah de Slimme, ook wel de Laffe. Maar... vooral De Slimme! Ik zwiep graag met m'n bezemsteel door de lucht en kakel dan wel eens als een klein heksje. Verder leerde ik op de heksenacademie exact hoe ik dit plan moet uitvoeren. De heksenacademie, vraag je. Dat is de plaats waar heksen groot en klein, jong en oud, leren hoe een goede, of eerder slechte heks te zijn. Je leert er de kneepjes van het heksenvak! Maar, hé, kom nou nog even wat dichter, want ik moet je nog zoveel meer vertellen. Weet je, toen ik jou voor het eerst zag, haatte ik je al, ik wist dat je m'n vijand was en daar kon ik niet met leven, met jou! Jij had vast hetzelfde gevoel toen je mij voor het eerst tegenkwam. Daar ben ik driehonderd procent zeker van. Nu, neem gerust even een drankje, misschien die thee die ik je nu even door dit blad heen ga aanrijken. Mijn favoriete huisbereide thee. Wat? Of ik hem vergiftigd heb? Hoe durf je! Ik ben een eerlijke heks, ik zou nooit liegen over iemand vergiftigen. Of toch? He he. Jij bent een prins, of prinses, en ik - ik ben gewoon een kromme, bepukkelde heks. En dat is waarom we aartsvijanden zijn. Heksen en zij van koninklijke afkomst, tja, dat werkt gewoon niet. Dat is sinds het begin der tijden al zo. Weet je nog Sneeuwwitje en haar stiefmoeder, die ook een heks was? Of Doornroosje en haar boze heks? Elke prins of prinses heeft zo'n aartsvijand en ik ben de jouwe. Maar laat ons nu maar ophouden met deze dans. Hij heeft lang genoeg geduurd. En ik ben klaar om toe te happen? Kom nog even net ietsje dichter. Ja, goed zo! Je bent nieuwsgierig waar dit verhaal naartoe gaat, niet? Ik zal het je zo zeggen, want onze dans is bijna gedaan. Deze dans van aantrekken en ontwijken, aanraken en dan weer wegduwen. Ik hou ervan m'n prooi de stuipen op het lijf te jagen. Zachtjes te aaien om dan te doen schrikken. HA! Wat een feest, wat een feest, want jij... Jij bent er GEWEEST! Ik hap toe, maar ach, wat een pech, dat blad hier raak ik niet voorbij, dus loop je weg. Maar prinsje of prinsesje in die wereld voorbij dit blad, hou je klaar, want 's nachts verschijn ik weer op je pad! Dus hou je stil en verstop je goed, want Syrah de Slimme weet heus wel hoe ze uit dit blad raken moet! Maar voor nu ben je dus nog even veilig. Wat zal ik je missen, mijn aartsvijand, want heksen kunnen niet rusten tot hun koninklijke tegenpool de laatste adem heeft geblazen en de ochtend niet meer ziet. Dus slaap zacht, tot morgen, of toch niet!

Soetkindb
2 1