Via Bowie (1)
De jongeman in de spiegel ziet er een beetje dof uit: net wakker geworden uit een diepe slaap. Veel te diep: hij heeft er hoofdpijn van. Hij keurt het hele lichaam en is zoals altijd een beetje verbaasd dat het nog intact is.
Het is intussen vele jaren van hem. Al ettelijke eeuwen, vermoed hij. Daarvoor was hij een rondborstige, welgevormde en schone dame. En daarvoor een breedgeschouderde, sterk behaarde kerel. Het verschil went niet zo meer vlotjes als gehoopt. Hij zou het slanke, harde en platte lichaam intussen gewoon moeten zijn maar het zo in de spiegel zien, blijft een vreemde ervaring.
Het is gekneusd, natuurlijk is het gekneusd. Hij viel, drie minuten geleden, dwars door de trap toen hij door de eerste trede schoot. Naar beneden vallen was het makkelijke deel: uit het gat raken was dan weer ingewikkeld.
Hij tuurt beteuterd naar het enorme stuk trap dat uit zijn zij steekt. Een halve boom, zo lijkt het wel. Het bloed druipt langs zijn buik, over zijn benen tot op de beige tegels en mengt zich onder de vieze vlekken. Hij klemt de wastafel stevig vast. En verwelkomt het lichte gevoel in zijn hoofd.
Drup.
Drup.
Drup.
Hij wankelt. Sluit één hand om het hout en klemt zijn kaken op elkaar om niet te schreeuwen. Gewoon uittrekken en doodbloeden. Perfect en niet zijn schuld. Dit lijkt hem ideaal om te ontsnappen, een ticketje naar huis.
De pijn is niet te harden wanneer hij aan het stuk hout wriemelt en trekt. Hij schreeuwt toch, in de beslotenheid van de gore badkamer. Hij gaat, bloedend als een rund in het bad liggen. Ogen dicht, gezellige poze, lekker comfy... wachtend op het ontvangscomité.
PING.
Het tradionele belletje, zijn ogen lopen er vol van.
Dan volgt het licht.
Er is altijd eerst een fel licht. Hij knijpt zijn ogen een beetje dicht, stoort zich eraan. Na al die jaren (en de nodige klachten erover) hadden ze dat felle witte licht toch al kunnen vervangen door een meer gezellig warm geel licht, denkt hij wazig terwijl het leven samen met het bloed in de zo goed als verstopte afvoer van het bad verdwijnt.
Dan de duisternis.
Eindelijk!
Hij verlaat energiek het lichaam en kijkt er met een beetje medelijden op neer: in al die jaren liet hij het al meermaals doodgaan. Er zit geen garantie op en nu ligt het levenloos en verwaarloosd in het bad.
Pech, denkt hij monter. Hij is sterrenstof. Puur en onversneden sterrenstof, vast in dat vreemde lichaam.
'Niet valsspelen. Jij gaat als wij zeggen dat je gaat. Toon wat respect voor dat lichaam,' ristelt een briesje ijskoud door de badkamer. Hij slaat getergd zijn ogen op.
'Het is kapot,' wijst hij naar het lijk in de badkamer. 'Ik kan niet anders dan terugkeren. Ik zweer het, ik heb het niet zelf stuk gemaakt. Het viel uit zichzelf. Iets met zwaartekracht. Appels en appelbomen, zegt je dat iets. Newton, die gast ken je toch?'
'Er zijn afspraken gemaakt, ook met de zwaartekracht,' drupt de kraan op ritme van het heelal.
'Ik weet van niks.'
'Hmmm, dan heb je de memo gemist. Dit gaat niet door. We houden je in het oog. Je hoort wel wanneer je naar huis mag komen. Ooit eens.'
'Oh, komaan.' Het lichaam roert al een beetje. De vingers trillen al en er klopt zowaar een hartslagje in de hals. Hij kijkt ontzet toe, voelt de gekende druk net achter zijn navel en met het nodige geweld perst de Kosmos het weerspannige sterrenstof in het lichaam in de badkuip. Zoals de afspraak luidt.
'Eigen schuld.'
De badkamervloer is glibberig van het bloed. Hij gijdt er bijna over uit als hij zichzelf teleurgesteld overeind hijst en uit de kuip kruipt. Het gat in zijn lijf, keurig gemaakt door een stuk trap, schrijnt en brandt maar ook niks meer dan dat. Hij drukt er zijn vuile hand tegen. En staart in de spiegel.
Hij houdt zijn hoofd schuin, links en rechts en volgt de spieren en pezen die zich spannen. Nee, het went niet. Zijn heup ziet nu al rood en paars, zijn knie ligt open, zijn handen doen pijn en hij heeft een schram onder zijn oog en hij stinkt verschrikkelijk. Hij is pas dertien minuten wakker. Ergens in het hart van het oude, vuile huis gilt de antieke wekker nog steeds vol overtuiging.
De Kosmos heeft het op hem gemunt en het is heel persoonlijk. Hij kent de Kosmos, niet de sterren en planeten erin maar de Kosmos, diegene die een hoofdletter verdient. Dat wat aanbeden werd door duizenden levensvormen. Het Grote Iets, datgene wat leven bracht en leven nam. De Kosmos dus. Hij maakte er ooit deel van uit: van die grootsheid, van die kracht en hij was er dol op. De Kosmos droeg hem op handen... hij was hun lieveling. Dat waren nog eens de tijden, mijmert hij. Met doffe ogen staart hij in de vuile spiegel en de man erin kijkt hem vol gepaste afkeer voor zijn toch wat verstofte voorkomen aan.
'De kl**tzakken,' mompelt hij. 'Eerlijk, het was toch een beetje een openbare excecutie.' De man in de spiegel geeft hem niet de bevestiging die hij zoekt. Hij slaakt een diepe zucht, snakkend naar het bed op de zolderverdieping van het huis. Hij wrijft het prut uit zijn ogen.
De straf was niet conform de misdaad, als je het al een misdaad kon noemen. Eerder een kleine misstap, zoiets. Hij was heus wel van plan ze terug te brengen, het was niet stelen. Het was lenen.
Groot verschil.
Hij had gerekend op een werkstraf, een boete, een openlijke spijtbetuiging of iets in die aard. Verbanning had niet op zijn lijstje gestaan, zelfs niet helemaal onderaan. Het was duidelijk dat de Kosmos nogal gekwetst was. Er vielen zware woorden als verraad en achterbaks en het volgende moment persten ze zijn hele bestaan in het magere lijf, dumpten hem hier op Aarde.
Hij heeft geen naam.
Hij zucht en draait de vuile kraan open, misschien gunnen ze hem vandaag wel enkele minuten warm water.
De boiler komt jammerend tot leven, het ding davert en schudt, trilt en kreunt. De lamp boven de wastafel sputtert moeizaambij zoveel inspanning. Hij slaakt een diepe zucht wanneer het peertje het helemaal begeeft. Op de tast draait hij de kraan dicht.
Ijskoud water.
Duisternis en ijskoud water.
'Goed begin van de dag.' Hij rilt nog na, het bloedverlies maakt hem licht in het hoofd. Hij gaat op zijn tenen staan.
Reikt naar de lamp.
Tikt tegen het verhitte peertje.
'Nooit met natte handen...' waarschuwt de zachte stem hem ongeduldig. Het zijn niet echt woorden, eerder klanken die hij toevallig begrijpt.
'Wat?'
'Nooit met natte handen aan elektriciteit.. ' De rest gaat verloren in een innerlijke knal waarvan zijn brein knettert.
PING, belletje alweer
'Wat zei ik net? We gaan dit spelletje niet de hele dag spelen,' zucht de wind verveeld. 'Leer eens luisteren. We sturen wel een boodschapper als je naar huis mag, hou op met je zo op te dringen. Dit is jouw eigen schuld.'
Zijn navel kriebelt een beetje. Hij krabt afwezig en vindt zichzelf terug, languit op de badkamervloer.
'Sh*t. Dit was niet fijn.' Zijn botten pulseren van de schok. Kleine kraakjes in zijn oren. Maar het peertje brandt weer, lekker fel.
'Bedankt,' kreunt hij. 'Krijg ik ook warm water?
'Graag gedaan maar ga nu niet overdrijven,' kraakt het huis. Hij blijft zitten. Nu al moe van deze dag. In het warme, gele licht van het peertje.
Met haar dat alle kanten oppiekt. Hij drukt zijn hand tegen zijn zij en vraagt zich voor de zoveelste keer af wat hem bezielde om op te staan. Hij heeft geen idee wat hem gewekt heeft. Hij slaapt al jaren en zelfs het gillen van de wekker haalt hem zelden terug. Hij tuurt aandachtig in de spiegel en blijft roerloos staan als er op de deur geklopt wordt.Hij bestaat niet. Hij is niet echt. Het huis heeft hij gekraakt en staat al jaren leeg. Hij slaapt op een matras op de zolder.
En toch klopt iemand heel beleefd op de deur, tot driemaal toe.
De Kosmos houdt de adem in.
Ze loeren met ogen die schitteren van verwachting en hij voelt het bonken van zijn hart. Ze zijn iets van plan en daar maakt het kloppen deel van uit...
Bron foto: De Morgen 18 januari 2016