Zoeken

De minuten van de kapper

In de winter van 2014 brachten we een recordoogst aan olijven naar de molen. Dat gebeurde volgens een Provençaalse planning.   De openingsuren van de olijfoliemolens zijn strikt en bij enkele moet je zelfs voorafgaandelijk een afspraak maken. Dat is begrijpelijk want vanaf begin november worden er tonnen olijven over zuiderse wegen vervoerd. In de laadruimte van witte Citroëns en Renaults staan dan allerhande plastic bakken, jutten zakken, emmers en biezen mandjes.   Zo gebeurde het dat ik met mijn kisten voor de gesloten poort van de molen stond naast een stokoud heertje. Ik schatte hem 92 jaar en 1m50 hoog. Zijn olijfboompjes kunnen niet bijster groot zijn, dacht ik nog. Zijn baretje stond op tien over zeven. In realiteit was het half drie. Het bord aan de gevel gaf nochtans aan dat de ontvangst van olijven vanaf 14u plaatsvond. Daarop kregen we samen een ander bordje in de gaten. Hierop stond in stift geschreven dat ze vijf minuten koffie drinken waren.   “Vijf minuten vanaf wanneer?”, vroeg ik aan het boertje langs mij die bij zijn schattig mandje olijven bleef staan. Hij snufte en lachtte zijn drie tanden bloot: “Sais pas, mais pas grave. Ce sont les minutes du coiffeur!” Even later ging de schuifpoort open en het heertje liet me voor hem passeren. Zichtbaar genietend van de hoeveelheid zwarte bolletjes die ik op de weegschaal uitstortte, hoorde ik een diep “hoho!” toen hij nieuwsgierig het hoofd in de koffer van onze jeep stak. 450kg konden we leveren!   Zijn woorden bleven hangen en gezien ik die dag geen Fransman van een recenter bouwjaar kon vinden om mij uit te leggen, zonder dat onverstaanbare Provençaalse accent, wat hij precies bedoelde, hoopte ik dat Google het mij kon verklaren. Blijkt dat kappers, vroeger dan, de neiging hadden om steeds maar te beloven dat ze je dadelijk gingen helpen. Maar de minuut werd gemakkelijk een kwartier, zelfs een half uur.   Wie van jullie mijn haardracht kent weet dat indien mij zoiets overkwam, ik zou lachen als een boer met kiespijn.

Ivan Seymus
0 0

Ode aan mijn slaapzak.

Of hoe de koude ne mens kan doen hallucineren. Treinrit Servië - Bulgarije. 6 dagen lang heb ik je gedragen. 6 dagen lang heb ik je gehaat.   Wat zeg ik? Verafschuwd heb ik je. Walging, woede, degoût, you name it, álles heb ik voor je gevoeld. Lapje stof, hoopje vod, functieloos, onnuttig gezwel dat bleef groeien en nooit in z'n stulp bleef. Veel beloven, maar de daden bleven uit. Je sloeg m'n rug naar de kloten en was een blok aan m'n been. Wurgen wou ik je. Tevergeefs. Je wrong je tegen m'n wil m'n leven in en was er verdomme niet uit te krijgen.Je liet me anderen doen vallen en bande zowat al het noodzakelijke uit m'n leven énkel & alleen omdat jouw overheersende aanwezigheid zich moest en zou monopoliseren over mijn rugzak. Vuil stukske materie, KAPOT moest je, boeten, voor al wat je me had voorgelogen.Ingetogen, lag je daar, toen ik je vond, afgeleefd, onder het stof. Schreeuwend weergalmde jouw ter dood veroordeeld gefluister met afgeschilferde waarheden die steeds weer herleid kunnen worden tot grove leugens. Ik nam je mee. Alles heb ik geprobeerd. Verdrinkingsdood, verstikking, onderkoeling, vierendelen. Moest ik de kracht gehad hebben, ik zou je aan flarden gescheurd hebben, om je vervolgens traag maar gestaag in brand te steken. Reepje, per reepje. Niet omdat het praktischer zou zijn, God no! Omdat ik ervan zou genieten. Omdat sadisme heilig is en omdat het mijn lijden ietwat zou verlichten. Beograd-Sofia. De nacht dat alles anders was. De nacht die om 23 uur begon en om 8u eindigde. De nacht waar 5 paar sokken & 7 lagen truien niet meer voldoende was. De nacht waar de verwarming het besloot op te geven daar het niet opgewassen was tegen dergelijke temperaturen. De nacht dat de lichten op de trein uitmoesten om elektriciteit te sparen. De nacht dat het -26°C was en mogelijk nog kouder. De nacht waarop ik in de trein de eerste 'echte' (nuja; Montenegro) Serb ontmoette wiens VV (verdachte vriendelijkheid) me niet ontging. Och, call me a WP (wantrouwige pessimist) maar zijn overdadig ril & beefgedrag werkte aanstekelijk en hij was basically de reden waarom ik kou had. Vooral toen hij door de koude gebeten (see what I did there) rechtsprong, in een mum van tijd een muf deken fixte (hij 'kende' de conducteur), de zetels tot bedden omtoverde, - 18 uur op dergelijke treinen en dat nu pas ontdekken, way to go Alex- zich naast mij nestelde en mij begon in te stoppen.Nuja, instoppen. Een half uur heeft die man pogingen gedaan om mij in te stoppen/aan te raken. Toen hij éénmaal in slaap lag, had ik geen deken maar. Classic. Ieder voor zich, hebben we het ooit anders geweten? Ik was effectief op het randje van onderkoeling toen ik plots aan je dacht, jij. Een warm stukje hemel op de bodem van mijn trekzak, jij. Je hebt me gered. Mijn flesje water was een blok ijs geworden and so was I. Ik zal nooit vergeten hoe je rustig op me lag te wachten en de onbeschrijflijkheid van het gevoel dat een opgepropt stukje materie een mens kan geven. Met een sierlijke zwaai zal ik afscheid van je nemen & je zal wedereens in mijn gedachten zweven als de motten ten huize van Schoor zich tegoed doen aan jouw wezen. Want wraak is zoet en dat, mijn vriend, kan je me absoluut niet kwalijk nemen. Het ga je goed.

Pseudoniem
18 0

Diesel-tempo

Nieuwe school, avontuur - Ge wet wel - grote mond. Rondhangen me de vrienden, smore van lampbestuurde grond. Ontgrond, waar ik stond, met tanden van mijn mond, niet gedacht dat het bestond, nog voor dat alles echt begon.    Ik moest er nog mee starten, mee aan de slag, “Hallo - ik ben nieuw hier - ja - eerste dag”. Denkte echt dat da mijn woorden werden? Niks wereld-derde, elke dag die fucking Merde, Sorry dak ff hardop lach.   Vergelijk me met een beest als een tijger, een vechter, een krijger,  altijd eerst op startblokken, de steun van de steiger, Mensen vragen mijn mening, shit - really - ge moogt is raden waarom ik weiger.    “Hallo Mevrouw, goeiemorgen, ik zoek het toilet”, Ook zij had mij weer snel met de mond vol tanden gezet,  ik zeg ‘halloww.. da’s toch ni zo moeilijk he, zeg me gewoon de weg" Die vrouw bleek dus doof te zijn, en niemand da't da efkes zegt?!   Stunt nummer 1, en ik ben een man van vele, zou men stommiteit af en toe moeten kunnen verdelen, lokaal lokaliseren door te transporteren en te transformeren, zodat ik ’t me enkel moet verbeelden.    Dromen is erg maar vaak snel over, een soort manier waardoor ik mij naar een universe tover. Daar is het proper, rein en ongelogen, zonder te betogen, zonder ne moskee of synagoge.   Helemaal niet, waarom voelt gij u nu aangesproken? Ineens - ver uit het niks - komde gij hier aangekropen, ff kloppe, telefonneke, nee niks late wete, en dan nog verwachte da ge hier ’s avonds me ons mee kunt eten?!   Shit weg - die fucking vanzelfsprekendheid, Respect voor mekaar -neje- het volk van vandaag krijgt het schijt, in alle tegenstrijd, niemand is nog toegewijd, ge weet da gij de toekomst zijt, ge hebt zelfs nog geen beetje spijt.    Uw ouders - zo hard gewerkt om er voor u te zijn, centjes op de bank gezet voor uw succesje, groot of klein, Gij moet het wete, gij liever dan de mijn want - de mijn doe ik geen pijn, Gij zult het kruisje van het huisje zijn.   Sorry mama - ik lust da ni - ik wil alleen echte cola, meende gij da nu - men kind - shit verwende Lola. En Lola krijgt alweer haar zin,  dus tegen beter weten in,  klop ik vandaag weer op m’n kin omdat’k niet graag van m’n zusje win.   Ooit moeten we leren, doen we allemaal, en ’t is gewoon een feit, vandaag elk in ons eigen taal.  Fysiek of mentaal, introvert of asociaal. we moeten best massaal, organiseer nogmaals het laatste avondmaal.   Ma da's moeilijk want de tafel is te klein, of misschien hebbe we gewoon te weinig plek. Zijn weer maar eens verhuist, alles behalve fijn, weinig ander keus want den Immo ging op z'n bek.    Neenee, da's ni wa da'k zeg,  hoe wilde da'k het uitleg? Zo da gij mij verstaat, Immo en ik waren beginnen vechten op de straat.   

Flashlab
1 0

De man en zijn sigaret

Maandagochtend en ik zit, gelukkig en voldaan, op de trein. In diepe gedachten verzonken mijmer ik over het fabuleuze weekend. De gedachte alleen al tovert een superieure glimlach op mijn gezicht en ik voel me gewoonweg fantastisch. Een beetje onuitgeslapen... maar ja... fabuleuze weekends en weinig slaap gaan nu eenmaal hand in hand. Half doezelend laat ik me door de trein heen en weer wiegen en ik maak het me zo makkelijk mogelijk. Niet zo moeilijk als je een hele bank kunt inpalmen zonder iemand tot last te zijn. Dat is nu het voordeel als je buiten de spits met de trein reist: het ding rijdt praktisch leeg. Of toch bijna leeg. In hetzelfde compartiment zit een oudere heer rustig het voorbij flitsende landschap te observeren. Vluchtig, door de spleetjes van mijn vermoeide slaapoogjes, kijk ik hem aan. Hij is verzorgd in maatpak gestoken en heeft een olijfkleurige huid die je alleen in mediterrane landen kunt vinden. Zijn keurig geknipt, zwart haar verbergt enkele grijze sprietjes waardoor de man er heel gedistingeerd voorkomt. In mijn fantasie zie ik al hoe deze man, met een wapen in de hand, een gepassioneerde tirade voert tegen George Clooney over het correcte gebruik van het theelepeltje in de hogere kringen. Een brandgeur wekt mij abrupt uit die droom. De man heeft een sigaret opgestoken! Allerlei voorschriften over brandveiligheid schieten door mijn half wakkere brein. De situatie begint uit de hand te lopen nu de sigarettenrook langzaam door het treincompartiment kringelt en hoestend in mijn ogen prikt. Mijn brein schiet nu helemaal wakker! En terwijl ik allerlei statistieken van de gezondheidsdienst in mijn hoofd opdreun, komt mijn grijze massa tot de conclusie dat er iemand iets moet doen. Er zit niemand op de trein, dus is het aan deze jonge snaak om de oude man te vragen zijn sigaret te doven. De regels op de trein moet je gehoorzamen!En dan speelt er zich dit af in mijn hoofd."Hoe moet ik dit aanpakken?Zal ik hem niet beledigen?Hopelijk wordt ie niet kwaad?Waarmee kan ik dit gesprek op gang trekken?Wat als ik te bot overkom?Moet ik niet eerst de treinbegeleider erbij halen?En als hij nu zijn sigaret gewoon uitdooft nog voordat ik de kans krijg hem te vragen om zijn sigaret te doven?"Ik sta onzeker op en ga heel ongemakkelijk op de man af."Excuseer... sorry dat ik stoor... maar U kunt op deze trein niet roken." Om mijn betoog extra kracht te geven, mompel ik een hele lijst op die bol staat met allerhande redenen. Het waren dingetjes aangaande de specifieke veiligheid tot en met algemene en elementaire beleefdheden.Tot mijn eigen grote verbazing wordt de man niet kwaad. Hij legt zijn rechterhand op zijn hart en verontschuldigt zich uitgebreid. Onwillekeurig volg ik zijn voorbeeld en leg, excuses stamelend, mijn eigen hand op mijn hart. Ik dank de man voor zijn begrip en ga licht beschaamd terug naar mijn plaats.Wat heb ik in naam der goden gedaan? Het voelt niet goed, alsof ik het mensenrecht op de sigaret heb geschonden. "Ja, ik weet hoe belachelijk dit klinkt in onze gezonde maatschappij... maar wie zijn wij om iemands rechten in te perken? Met alle accijnzen die bij iedere begroting worden verhoogd, beperken we de bevolking om vrij te kiezen voor een rokersdood!" Mompel ik.Waar komen deze rebellerende gedachten toch vandaan? Heb ik dat echt luidop gezegd? Vermoeid schud ik mijn verwarde hoofd en probeer mijn gedachten op orde te zetten. Ik denk niet dat ik iets verkeerds heb gedaan. In feite heb ik de man zelfs behoed van een zware boete! De trein wiegt me heen en weer totdat de slaap me weer overmant. Tijdens mijn laatste heldere moment bedenk ik me nog: ik heb een goeie daad verricht.En zo viel ik, gerust gesteld, in slaap.

Wibboo Jozefs
2 0

Hoe moeder stierf en dat dat eigenlijk mijn schuld was

  ‘Moeder, je zou me toch komen ophalen aan het station? Ik had gezegd om kwart voor twee. Half drie is het nu.’   ‘Moeder, het is drie uur. Waar blijf je? Bel je me?’   Maar moeder belde niet. En ook op de boerderij nam niemand op.     Om half vier kreeg ik de jongste broer aan de lijn. Ik zat op de rand van één van de grote bloembakken voor de stationsingang en keek verveeld rond. Na een weekend in Gent het dorp troostelozer dan ooit. Ik keek naar de bussen die af en aan kwam rijden. Naar de mensen die op en af stapten. De meesten beladen met zakken van de Aldi, er is een filiaal in de naburige gemeente. De Aldi is voor arme mensen, zei moeder altijd toen ik als kind vroeg waarom wij er nooit heen gingen. Arme mensen zonder auto.   De jongste broer ademde onregelmatig en probeerde zich goed te houden. ‘Ons moeder. Louiza, toch.’   Ik zocht tevergeefs houvast op de rand van de betonnen bloembak die, toen de jongste broer verderging, stroperig werd, als drijfzand. Ik dreigde weg te zinken. ‘Maarten. Met zijn tractor. En moeder, met de auto. Verblind door de zon, zeggen ze.’                                                                      *   In de keuken zaten de vier broers samen met vader aan tafel. Ze keken naar het tafelblad. Ze keken niet op toen ik ook ging zitten, maar bogen hun hoofd nog dieper. Hun neuzen raakten het tafelblad net niet. Wie niet beter wist, zou de aanblik komisch gevonden hebben.   De jongste broer richtte zich op. Hij keek me aan en ik dacht een veeg bloed op zijn T-shirt te zien. Dat hij er als eerste bij geweest was. Dat hij net het erf afgereden was, hij was de maaier komen halen, het gras op het stuk land aan de Wissel stond zo hoog. Daar, aan de Wissel, in de bocht… Moeders auto stak half in de gracht. De tractor van Maarten was er half over gegaan. Dat hij erbij was toen ze… Dat hij de deur eerst niet open kreeg. Hij had haar gordel losgemaakt, haar uit de auto gehaald. Ze had iets gezegd, maar hij begreep niet wat. Dat alles zo snel ging. Dat Maarten haar niet gezien had. Dat Maarten daar stond. Gewoon stond. Godverdomme, de klootzak.   Ik haastte me naar mijn kamer.                                                                   *   ‘Zusje, het is net zo druk nu. Kun je niet pas tegen de avond terugkeren? Ze komen materiaal leveren voor de nieuwe stal en vader is niet thuis. Ik ga me te erg moeten haasten. Kun je echt geen trein later nemen?’   ‘Nee, ma, dat kan ik niet. Ik vertrek nu naar het station. Ok?’                                                                        *     Maarten vraagt om langs te komen op de boerderij. Maar men wil Maarten niet zien. Men wijst hem met de vinger. Het is zijn schuld. De politie komt enkele keren langs en er passeert ook een verslaggever van de krant, maar niemand wil met hem praten behalve een loslippige buurvrouw.   In de krant heeft men het over een tragisch ongeval en over Maarten D. (39), een bekende van de familie, goed bevriend met de vier zonen van het slachtoffer. Dat hij mij om de twee weken de hersenen uit mijn kop neukt, heeft de verslaggever er niet bij vermeld.   Dat het niet de eerste keer is dat de jonge boer een ongeval veroorzaakt. Alleen niet eerder met zo’n tragische afloop. Het slachtoffer was een liefhebbende echtgenote en moeder van vier zonen en een dochter. Lid van de KVLV. Een hardwerkende boerin, die haar boerderij met trots bestierde.   Maar ik moet Maarten wel zien.   Ik klop op de achterdeur en vind zijn ouders in de keuken. Ze zitten aan tafel en veren op wanneer ik binnenkom. Een klamme hand, enkele woorden van medeleven en verder niets. Boeren zijn harde werkers, geen praatjesmakers. ‘Hij is bij de kalveren,’ zegt zijn vader ten slotte. Toonloos. Mijn tong plakt tegen mijn verhemelte. Ik trek de achterdeur geruisloos achter me dicht.   Hij staat werkloos naar de eerste kalverhut te staren, een emmer met melk in zijn rechterhand. Ik schuifel met mijn voeten in het stro, zodat hij wel moet omkijken. Hij ziet me, maar hij mijdt mijn blik. Hij zet de emmer neer en veegt zijn handen af aan zijn overall. ‘Louiza.’ Dan pakt hij de emmer weer op, gaat voor de tweede kalverhut staan en giet wat melk in het drinkbakje. Het kalfje begint meteen gulzig te drinken. ‘Ik heb haar niet zien komen,’ zegt hij. Hij gaat in de richting van de derde kalverhut. Het kalfje komt nieuwsgierig dichterbij, likt in afwachting aan de tralies. Ik sla mijn armen om zijn grote, logge bovenlijf. Hij houdt de emmer nog steeds in zijn hand. Zelfs wanneer zijn tranen in mijn hals beginnen te druppen.   Mannen huilen niet, wil ik zeggen.   De broers huilen niet. Vader ook niet.   Dus waar haal jij het recht?  

Valerie Tack
78 2

Doorlopende wenkbrauwen en gouden tanden in Brussel

Mooie dag op het Beursplein. Mensen fietsen, skateboarden, wandelen en lopen heen en weer over de Anspachlaan.   Aan de voorgevel van de McDonalds zit een bedelaar. Voor hem staan vier plastieken bekertjes met elk een naambordje. De bedoeling is dat mensen er geld in gooien. Eén bekertje heet drugs, een LSD, een bier en bij de vierde beker gaat de opbrengst naar eten. Ik gooi een paar rosse centen in het bekertje voor bier en vraag of ik even een foto mag nemen. ‘Bien sur mon amie!’ Hij gooit zijn armen in de lucht en glimlacht. Door de zon weerkaatst de schittering van zijn gouden tand in mijn ogen.   Ik besluit verder te lopen richting het Zuidstation. Er duiken allerlei cafeetjes op. Opvallend is dat op de terrassen alleen maar mannen zitten. Ze kletsen onderling. Sigaret in de hand, snor onder de neus. Hier en daar eendoorlopende wenkbrauw. De heren staren me aan als ik voorbijloop. Ik sta stil. Wat zou er gebeuren als ik me er gezellig tussenzet en een theetje bestel? Leuke verhalen? Ik aarzel, maar ben een te grote angsthaas en wandel verder.   Levend Manneken Pis   Daar is Pêle Mêle. Mijn favoriete winkel! Omdat ze er unieke boeken en cd’s verkopen, maar ook omdat er een knappe jongen werkt. Ziin echte naam weet ik niet. Ik noem hem Arthur. Het enige minpunt is dat Arthur me niet ziet staan. Hij leunt alleen maar verveeld achter de toog. Wachtend tot het 18 uur is en hij weer naar huis kan. Ik besluit toch nog eens mijn kans te wagen en loop de stoffige winkel binnen. Helaas. Geen Arthur deze keer. Wel een kalende man met laag uitgesneden hemd en ongekamd borsthaar. Volgens mij wil hij strips kopen. Veel strips. Hij loopt door de winkel met een hefkarretje. Ik gok dat er op zijn kar zo’n vijfhonderd albums liggen. De man moet zijn kin op de bovenste strip leggen om alles bij elkaar te houden. Een verkoper komt ongerust een kijkje nemen. ‘Ça va bien monsieur?’ De kale man draait zich om waardoor de striptoren zijn evenwicht verliest. Alle Kiekeboes en Kuifjes liggen nu verspreid over de houten vloer.   Ik loop snel naar buiten. Zwoel weertje aan het Anneessens. Tijd om nieuwe oorden te verkennen. Ik neem de metro naar een willekeurige plek. De Hallepoort. Ik loop uit het metrostation. Aan het Justitiepaleis staan rokende rechters. Gehuld in lang zwart gewaad en witte stropdas. Militairen knikken vriendelijk. Ze zweten in hun uniform.   Ik loop naar de lift. Daar is een prachtig uitzicht over Brussel. In de verte kan ik de negen bollen zien. Rechts van mij staat Manneken Pis, maar dan de levende versie. Hij gaat zijn gang in een struikje. Ik kan echt alles zien. Snel draai ik mijn hoofd de andere kant op. En dan kijk recht in de ogen van een bekend gezicht! Arthur? Nee, het is deman met gouden tand! Hij heeft een biertje in zijn hand en steekt het in de lucht. ‘Merci Mademoiselle!’   Mooie dag in Brussel.

catobel
0 0

Flamenco, por favor!

“Je grenzen opzoeken, dat raad ik je aan,” zei Serge, mijn loopbaanbegeleider uit het Oostvlaamse Lovendegem. “Stap uit je comfortzone.” Met zijn handen opengesperd op de armleuningen van de fauteuil, priemden zijn ogen recht de mijne in. Ondertussen borst en Bourgondische mansbuik vooruit. “Ga es naar de sauna,” (zot!) en “Neem es het vliegtuig naar Spanje en loop daar twee dagen alleen rond”.   Twee dagen? Twee landen verderop? In 2011 deed ik drie weken India voor een cursus. De laatste twee dagen in Mumbai heb ik met veel plezier in mijn eentje de weg gevraagd, logies gezocht, bedelaars afgewimpeld, afgedongen op Indische koopwaar en in het holst van de nacht een wilde taxirit beleefd. Hoezo grenzen verleggen?   Dus, de sauna. Maar dat is een ander verhaal, beste lezer. “Dat is een hans ander verhaal”, zou de Serge zeggen.   Whatsappt een vriendin mij eerder van't jaar: “Seg Esmé, hebt gij goesting om mee te gaan naar Barcelona ? Ah nee, dat interesseert u nie zeker, het Zuiden.” Nee inderdaad. Macho’s, droge sossissen, en siesta in de zon tot het reetzweet langs uw benen in uw sletsen drupt. No me gusta. In een ver verleden ging ik Engels-Spaans studeren. Algauw bleek ik geen klik te krijgen met de taal van de tapas en tortillas. Het volgend jaar koos ik voor een andere studie. De basis was gelegd. Spanje en ik, wij zouden nooit vriendjes worden.   Kanttekening: Mijn schoonmoeder-sinds-vijftien jaar is lichtelijk geobsedeerd door el sur. Haar zus is getrouwd met een Spanjaard en woont al meer dan 40 jaar in Barcelona. Mijn schoonzus danst al jaren Flamenco. Ze heeft haar lief, de broer van mijn man, leren kennen tijdens de Spaanse les. Die schoonbroer is van opleiding vertaler Engels en… SPAANS!   En dan, een citytrip naar Barcelona in mei. Met een vriendin op vakantie, een kamer delen. Vijf volle dagen met iemand anders dan mijn echtgenoot. In een land waar ik evenveel affiniteit mee had als een stier met een stierenvechter. Grensoverschrijdend genoeg voor een introverte hoogsensitieveling?   Bueno, ik kan vertellen over het mooie weer, de uitstekende locatie van onze B&B, de sympathieke gastvrouw, de liters sangría, heerlijke veggie paella, goddelijke churros con chocolate, etcetera etcetera. Maar ik wil het hebben over de ervaring die er met kop en schouders bovenuit stak. De ervaring die mijn weerstand tegen “alles Spaans” met de grond gelijk maakte.   Flamenco, por favor!   Dankzij een plaatselijke kennis van mijn reisbuddy kreeg ik de kans om zaterdagavond mee te gaan naar een flamenco-optreden. “Zoek maar es op”, zei Emmanuelle de avond voordien bij een sangría tussen de locals. “De show heet Fla.Co.Men. Ik heb nog een ticket op overschot.” Oorspronkelijk wilde ik op zaterdag de gratis museum night meepikken. Let wel, ook buiten mijn comfortzone! Maar als het lot mij onverwacht een ander plan voor de voeten gooit, wil het universum me iets duidelijk maken. Ikke mee, nada opgezocht, want flamenco, dat is toch hevig opgemaakte dames in zwierige rokken, met boze gezichten, stampvoetend en castagnettend in het rond, no?   No! Of toch niet uitsluitend. Het is ook Israel Galván, een vernieuwend flamencodanser, een man. Uit Sevilla, stad der Flamenco. En ik met een ticket voor op de eerste rij, pal in ‘t midden. Het begon vreemd. ‘t Is te zeggen, hij bracht kort enkele typetjes naar voor. Ondanks mijn weinige kennis Spaans, begreep ik dat hij zo de draak stak met de traditionele en behoudsgezinde flamencobeweging. Oh, een rebel? Mmmm…  Stap voor stap kwam de show op gang. Aye caramba, que espectáculo!   Ik begon te snappen waarom mijn compagnie vond dat je flamenco vanop de eerste rij moet beleven. Met momenten dreef het zweet voorbij in de lucht. Gestamp in mijn maag. Geklap in mijn hoofd. Opzwepende muziek met doordringende zang. Geen houden aan, in mijn hart ontvlamde la pasión. Israel Galván haalde me uit mijn hoofd en deed me VOELEN, met de tranen brandend achter mijn ogen. Niet van tristesse, maar van pure heerlijke emotie binnenin. Sta me ook wat drama toe, na al het drama op het podium: Als nadien een bus mij had overreden, was ik perfect gelukkig gestorven!   Awel Serge, wat zeght he daar van?

Esmé Lemmens
56 0

Wazig

Wat doe ik hier? Negen uur smorgens in een kamer. De wind slaagt tegen de lamellen. Ik hoor de palmen van de bomen rustig bewegen. Waar ben ik.  Oké ik heb mijn telefoon, portefeuille, en ik blijk intact te zijn. Doet me denken aan the hangover maar dan echt.  Echt wat doe ik hier. Oké wat ik weet is dat ik in Ibiza ben. Ik wandel  de kamer uit en besef dat ik niet zo helder ben. Mijn hoofd begint zachtjes te bonzen en mijn handen te trillen. De palmbomen zijn zoals ik ze voorstelde in de kamer. Zand tussen mijn tenen. Warm zand, het moet al tegen de middag zijn. Geen auto's geen fietsen. Geen mensen. Mijn hotel is in Es cana dus taxi nemen naar daar kan niet zo duur zijn. Maar ik ben op vakantie dus besluit om te zien waar ik ben. Ik wandel van het strand naar de straat. Zeker niet de mooiste wijk waar ik ben. Verlaten, onverzorgd, depressief. Het is warm, ik had me voorgehouden om niet meer te klagen. Zelf al zoiets klein te denken als het is warm is iets wat ik niet hoef te doen. Een bevestiging dat mijn ego vind dat het warm is. Iets waar ik niets aan heb want het is warm. Oké terug naar de straten, in het nu. Hey Dimitri, how is it going? Fine thanks .. Hmm iemand dat mij kent, dat is goed. Na een tiental minuten praten met mijn vriend die mij kent en weet me te vertellen dat ik lekker dronken was en opstap was met zijn mensen. Op dit moment weet ik zijn naam nog niet. We waren iets te sociaal bezig om even zijn naam te vragen.  Bob neemt me terug mee naar het strand. Blijkbaar zit de klik van gisteren daar. Knuffels en high fives van de goede vrienden van gisteren die ik geen van allemaal bij voornaam kan benoemen. Ik besluit om gewoon mee te surfen op de golf van goede vibes en praatjes maken. Hoelaat is het? Juist maakt niet uit. Zoiets banaal als hoe laat het is maakt op vakantie niet uit. Geen afspraken geen verplichtingen. Dus terug naar het nu. Een rum cola voor ontbijt kan er wel bij. Zonnecrème factor 10 want ik heb al een kleurtje. Een tripje met een bananenboot, misschien ook niet want ik ben te wantrouwig om mijn shit achter te laten op het strand. Het komt door de vorige keer in Ibiza. Toen werd er veel stuff gestolen op het strand. Wantrouwig. Ik heb het zelfde gevoel als ik snachts een taxi neem. Dan hoor je die taxi chauffeurs in het Spaans door de walkie praten en dan denk ik. Oké hij rijdt ergens naartoe waar vijf man staat te wachten en ik kan alles afgeven. Inclusief mijn schoenen want die zijn wel cool. Terug naar het nu. Het is niet gemakkelijk om in het nu te zijn. Ik verdwaal snel in mijn hoofd met gedachten, verleden en toekomst door elkaar. Scenario's over werk over eten over taxichauffeurs. Terug naar het nu. Het nu betekent voor mij. Alles observeren zonder een gedachte bij het observeren te hebben. Ik kijk naar een stoel en ik denk niet na over wat voor type stoel het is wat voor kleur wat voor vorm. Het is een stoel zonder iets daar over te denken of herinneringen bij te halen. De stoel is hier, de stoel is nu. Op het strand beginnen mijn vrienden met deftig te drinken. Ik hang mee aan op de vibe van rum cola's en rum cola's. Plannen worden gemaakt, telefoon nummers opgeschreven. Een nachtje stappen zonder zorgen en wakker worden in een kamer waar de wind slaat tegen de lamellen en de palmen zoeven in de wind. 

Dimitri
0 0

Alleen maar niet zo eenzaam

Alone but not so lonely...   De Amerikaan Chris O’Leary was maandag een tijdlang de enige passagier op een vlucht van Cleveland naar New York.   Dit was een krantenkop op 13 januari 2015. De Fransen noemen het:  " l’histoire se répète " of een " déjà vu ".  Ik heb het anno 1974 niet in de gazet gezet, maar nu kan ik niet meer achterblijven.   Toen er nog een Oost- en West-Berlijn bestond mocht om een of andere reden enkel de Duitse Lufthansa op het vliegveld Tempelhof in West Berlijn landen.  Haast alle internationale vluchten moesten dus eerst naar een andere Duitse luchthaven vliegen en de passagiers moesten daar op een Lufthansa-vlucht overstappen. Destijds moest ik voor een korte zakenreis naar Berlijn en vanuit Brussel vloog ik over Frankfurt.    De bovengenoemde regel was net voordien opgeheven, waardoor er plots ook andere vliegmaatschappijen toegelaten werden.  Zo merkte ik pas in Frankfurt dat er voortaan een rechtstreekse verbinding Brussel-Berlijn-Brussel bestond verzorgd door de inmiddels failliete Pan Am. Ik kon zonder probleem mijn terugvlucht omboeken en spaarde zo voor de terugreis ruim een uur.   Buiten enkele uitzonderingen waren de meeste aankomsten en vertrekken in West Berlijn logischerwijze inlandse vluchten. Met de Pan Am vlucht veranderde dit en werd mijn terugvlucht een internationale vlucht met als gevolg dat ik recht had op aankopen in de “Freeshop” van de luchthaven.   Toen ik bij de balie kwam om mij in te checken werd ik door het Pan Am personeel super enthousiast ontvangen:  ik was namelijk hun eerste en voorlopig enige klant voor deze vlucht.   Even later werd mijn naam afgeroepen met de vraag om mij naar de “Freeshop” te begeven mocht ik geïnteresseerd zijn om aankopen te doen.  De shop werd inderdaad alleen voor mij geopend want ik was de enige passagier op een internationale vlucht.   In de shop zag ik even later nog twee reizigers die uit het Midden-Oosten kwamen.   Bij de check-in werd er gegrapt over welke plaats ik in het vliegtuig verkoos: aan het raampje, rokers of niet-rokers?  Vermits het vliegtuig willens nillens in Brussel moest zijn voor de heenvlucht van de volgende dag zat ik, behalve het personeel, dus moederziel alleen op de terugvlucht.    Het was nog in de tijd dat gratis drank werd aangeboden en dat men op het vliegtuig zelf sterke drank, sigaretten en parfumerie-artikelen taxfree kon kopen. Zodoende had ik drie airhostessen ter beschikking.  Eentje om de champagne te bedienen, eentje om een klein hongertje te stillen en een derde die mij langs alle kanten volspoot met geurtjes van eau de toilettes van de bekendste Franse parfumiers.   Pas toen we in Brussel landden zag ik dat helemaal achterin de twee Arabieren uit de Freeshop lagen te slapen.  Ze wisten niet wat ze gemist hadden en wreven de ogen uit toen ze door drie uitzinnig vrolijke hostessen gewekt werden, of waren ze met vier? Soit.   Zodus Mister Chris O’Leary, (de twee slapende quantités négligables niet te na gesproken) : waar had u het over???    

Vic de Bourg
0 1

KUDDEGEESTSYNDROOM

Het was begin mei en stralend weer toen we in Colmar tussen de peperkoekenhuisjes, als in een Anton Pieck tekening, rondliepen. De terrasjes en restaurantjes waren overvol en iedereen genoot van het voorjaarszonnetje. Aan de brug over de Ill weerkaatste de zon op een eenzaam vastgeklonken hangslotje. Het verliefde paartje, dat dit slotje hier in Colmar opgehangen had, had vermoedelijk niet genoeg gespaard om tot aan de bruggen van Parijs, Rome of Praag te geraken. Dan vraag ik me af, wie was er als allereerste op het idee gekomen om hangsloten, als teken van eeuwige liefde, aan bruggen op te hangen? Was het de dochter van de slotenmaker die wel eens wat anders wou dan zo’n blinkende ring? Of wou zij gewoon kijken of de jongeman in kwestie bereid was de romanticus uit te hangen alvorens de beloofde wip erachter zou volgen? Was het de zoon van de ijzerhandelaar die vergeten was om voor zijn lief een bos bloemen te kopen en besloot om op het allerlaatste moment zo’n hangslot mee te graaien? Is hij erin geslaagd om zijn lief wijs te maken, dat een slot vastklinken op een brug over een rivier het summum van romantisch liefde was? Vertelde hij haar dan ook dat, wou de liefde eeuwig duren, zij de twee sleuteltjes in de rivier moesten gooien? Of hielden zij elk een sleuteltje bij zich, in geval van? Moesten, vanaf dat moment, alle vrijers in plaats van met ringen, bloemen en pralines met een hangslot over de brug..of nog beter aan de brug komen? Enkele jaren geleden nam het hangsloten kuddegevoel zo’n vaart dat men de idiote brugwildgroei in Parijs moest verwijderen. Daar dreigde de reling van de brug het te gaan begeven door het gewicht van de eeuwige liefdesijzerwinkel. Als dan zo’n hangslot, door een arbeider met een tang doorgeknipt werd, voelden de partners dan een soort elektrische schok? Ging de relatie vanaf dan bergafwaarts? Werd er dan bij een mogelijke breuk niet alleen over de verdeling van de inboedel, het huis, de bankrekening, de kinderen en de hond geruzied maar ook over wie van beiden nu die reis terug moest ondernemen om dat hangslotje terug te vinden en het opnieuw te openen, de vrijheid tegemoet? Dus beste verliefden, als jullie nog steeds de drang voelen, zoek geen plaatsje meer aan de bruggen in Parijs, Rome en Praag want die hangen al overvol, maar over de brug van de Ill in Colmar is er nog plek zat. Als er één van mijn lezers binnen afzienbare tijd richting Colmar moest reizen, laat mij dan vooral weten of de kuddegeest hier  al heeft toegeslagen en of de hangslotenverkoop ook hier in stijgende lijn gaat.   Het was het lange weekeinde van Hemelvaartsdag en de zon bleef nog steeds van de partij. Vermits wij op de camping te Colmar constant, aan de overkant van de rivier, het lawaai van de autostrade hoorden, besloten wij nog enkele dagen te blijven rondhangen in de overweldigende natuur van de Vogezen. De camping in Xonrupt-Longemer, lag lichtglooiend tegen de helling, direct aan het meer en beloofde volledige rust. Maar door het warme weer ontwaakten niet alleen de insecten, maar tevens de kudde motorrijders. Met honderden hadden deze midlifecrisismannetjes zich in lederen outfits gehesen. Het waren merendeel Duitse dikke mannen met stoere jassen met doodshoofden en bezweringstekens  op de rug. Op hun kale en grijze hoofden droegen ze een soort leger pothelmen.  Onder de helmen zwiepten niet alleen hun lange Vikingbaarden maar ook minuscule paardenstaartjes of lange vlechten heen en weer. Ze waren lekker met de mannen alleen de hort op.  Daar gingen ze dan. Niet alleen of met zijn tweeën, maar met minstens tien tot twintigen achter elkaar aan. Eerst hoorden wij ze achter de camping doorschetteren, vervolgens bromden ze met een hels lawaai langs de overkant van het meer, om dan al racend de berg op te gaan. Het lawaai van de ene groep motoren was nog niet volledig uitgestorven of je hoorde de volgende motorbende al als een gigantische hommel dichterbij zoemen en langs de camping denderen. Eventjes hoorden wij de vogeltjes fluiten en dan kwam daar weer zo’n troep penopauzers voorbij knetteren. Het ganse lange weekeinde leek het of we onze caravan op de weide van Francochamps gezet hadden.  De zware motorjongens hadden de tijd van hun leven, berg op, berg af  en natuurlijk de kick van hun helse motorgebrul. Leve de natuur! Zondag in de late namiddag werden de periodes van stilte langer en langer. Het lawaaizootje bromde terug richting heimat en moeder de vrouw. Nu heb ik zo’n paar dikke Duitse Schweinefleisch motards eens van wat dichterbij bekeken en ik vrees dat geen enkele normaal denkende vrouw zo’n soort man ook maar één blik zou gunnen. Dus is het best te begrijpen dat al hun affectie wel eens alleen naar hun zware blinkende motor uitgaat. En dan heb je nog die kudde bontgekleurde weekendfietsers. Rond het meer van Longemer, maakte men een fietspad dat qua breedte niets moest onderdoen met een volwaardig auto rijvak. Als jullie nu denken dat die opgefokte peletonfietsers hiervan gebruik maakten, heeft het duidelijk niet begrepen. Met zijn vijven op één rij, denkend dat ze in de Tour de France of in de Giro d’Italia reden, trapten ze zich zigzaggend een ongeluk op de rijbaan. Ze lieten een trein van sputterend wachtende auto’s achter zich aanschuiven. Als er dan een auto of  een vrachtwagen luid toeterend wou voorbijsteken en hun teken deed dat er voor hen een speciaal fietspad aangelegd was, joelden ze van verontwaardiging, waaierden nog breder uit en gaven de automobilisten het vingertje. Een kudde koeien is blijkbaar nog intelligenter dan een roedel wielerterroristen. Maandag hadden wij eindelijk het fluiten van de vogeltjes, het kabbelen van het meertje en de immens mooie natuur terug voor ons alleen. Maandagavond, beau temp pour les canards, het regende pijpenstelen. Tijd om zuidelijker te trekken, de kudde gepensioneerde voorjaarvakantiegangers achterna.   Sim, 13 mei Sahune Drôme Provençale

Sim
31 0

WHY WHY WHY DELILAH

Vanmorgen liet ik op Kapaza, Marktplaats.be/nl en Tweedehands.be/nl volgende advertentie zetten: Te huur of te leen, voor minstens drie weken, chaotische (oude) grijze Tom Jones. Voor al diegenen die nu hun wenkbrauwen lichtjes optrekken, ik heb manlief echt niet ingeruild om met Tom Jones Frankrijk te doorkruisen hoor.  Ik zal jullie vlug eventjes het laatste deel van mijn advertentie , ‘Tom Jones’, verklaren. Toen we hier op 1 mei aan de camping te Strasbourg aankwamen, bleek het beheer van de kampeerplaats weer in handen te zijn van een troep stadsambtenaren. Deze hadden blijkbaar geen van allen ooit met een tent, caravan of een camper rondgereden, want dan zouden ze wel geweten hebben dat kamperende mensen, die uit alle uithoeken van Europa via allerlei filegevoelige snelwegen kwamen, nooit getimed op een bepaald uur op een camping konden aankomen. De receptie bleek gesloten van 12 tot 14 uur, de ambtenaar moest opgestoord zijn boterhammetje kunnen opeten. Wij stonden dus als eerste voor de gesloten slagboom met achter ons een Nederlandse caravan en een lange rij met een tiental Duitse, Zwitserse en Franse campers. Om beurten zag je de echtparen aan de gesloten deuren van de receptie duwen, op hun uurwerk kijken en mompelen dat dit niet meer van deze tijd was. Soit, wij hielden dan maar een parkinglunch in de caravan, drentelden wat op de camping rond tot het tijd was om ons aan te melden. Een breed glimlachend Nederlands echtpaar stapte op ons toe. Zei Mijnheer Noorderbuur: “Weet U, wat wij zojuist tegen elkaar zeiden?” Nee, dat wisten wij niet..maar wij hadden de indruk, aan Mevrouw’s  lachende ja- knikkende aangezicht te zien, dat we dit snel te weten zouden komen. “Mijnheer, U gelijkt als twee druppels water op Tom Jones!” Nu hadden ze manlief zijn stemgeluid als eens met de vibrato van Urbanus vergeleken, maar deze vergelijking was nog nooit eerder gemaakt. Ik bekeek manlief en vond dat hij net zo veel op Tom Jones geleek als mijn gat op een peperkoek en zingen kon hij ook al niet. Het echtpaar glunderde, het leken zo’n twee oprechte lieve vakantie- Hollanders te zijn.  U herkent ze wel, die rondreizende identieke tweelingen, allebei met hetzelfde lekker makkelijk kort grijs kapseltje, met identiek dezelfde regenjack, identiek dezelfde rugzakjes, identiek dezelfde wandelschoenen en blijkbaar een identiek ver gevorderde vorm van cataract. “Ach”, zei ik, “altijd die aandacht in Las Vegas gaat ook ons tegensteken, altijd die hordes vrouwen achter mijn man aan gaat vervelen, dus we dachten, laat ons maar eens lekker gewoon doen en met de caravan in Frankrijk gaan rondtoeren. Zingen kan altijd nog!” Nou, dat was nou hartstikke leuk gezegd. Ik wou onze lieve noorderburen echter niet laten gaan zonder nog een goede raad mee te geven. Zo snel mogelijk in Nederland eventjes beiden een bezoekje aan Hans Anders of  Pearl  inplannen.  Om twee uur stipt gingen de lichten in het receptiegebouw aan, de deuren werden ontgrendeld en twee bediendejuffrouwtjes kropen achter de computer. Wij waren als eerste aan de beurt. Toen de receptioniste ons inschreef, zei manlief ineens: “Wat prettig, dat U wat eender aan het werk ging, toen U zag dat er zoveel mensen voor de gesloten deur stonden.” “Hoezo?, antwoordde het onthaaldametje terwijl de mondhoeken van haar geforceerde klantvriendelijke glimlach al iets omlaag gingen: “Twee uur is twee uur, stipt,  pil!” Ik dacht eventjes: “wat staat mijn Tom Jones daar nu allemaal te bazelen?” Vermits ik gewoon ben aan zijn soms sarcastische opmerkingen, duwde ik de ‘It’s not unusual’ neuriënde Tiger de deur uit vooraleer de zaak kon escaleren. Ik begreep er niets meer van. De roem was hem nu al naar het hoofd gestegen? Toen onze rijdende villa wat later op de ‘green green grass of the camping stond,  leverde manlief plots een gevecht met het wc- blok van de caravan. Het sanitair onderdeel wou er plots niet meer in. De godverdommes en miljaardes begeleiden het in- en uitgeschuif van het pipi- opvangelement. Dit zijn nu juist de dingen die je uittest vooraleer je met je caravan vertrekt, niet? Mijn adrenaline stress piekte op een gegeven moment zo erg, dat ik Tom Jones met alle plezier een ‘sex bomb’ onder zijn gat wou verkopen! Manlief had gewoon constant een knop verkeerd gedraaid!! Nadat hij zelfs een dutje van een drie kwartier gedaan had, stelde hij tevreden vast, dat het amper kwart voor twee was en we wel heel snel met alles klaar waren. Het was dus helemaal geen schimpscheut naar het receptiejuffrouwtje geweest. Zijn uurwerk was gewoon stilgevallen en zijn herseninhoud die de tijd bijhield vermoedelijk ook, want ieder normaaldenkend mens zou zich afvragen… Tot daar het verhaal over Tom Jones. Om het verslag over het begin van de advertentie : Te huur of te leen ‘chaotisch (oude) grijze…te vertellen, moeten we eventjes een paar dagen terug in de tijd gaan, met name naar de donderdag, vrijdag en zaterdag voor 1 mei. We schrijven donderdagavond toen ik plots, zonder verdere aanwijsbare verwittigingsymptomen, 38 graden koorts bleek te hebben. Hete golven sloegen uit mijn oren en mijn neus en tenen leken om beurten hete worstjes om dan na een paar minuten rillend in ijsblokjes te veranderen. In mijn hersenpan ramden nu en dan, 100 kleine mannetjes gelijktijdig op een trommel. Mijn hoofd voelde aan als een voetbal die balanceerde op een luciferstokje. Volledig gedrogeerd kroop ik in bed, zweette een nachtje overdadig en vrijdagochtend leek het koortsduiveltje verslagen. Wat niet wou zeggen dat ik al helemaal normaal reageerde. Het was zo’n beetje een slow motion action movie. Zouden we dan toch de caravan maar uit de stalling halen? Eens met de caravan voor onze deur, duwde manlief de mover tegen de wielen om ons rijdend huis op onze oprit te plaatsen. Voor al diegenen die geen caravan met mover hebben zal het volgende verslag compleet idioot klinken, maar geloof me, diegene die wel met zo’n gemoverde sleurhut rondtrekken, zullen onmiddellijk met dit verhaal mee zijn. Voor ons huis bleek het kastje waarmee we de mover van de caravan telegeleid konden besturen niet te functioneren. Het rode lichtje brandde niet, dus geen contact. Nieuwe batterij werd in het kastje gestoken. Dan ging het lichtje in het mover- kastje plots aan, snok, manlief had de handrem van de caravan vergeten af te zetten. Mover terug af de wielen gehaald. Misschien de boel geblokkeerd. Mover terug op de wielen geplaatst. Contactlichtje terug uit. Opnieuw andere nieuwe batterij in het kastje, lichtje eventjes aan, lichtje uit. Lichtje aan, lichtje uit. Om gek van te worden maar het kon mij allemaal niet veel schelen want de koorts kroop letterlijk sneller bij mij binnen dan dat de caravan ooit op de oprit zou komen te staan. Na veel chaotisch geknoei stond de caravan dan toch na een uur eindelijk op zijn plaats. En toen is manlief eventjes in de handleiding van het mover- kastje gaan lezen. Bleek dat je, identiek zoals vorig jaar en alle  jaren daarvoor het geval geweest was, tweemaal kort op het moverkast-knopje diende te drukken om contact te maken. Poepsimpel, alleen had Vercauteren het eventjes vergeten…grrr. Als jullie nu denken dat dit het enige verwarde voorval was, waarom ik manlief nu eventjes op een tweedehands- site aanbood, heeft het volgende nog niet gelezen! Op zondag 1 mei reden wij dus richting Strasbourg. Wat denken jullie van een man die zelfs zijn GPS dame niet verstond. Als ze zei: “Opgepast versmalde rijstroken”, hoorde hij “opgepast maalderijspoken”, alsof dit de normale GPS- taal zou zijn.  Bij het betalen aan het benzinestation in Luxemburg vond hij plots bij het ingeven van onze creditcode aan de terminal, de nul niet meer op het pin- betaalkastje staan. “Ou est le zero?” De kassierster riep vanachter haar glazen stulpje waar de nul zich bevond, maar na driemaal wablief? en wat zegt U? (in het Frans natuurlijk) geroepen te hebben, kwam de kassadame uit haar hok gevlogen en duidde, met een zucht, de nul aan. De inktaanduiding was inderdaad weggeveegd, maar volgens mij staat die nul al jaren op zo’n pinautomaat nog steeds op dezelfde plaats. Na alle wabliefs, wattes en wat zeg je, is het leuk om weten dat je man hoorapparaten bij zich had, alleen staken ze niet in zijn oren maar lagen die in het kastje van de caravan. Ach dit is nog steeds niet de enige echte rede waarom ik manlief in de aanbieding zette, luister en huiver! Zoals steeds schoven wij bij de tolstations steeds aan de verkeerde rij aan. Alle auto’s bumperden door het tolstation, alleen onze rij draaide weer een hele tijd stationair. Reden te meer om manlief te horen sakkeren: “Verdomme, dat duurt nogal! Weer nen ouwe sassa daar van voor zeker, die niet weet hoe hij met een bankkaart moet betalen?” Dus toen wij voor de bareel van de péage kwamen,ging het zoals al duizend keer daarvoor, kaartje erin, bankkaart erin, betaald, poortje open en hop erdoor. Zo’n tien kilometer verder, juist na de affiche “Welkom in Strasbourg, het centrum van Europa, opnieuw een tolstation. Kaartje erin, bankkaart erin, bankkaart bleef erin, bankkaart kwam niet meer terug te voorschijn. Vervolgens, manlief uit de auto en met een schuldige blik begon hij op alle knoppen te duwen.. Mijn superchaoot had de creditkaart in het gleufje gestoken waar normaal de cash euro biljetten moesten ingestoken worden en het ‘tolbetalingsmechanisme’ had het lekker doorgeslikt. Inderdaad weer zo’n oude sassa, die niet wist hoe hij met een creditkaart moest betalen…Gelukkig is er bij al die onbemande tolgeld- inslikkers een hulpknop aanwezig. Aan het lief mevrouwtje dat ons ter hulp kwam, bekende manlief schaapachtig grinnikend dat hij een stommiteit gedaan had. De betaalunit werd geopend en de tol- hulpdame moest  bijna de ganse binnenkant afbreken om aan onze creditkaart te geraken. Na een minuut of tien was mijn stresslimiet volledig bereikt toen manlief smalend en lachend met zijn bankkaart in de hand  zei: “Voilà geen paniek,  alles was weeral opgelost.” Het was niet zijn stomme fout, maar gewoon omdat ik hem zenuwachtig maakte,  had hij de kaart in het verkeerde gaatje gestoken. Wat een onrecht! Why, why, why Delilah…Ik had nota bene, met mijn gedrogeerde koortskop, nog nooit zo stil geweest en zo weinig commentaar gegeven! En toen zei mijn verstrooide professor nog als glunderend hoogtepunt: “Wij beleven nogal avonturen hé!” Ik kon alleen maar reageren met: “Hoe noem je dit, een avontuur? Een aflevering van Falty towers zeker, met als titel : Onder mijn man zijn grijze haardos wordt het één verwarde chaos! Ik hoor jullie al denken, hou toch eens rekening met manlief zijn leeftijd! Wel manlief is als een chaoot geboren vermoed ik, het kan dus alleen maar erger worden.  En toen moest het verwarrende campinggebeuren er nog bovenop. Dus bij deze, al wie mijn Tom Jones wil huren of lenen en hem voor een tijdje uit mijn atmosfeer wil komen halen, tot mijn koorts en mijn adrenaline opnieuw tot nulpunt gezakt zijn,  be my guest! Ook moet ik jullie van manlief zeker laten weten dat ook ik wel eens volledig de mist in ga. Toen we eind september de caravan in de stalling achterlieten, vergat ik het knopje van onze ijskast uit te zetten. Om de mover- batterij op te laden blijft de elektriciteit van de caravan in de stalling aangesloten en deed ons ijskastje dus overuren.  Nog voor ik alles in onze rijdende villa kon inladen, mocht ik dus met mijn Neurofen- hoofd, mijn verschuivende mayonaisehersens en mijn verkrampte nek en schouders, met de haardroger op maximum warmte, eerst de iglo in onze ijskast ontdooien. Ach nobody is perfect en we zijn elkaar waard. Eventjes denken, welke man kleurt de haren van zijn echtgenote zoals een volleerde kapper? Wie raspt het eelt van haar voetjes? Wie kneedde met Voltaren het griepvirusje uit de verharde schouders? Ja zeker! Jullie zijn nu allemaal stikjaloers zeker? Hopelijk is het nog niet te laat? Onmiddellijk mijn advertentie op Kapaza, Marktplaats en Tweedehands annuleren. Niemand krijgt mijn blunderende grijze Las Vegas- ster! Toen we ’s anderdaags hand in hand door het zonovergoten gezellige Strasbourg wandelden, kwam er plots een mooie jongedame, met een papier en pen in de hand, onze kant op. De vrijwilligster van Artsen zonder grenzen  bekeek ons met een vragende glimlach. Ze begreep helemaal niet waarom wij beiden ineens als twee idioten begonnen te schaterden. Zij had natuurlijk niet verstaan wat ik juist tegen manlief gezegd had: “Kijk uit Tom Jones, watch out Pussycat, hou je foto gereed, ze komen om je handtekening!”   Sim,  Strasbourg, 4 mei 2016  

Sim
0 0

M van Muur

(uit “verhalen van A tot  Z”)   “Ich hab noch eine Koffer in Berlin”   1966 – de Berlijnse Muur staat er inmiddels vijf jaar. Bij toeval kan ik als enige Vlaming mee met een bus vol Duitsers en Oostkantonners voor een tiendaagse reis.   Eerst gaat het naar Paderborn waar gedurende een viertal dagen een korte trip naar Berlijn wordt voorbereid. Ons wordt in de kleinste details verteld hoe de situatie is in Oost-Duitsland en in Oost- en West-Berlijn.   Dan volgt de trip naar Berlijn met een halfvol busje voor een dertigtal personen. Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd. Zelf behoor ik tot de jongste groep. De oudste deelnemer is de koster van Sankt Vith.   Bij de grens zien wij voor het eerst VOPO’s , de Oost-Duitse Volkspolizei in donkergrijze pakken. Hier en daar lopen mannen maar ook vrouwen in kaki uniformen met felrode kraaghoeken en kentekens en met de kenmerkende hoge kepies, het zijn Russische militairen.  We moeten de bus verlaten. Net voor ons wordt een lichtblauwe VW kever volledig ontmanteld – zetels worden uit de auto verwijderd. In houten barakken moeten wij wachten tot onze bus gecontroleerd is.    Het gaat onverwacht vlot en we mogen terug instappen. Net als ik wil buitengaan duikt een kaki uniform op aan de andere zijde van de halfglazen deur. Ik houd de deur open. Een bloedmooie Russin met rode haren doorprikt mijn starende blik met haar staalblauwe ogen en sist met een Stalinaccent  “Ich kann auch selbst Türen öffnen !”. Ik bedenk me net op tijd om de deur weer dicht te smakken.   De toon is gezet, wij verlaten het vrije Westen. Net voor wij vertrekken zie ik hoe de roodharige beauty met een peilstift de inhoud checkt van de benzinetank van de VW kever.    Zodra wij Oost-Duitsland binnenrijden wordt alles grauwer en grimmiger. Honderden kilometers lang zijn enkel velden te bespeuren met hier en daar landbouwers die opkijken als onze bus voorbij rijdt.  De jongste deelnemers zijn sterk onder de indruk en wuiven naar de droeve mensen. Die durven amper terugwuiven. Waarschijnlijk nog sterker onder de indruk dan wij, leggen de oudere deelnemers  ons uit dat we beter niet wuiven. Wij brengen die mensen in gevaar, overal schuilen immers verraders, de eerste tekenen van de angst die wij de volgende dagen zullen ontwaren en ervaren.   Plots barst uit het grauwe donker een lichtbol : West Berlijn ! Wij slaken een zucht van opluchting. Via de superdrukke Kurfürstendamm met zijn duizenden reclamespots bereiken wij Hotel Denmark. Vanuit onze kamer zien we de Gedächnisskirche. "Was wird Morgen geschehen?"    Door de dag bezoeken wij de muur, zien wij plaatsen waar jonge soldaten naar het Westen vluchtten, waar burgers werden neergeknald op weg naar de verloren vrijheid. Beelden, foto’s  van mensen die uit ramen springen en het niet overleven, worden voor altijd in ons geheugen geprent.   ’s Avonds ondergaan wij de westerse wereldstad . Het "i – punkt" : boven op een ranke wolkenkrabber draait het helverlichte Mercedes logo als het puntje op de i. Tot waar in het Oosten ziet men deze witte ster, symbool voor kapitalisme, welvaart en vertier?   In de Berliner Kind’l Keller proeven wij het typische Weissbier.  Wij willen de spanningen van de reis en de schrikbeelden wegspoelen met  “Trank und Gesang”.  De “Witzen” volgen elkaar op. Er wordt gelachen en gebruld.  De sitarspeler lost alle verzoekjes in en begeleid mij zowaar als op algemeen verzoek “der Flame” een liedje uit zijn “Heimat” moet zingen.  Inspiratieloos zet ik het deuntje “Daar bij die molen” in, niet erg Vlaams maar we zongen het thuis graag.   Snel wordt  “Da bei der Mühle”  mijn eenmalige Duitse schlagersucces in de inmiddels volgelopen bierkelder. Tot tien maal toe wordt het refrein herhaald en dan zie ik ze zitten.   Aan een tafeltje weent een Berlijnse blondine. Ze is nog niet oud maar het leed van de vijf afgelopen jaren heeft haar getekend. Ze laat haar tranen de vrije loop. Het is jaren geleden dat hier nog zo uitbundig gezongen en gelachen werd.  Als de dolle avond besloten wordt met het “So ein Tag so wunderschön wie Heute”, houdt niemand in de kelder het nog droog, niet in het glas, niet in het oog.   Met een klein hartje slapen wij in na de ervaringen van vanavond en voor wat ons morgen te wachten staat, dan gaan we naar Oost-Berlijn.   Check-point Charlie, Amerikaanse doorgangspost van West naar Oost.  We worden in groepjes van drie ingedeeld.  Met mij gaan twee leeftijdsgenoten mee, Dieter en Wolfgang. “Mit siebsehn hat mann noch Traüme – dann wachsen noch alle Bâume..“ hoorden we nog net zingen op de „Rundfunk Berlin“.  We zijn nu al achttien, zouden ons nog dromen wachten ?  Dit lijkt alleszins meer op een nachtmerrie.   “Geldwechseln !” – Ik durf aan mijn Duitse kameraden niet zeggen dat ik aan hun landgenoten-officieren uit de documentaires over de oorlog moet denken.  Alvorens we Oost-Berlijn binnen mogen moet een equivalent van minimum vijf Duitse Oostmarken  aangekocht worden. In ruil worden West-Duitse Marken en Amerikaanse dollars  gretig aanvaard.  Deze “Ostmarken” horen ter plaatse uitgegeven te worden.  Niet gespendeerd geld moet bij terugkomst in geldkisten gedeponeerd worden….ik moet aan offerblokken denken !   Achtung, sie verlassen jetzt West-Berlin. Blinkende Mercedessen, BMW ‘s en Amerikaanse sleeën ruimen de plaats voor kleine grauwe wagentjes.  De Trabantjes zullen veel later collectors items worden maar nu zorgen zij voor stinkende grauwe straten. De meest befaamde onder de bekende boulevards in oude films over Berlijn “Unter den Linden” is vervallen en haast verlaten. De Dom is nog steeds overweldigend van buiten, maar een puinhoop binnenin. Waar men vroeger op het plein voor de Dom duizenden personen zag is het nu een grote kale vlakte. De eens zo machtige Brandenburger Tor is omgeven met prikkeldraad.   Het is koud – aan ons lijf en in ons hart. We vluchten een “Konditorei “ binnen.  Hier is het stampvol. Etablissementen als deze kan je nu op één hand tellen, daar waar op dezelfde plek in het vroegere Berlijn het uitgangsleven gonsde en bruiste.   We bestellen eten en drank.  Het kost haast niets.  Hoe gaan we ooit afraken van onze vijf Ostmarken?  Mocht het gesmaakt hebben zouden we nog wat gegeten hebben, maar helaas.  Dan er nog maar eentje drinken en vooral hier en daar uitkijken of wij een Oostduitse autochtoon met een drankje kunnen plezieren. Achterdocht !  Hier en daar aanvaarden doffe ogen ons aanbod, rondglurend of niemand hen gade slaat.   Terug buiten in de koude Oostenwind rijden we nog wat rond met de bus, niet omdat de woonblokken bezienswaardig zijn, maar gewoon om ons geld op te krijgen. Ons bezoek aan dit stadsdeel weegt aldoor zwaarder op het gemoed en al snel wordt besloten terug te keren naar het Westen. We ontdekken dat dit ook met de U-bahn kan. Een ticketje is weer net te goedkoop om eindelijk de laatste Marken en Pfenningen kwijt te raken. Dan nog eerst een schnaps, ook weer goedkoop  zowel wat de prijs als de kwaliteit betreft.   Licht beschonken bedenk ik dat wij de laatste centen in onze broekzak kunnen stoppen en aan de doorgang naar het Westen onze lege portemonnees tonen.  En zo geschiedt het. Omdat wij niet precies kunnen uitmaken op welk ogenblik wij met de metro in het Westen toekomen denken wij naïef dat het instappen Oost en het uitstappen West zal zijn. Als wij na het uitstappen in ons jeugdig enthousiasme met enig kabaal de metrogangen doorlopen, staan wij plots oog in oog met een donkergrijze Vopo.  “Haben Sie noch Ostmarken ?”  We staan aan de grond genageld maar onze achttienjarige overmoed haalt het van de angst en na een even kordaat  “Nein”  en het tonen van de lege geldbeugels mogen we weer Westwaarts.  De Vopo is net als wij piepjong, amper twintig  – dringt hij daarom niet aan?  Zijn wapen over zijn schouder is nochtans authentiek en de restjes kleingeld in mijn broekzak gloeien !   Van de groep met dertig en veertigers hoorden wij later dat ze hun geldoverschot  aan voorbijgangers hadden geschonken. Dat risico durfden de ouderen niet lopen, zij hadden het in een vuilbak gegooid.   Om terug enig evenwicht in onze gemoederen te krijgen bezoeken we de dag nadien bruisend West-Berlijn : Charlottenburg, de Rundfunk die door de akoestiek een wereldbefaamde studio bezit, de dure shoppinggalerijen : het Westen pompt miljarden in deze door een betonnen muur omringde enclave. ’s Avonds krijgen we een bioscoopticket. De zaal zit propvol. Wij zitten op de eerste rij en kijken naar het in Europa allereerste gebogen cinemascope scherm met stereogeluid.  Als er in de film een trein links van het scherm  naar rechts rijdt duiken wij verschrikt weg.  Het is of het ding over ons heen rolt.  We moeten ook telkens onze hoofden draaien en wat achterover leunen in onze luxezetels als er rechts iemand opduikt die wat zegt tegen iemand die links op het scherm staat.   Deze decadente Westkant van de stad is vele tientallen keren duurder dan de Oostzijde. Met de gesmokkelde Oostmarken kom ik hier nergens en de Westmarken raken langzaam op. Gelukkig komt een vriend Oost-kantonner mij ter hulp.  Hij werd enkele jaren voordien priester gewijd en moet volgens het boekje elke dag een mis opdragen. Daarvoor heeft hij in een nabijgelegen nonnenklooster een kapel gevonden. Ook de nonnetjes delen blijkbaar in de miljardenstroom uit het Westen, want voor elke dienst krijgt hij een ruime vergoeding toebedeeld. Op mijn beurt mag ik delen in de rechtmatig verkregen zilverlingen. Oef !   Potsdamer Platz: hier wordt een korte ceremonie gepland bij een gedenkteken voor alle slachtoffers van extreem rechts geweld, lees nazislachtoffers. Er worden teksten voorgedragen. Ook ik heb een tekst gekregen en met mijn eigen woorden aangevuld. In mijn hoogste Duits lees ik in een doodse stilte rondom mij een tekst die aangeeft hoe velen in mijn land hebben geleden onder het naziregime. Ik ben net na de oorlog geboren maar ken de verhalen ondermeer van vader die naar Duitsland gedeporteerd werd maar god zij dank terugkeerde.   Heel even krijg ik een akelig gevoel bij het kijken naar de oudsten uit de groep. Zij waren twintigers in de oorlog. Hoe fout zijn zij geweest?  Dan merk ik hoe Ferdy Hammerschmidt, der Küster von Sankt Vith, een traan wegpinkt. Ik besef dat deze man, ooit inwoner van het grote Duitsland  nu Oostkantonner in het kleine België is.  Veel meer dan de “Walonen und Flamen” is hij fier om Belg te zijn. Hij is heel erg aangedaan dat ik als jonge Vlaming, als Belg op deze historische plek een dankwoord wilde uitspreken. Net als toen, voel ik vandaag dezelfde krop in de keel.   Hoe het nadien verder verliep, hoe wij terugkwamen, “wie wir uns verabschiedet haben”, weet ik niet meer.   Maar eens moet ik er mijn koffer met herinneringen gaan ophalen……….want  “Ich hab noch eine Koffer in Berlin” . Telkens ik  Hildegard Knef of die andere Duitse diva Marlène Dietrich (https://www.youtube.com/watch?v=Lp-eQqo__Ks) dit lied hoor zingen schiet mijn gemoed  vol.  “Ich muss bald wieder hin”.  

Vic de Bourg
0 1

Heimwee naar het paradijs

een reisverhaal Mizmizy ‘Mag ik hier roken?’ vraagt een klant.‘Roken is ongezond,’ antwoordt ze dan. Ze staat achter de toog en trekt even aan haar sigaret. Ze glimlacht naar hem. De klant kijkt verbaasd. Hij schudt zijn hoofd en licht een sigaret op terwijl zij een asbak onder zijn neus schuift. Ik leerde Thamina kennen in een taverne te Brussel, waar ze werkte om haar studies te kunnen betalen. Ze zuipt als een koe en rookt als een schoorsteen. Haar ouders denken dat ze een keurig moslimleven leidt en ijverig studeert voor dokter, dit onder toezicht van haar oudere broer, Iqbal. Hij volgt politieke studies aan de internationale school om erna de politieke carrière van vader in Bangladesh voort te zetten. Iqbal heeft zich echter bij een hippiegemeenschap aangesloten, dweept met zen en softdrugs en wil een roman schrijven waarin hij Oost en West verenigt, een wijs man met idiote doelen. Thamina maakt zich zorgen om hem. Hij maakt zich geen zorgen. Haar ouders willen dat zij gaat trouwen, nu ze nog jong is en een goede familie kunnen vinden voor haar, er is namelijk interesse. Maar dat ligt nogal complex. Zowel zij als ik hebben zo onze eigen voorkeuren en zijn uiterst koppig als het gaat om keuzes maken.We kennen elkaar al sinds onze job in de taverne, nu drie jaar geleden. Ik als keukenhulp en zij als notoire en beruchte toogverantwoordelijke – zoals ze dat zeggen. Dat er hier, in deze oubollig ogende taverne, zoveel volk komt, heeft vooral te maken met haar eigenzinnige kijk op de dingen en haar vlotte sociale babbel. Sinds de eerste avond dat we samenwerkten, een heel chaotische avond, zijn we beste maatjes en helpen elkaar waar het kan.En zo komt het dat ik hier met haar in een provinciaal stadje ben aanbeland met de charmante naam Mizmizy. Ik mocht mee met haar. Dat haar ouders dat vertrouwden heeft wellicht te maken met het feit dat ze mij niet echt kennen. Ze ontvingen me de eerste avond meteen heel gastvrij en hadden een apart kamertje voor mij voorzien. Ik ben hier nu voor de tweede dag en heb net een hele rij familie van haar ontmoet. Volgepropt met oosters lekkers zit ik rond de tafel met haar en haar ouders in de woonkamer en net als mijn maag voelt de sfeer momenteel erg gespannen aan. Thamina zit met haar handen voor de ogen en ellebogen op de tafel. De hele familie om haar heen. Ze huilt. En zij praten, veel. ‘Als je nu niet trouwt wil niemand nog met je trouwen!’ zegt haar moeder dwingend.‘Maar ik ben nog maar zevenentwintig!’‘Je had al zeven kinderen moeten hebben, ja. Kijk naar je zus. Die heeft alles wat ze moet hebben.’En ze knipoogt even naar Thamina’s zus die net met een schoteltje hapjes komt aangelopen. ‘Jong trouwen en baren. Zo hoort het ook,’ vult haar vader verder aan.‘Niet waar ik leef, daar ben ik nog jong.’ Haar vader probeert de partijen te sussen: ‘Je bent jong, prinses, maar je weet dat geen Bengaalse man je nog wil zodra je de dertig bent gepasseerd. Nu kan je nog een deftige partij vinden. En de man die wij hebben gevonden komt uit een echt goede familie.’ ‘Wie zegt dat ik een Bengaalse man wil?’Haar ouders kijken haar geschrokken aan.‘We hadden haar nooit naar Europa mogen sturen,’ reageert haar moeder verwijtend.‘Dat was het beste voor haar en Iqbal,’ zegt de vader beslist. ‘Maar ze moet een Bengaalse man trouwen, denk aan jouw positie...’ Thamina kijkt treurig op. Ze weet wat haar moeder bedoelt. Haar vader is burgemeester van het dorp en ambieert een carrière in de politiek. Een man met aanzien, waarvoor tradities – zeker naar de buitenwereld toe – erg belangrijk zijn. Dat is toch wat ze mij ooit eens vertelde, de reden waarom ze liever niet terugging. Het aanpassen aan onze cultuur ging haar redelijk vlot af, maar het weer aanpassen aan haar eigen wereld ligt voor haar veel moeilijker. Ze staat op en kijkt naar mij. ‘Heb je ooit de Baai van Bangladesh in het echt gezien?’Ik schud van niet.Haar moeder zucht.‘Nu nog niet,’ besluit ze. ‘Nu wil ik nog niet trouwen.’ ‘Maak je studies dan eerst af!’ roept haar vader haar nog na, wanneer ze opstaat en de kamer verlaat. Alsof hij zo zijn bronnen heeft en weet dat zij nog niet echt veel aan haar studies heeft gedaan. Cox's Bazar De volgende ochtend staan we vroeg op. Het is de bedoeling dat we in Cox's Bazar terechtkomen, tegen de avond. Het is een klein kuststadje aan de Bengaalse baai, waarvan men ooit het Saint-Tropez van het Oosten wil maken.‘Ik wil nog een jaar uitstel,’ vertelt ze haar ouders vlak voor we vertrekken. Haar moeder houdt haar handen voor haar ogen. Ze stapt in het busje dat ze voor haar en mij regelden en kijkt niet om. Voor ik het goed en wel besef, rij ik samen met Thamina dwars door Bangladesh, door het meer bergzame gedeelte van de Chittagong Hill Tracts, de grens met India en Birma. Ik mag haar graag. Ze heeft een heel eigen lichte kijk op de dingen, een mix tussen Oost en West, het beste uit beide werelden zeg maar, daar is geen boek voor nodig; zij is het levende bewijs dat het kan. Zo zie ik haar althans. Er is verder niets tussen ons.   Ik voel me wereldburger en ben blij een vrij man te zijn, dus zoek ik ook niet verder. Ik heb al teveel gezien dat kapot ging en heb enkele jaren geleden besloten dat relaties, laat staan de liefde, niets voor mij is. Zij vindt dat ik te veel nadenk over die dingen en daarom van die domme principes heb die me niet toelaten echt te leven. En zo hebben we ‘s nachts na het werk vaak diepe discussies waarvan één plus één uiteindelijk leidt tot nul. Op een fijne manier. ‘Misschien lukt het wel om iemand te ontmoeten, zonder te moeten, gewoon iemand die mij en mijn afkomst zou kunnen respecteren, een man die mij niet gebruikt als huismeid maar die me zal liefhebben om wie ik ben.’Dat zegt ze terwijl de wagen al meer dan twee uur door het landschap raast en ik dringend ergens zou willen stoppen. ‘Gelijk heb je,’ bevestig ik zacht. Een naïeve gedachte, maar ik geef haar graag gelijk.De zon komt op en we stoppen eindelijk even met het minibusje in een dorpje langs de hoofdweg Dhaka-Chittagong. Een kopje thee zal smaken, besluit onze chauffeur, Salim. Hij verstaat gelukkig geen Nederlands en zelf kan ik met veel moeite zijn gebroken Engels verstaan als ik hem een vraag stel. Hij is een grote, slanke, netgeklede man in een kostuum met donkerblauwe blazer, wit hemd en blinkende, zwarte lederen schoenen. Voorts is hij erg hoffelijk naar ons toe en zijn diepe donkere ogen maken indruk wanneer hij je recht in de ogen aankijkt, een Bengaalse James Bond als het ware. Hij zou veel succes hebben bij de vrouwtjes en de mannetjes in Europa, bedenk ik. Thee is hier de nationale drank, het smaakt romig zoet en heeft de kleur van koffie verkeerd.Het is een mooie streek en hoe dieper we het land inrijden, hoe anders alles wordt: minder rijstvelden, meer heuvels en bebossingen, meubelwinkeltjes, mannen in witte 'panjabi's' die hand in hand lopen in de stad. Nog verder weg, koeien die magerder worden op de weg, mensen die afdunnen op het land en meer en meer kinderen met bamboestokken op hun rug, zeulend langs wegen die slechter worden dan ze al waren. Soms mogen we niet doorrijden en moeten dan een heuse omweg maken. Er leven hier volksstammen in de bergen die hun tradities wensen te bewaren en een bloedhekel hebben aan pottenkijkers. Ze hebben  gelijk. Na enkele hobbelige omwegen naderen we de zee. Salim is een ongelooflijk goede chauffeur die steeds voor het middengedeelte van de weg kiest om zo toeterende tegenliggers sneller te kunnen ontwijken. Totdat hij de zee ruikt, dan slaakt hij een kreet en duwt het gaspedaal volledig naar beneden, waarna we ons als een bende krijsende lemmingen richting de afgrond storten, door het laatste dorpje, over een koppeltje aan elkaar snuffelende honden, tot het einde van de weg, waar de zee de wielen nat likt. Hij stapt uit, zijn ogen tranen van geluk. Ik vraag hem voorzichtig of zijn familie hier woont? Hij schudt van niet en beantwoordt in enkele zinnen: ‘No Family… my family… is the sea. I worked for years on a ship. I still feel the sea inside.’ Hij werpt zijn sandalen uit en laat zijn voeten de zee proeven. Het is nacht, we zijn er en ik kan er niet echt van genieten. Ik zit met mijn gedachten bij die twee honden, zomaar omver gereden, want ze liepen in de weg. Het leven is hard hier en dus ook voor honden. Thamina, Salim en ik checken in bij het eerste hotel dat we tegenkomen. We laten onze reispas zien terwijl een tweede bediende zoekt naar een pen om ons bestaan te kunnen bevestigen. Salim kijkt streng toe dat we een eigen kamer nemen. Hij is niet alleen onze chauffeur, maar ook opzichter en bodyguard van de familie en dus ook van ons. We eten eerst nog iets. Een bhat-schotel, witte gepelde rijst, illich, de plaatselijke vis en een pikante groentesaus met linzen. Er wordt met de handen gegeten. De bhat wordt samen met een stukje vis tot een balletje gekneed en met de duim in de mond geschoven. Met de handen eten smaakt anders, voller, een onmiddellijk soort contact met de smaakpapillen. Het eet alleen minder prettig, of ik ben gewoon te onhandig, want voor ik het goed en wel besef lacht Thamina me recht in het gezicht uit. ‘Zelfs de honden eten hier beschaafder dan jij,’ lacht ze.‘Ik leef tenminste nog,’ zeg ik bits.‘Oh, is het dat wat je dwarszit?’ Ze heeft duidelijk door dat ik niet blij ben met de manier waarop het laatste stuk van de rit verliep.‘Honden zijn geen huisdieren bij ons, dus ...’‘Dus, moet je ze daarom maar...’‘Nee, dat moet niet...’‘Net zo min als men je kan dwingen om te trouwen?!’Ze kijkt me ontdaan aan.‘Je kunt dit moeilijk vergelijken,’ zegt ze gebeten terug, ‘het is een traditie hier en ik begrijp wel die traditie, voor velen werkt het, als de keuze goed gemaakt is door de ouders.’Ik knik en prop nog wat in m’n mond zodat ik haar daar niet op hoef te antwoorden.‘Het is net als in Europa.’Ik kijk haar vragend aan.‘Ook daar weet je niet op voorhand of de keuze goed is...’‘Nee... maar je kiest wel zelf...’Stilte. Ook mijn keuzes waren tot hier allesbehalve goed en dat waren vrije keuzes, maar daar was ik zelf verantwoordelijk voor en daarbij had ik ook zelf de keuze om het stop te zetten. Thamina denkt er verder over na, ze fronst haar wenkbrauwen, alsof ze nog een nieuw argument gevonden heeft.‘En toch, je schoonouders kies je ook niet, en bij ons komen ze vanaf het begin al overeen...’‘Soms...’‘Ja, soms.’Ze kijkt mijmerend naar een affiche van een Bollywoodfilm met voorop de cover een wel heel rondborstige danseres en daarachter een hongerig kijkende man.Ik kuch even. ‘Wil je zeggen dat je over het voorstel van je ouders nu echt nadenkt?’‘Wat moet ik anders...’ zegt ze bijna alsof ze een keuze heeft gemaakt, alsof de reis door het landschap haar meer en meer begint te verbinden met haar wortels. Trekkend aan haar lijf en leden, fluisterend in de oren, jij bent een vrouw van hier, jij doet wat er hier al eeuwen gedaan wordt. Ik doorbreek de stilte: ‘Met je hart kiezen moet je doen.’‘Mijn hart is al lang in de war, misschien moet ik hen inderdaad wel laten kiezen voor ik als oude vrijster na m’n werk op straat sta te paffen in de hoop een beurt te kunnen scoren.’ Ik kijk haar aan. Ik wil haar zeggen hoe mooi ze is, dat ze zeker iemand zal vinden die haar waard is. Dat ik haar zielsgraag mag en... Maar daar blokkeren mijn gedachten. Ik wil niets, enkel warmte zonder teveel nadenken. Op lange termijn is dat niet voldoende. We besluiten onder zachte dwang terug te keren naar het hotel. ‘So late, it’s not safe for tourists here, not yet,’ komt Salim ons zeggen, vlak nadat hij een gesprek op zijn smartphone van wel zeker een uur heeft beëindigd. Grote grijze plekken die als boosaardige ogen naar je staren sieren de muren, vet en bloed kleeft op de lakens. Ik besluit om de matras buiten op het balkon te leggen, zonder lakens. Thamina’s kamer is vlak naast de mijne. Ook zij staat op het balkon. Ze draagt een paars nachthemd, mooi en doorschijnend door het invallende maanlicht. Ik kan haar golvingen zien zonder dat je de details ziet, enkel de puntjes van haar tepels door de koude nachtwind. Niet alleen de hemel is beloftevol.‘Kun je niet slapen?’‘Mwah, te warm en te vuil daar binnen, dan maar liever buiten.’ Ze glimlacht en klimt over de reling van het balkon, haar nachtjapon licht opheffend tot aan haar knieën, mooie slanke benen. Voor ik het goed en wel besef, staat ze vlak naast me op een manier zoals ik haar nog nooit zag.‘Zullen we samen slapen?’‘Euh... en wat als Salim...’‘Oh, die slaapt naast mijn kamer en ik hoorde hem al snurken tot in m’n eigen kamer. Trouwens, ik zei dat we samen gingen slapen, daar doen we niets verkeerds mee.’ Ze knipoogt.We nestelen ons zwaar vermoeid op de matras. Alsof de nacht ons alleen nog maar een klein zetje hoeft te geven voor we als een blok in slaap zullen vallen. Zij duwt zich dicht tegen mij aan met haar zij, armen tegen elkaar, de blik gericht op de sterrenhemel. Ze legt haar hand zachtjes op mijn boxershort. Ik leg mijn arm om haar schouders, mijn hand zachtjes vallend op haar nachtkleed. En trek haar dichter tegen mij aan. Ik voel haar tepels vanonder het stof. Zij voelt mij steviger worden, langzaam hard. Ze streelt hem zacht, zonder meer. Strelen alsof ze een puppy aait en zijn gehijg zachtjes kalmeert.Ik voel me zwaar worden, uitgeput van de rit. Ik word weer slap. Ze draait zich om, duwt haar kontje tegen mij aan en pakt mijn arm vast, die ze rond haar middel slaat. Ik geniet van haar warmte en haar zo bevreemdende zachte geur. Ze neemt mijn hand vast en streelt zacht mijn vingers. Als een schommel bewegen we tegen elkaar aan, lepeltje in lepeltje bereiken we als twee oude zielen op het ritme van de geluiden van de zee het land van duizend en één nachten.Everest water Rond zes uur 's morgens wekken bussen met reuzenluidsprekers ons. Ik voel me ziek, erg ziek en misselijk. Dit wordt een dag om te mediteren en ansichtkaartjes te schrijven in bed. Salim gaat ondertussen op zoek naar een beter hotel. Na een half uurtje komt hij terug en voert ons naar een recent gebouwd hotel, waar ik op nette lakens mijn dag verder mag uitzieken. Salim gaat enkele vrienden van hem bezoeken en Thamina besluit om bij me te blijven.Ze houdt mijn hand vast als ik op bed lig. Mijn gezicht vertrekt van de buikkrampen om erna enkele seconden te ontspannen. Een tweetal uur strijden tegen een zware misselijkheid en toiletgeluiden die de rust van de buurt verstoren. Zij blijft in de buurt, helpt waar ze kan en dept mijn bezwete voorhoofd telkens na een van die weerkerende stuiptrekkingen. Na een tijdje word ik rustiger. Ook zij is moe. De reis, de korte nachten, de vele gedachten, de keuzes en het wilde van het land putten een mens uit. Zij valt naast me in slaap. Ik kijk naar haar kleine fijne lippen, haar ogen die rusten, haar smalle wenkbrauwen die onrustig liggen, haar zachte mokkaroomkleurige huid. Ik val in slaap, tegen haar aan. Thamina wordt huilend wakker, ik houd haar vast en troost haar. Ze droomde dat ze te laat zou komen op het sterfbed van haar vader. Het witzouten zakje in de fles water Everest, do not drink without protection seal smaakt slecht. Thamina doucht zich, ze voelt zich vuil en radeloos. Ze houdt van haar ouders maar wil een eigen leven, vertelt ze, en toch lijkt het alsof ze hen verraad als ze niet volgens hun verwachtingen vrouw wordt. Uit de vele huwelijksfoto’s die ik van haar familie zag belooft dat niet veel goeds. Terwijl de man zijn bolle wangen in een glimlach naar boven krullen zie je haar jonge felrode lippen angstig naar beneden hangen, als een vogel die ieder moment zal neerdalen en beseft dat ze nooit meer zal vliegen. Mooie meisjes die zich gedragen als giechelende tieners tot ze weggeplukt worden. Vrouwen die je zou willen weghalen om hun dit duizenden kilometers verder te besparen. Of hetzelfde te laten gebeuren in een 'strakker' kleedje, hoewel je dan zou kunnen beweren dat ze toch een keuze hebben gehad. Kaartjes naar mijn vrienden. Ik mis hen, het zijn fijne vrienden. Enkel hoorde ik toen nog te veel verhalen die op elkaar leken, zoals een flauwe grap die al twintig keer verteld werd en toch steeds leuker wordt omdat ze zo flauw is en je zo dronken bent. Misschien komt dit doordat er zo weinig gebeurde vlakbij de toog van nooitgedachtenland of wilde ik gewoon niet praten over wat ik echt dacht en voelde en wenste, te vermoeiend. Misschien was ik te vaak bij hen en te weinig bij haar, mijn Vlaamse vlam. Zij die mij voor het eerst wist mee te nemen naar onbekende werelden en me daarna telkens weer de deur tegen het gezicht aansmeet. Zij wilde veel, te veel en ze was grillig; dan weer wel, dan weer niet, dan vrolijk, dan woedend, zelfs geweld was haar niet vreemd. Ze had pijn. Ergens diep vanbinnen en niet alleen zij zou dat voelen, ook hij die te dicht bij haar kwam. Zo hard, dat ik wegliep.‘We stoppen ermee.’ Hoe kon ik dat zeggen tegen iemand van wie ik nog hield… en toch. Ze schokte in mijn armen terwijl ze hard met haar vuisten tegen me aan sloeg. ‘Moet ik je nu wurgen of omarmen?!’‘Wurg me maar.’ Zij voelde warm aan en ik voelde me kouder worden. Het afschuwelijke besef dat dit niet voor mij was weggelegd deed me sindsdien hyperventileren wanneer een vrouw nog maar aanstalten deed om me beter te leren kennen. Geen 'normaal' leven of, misschien, als de kippen niet meer kakelen maar praten. Ik vertrok. Haar naam was enkel nog een kleur in een dagboek. Tot ik Thamina tegenkwam. Voor het eerst sinds jaren was dit anders. Alsof ik me bij haar wel veilig voel. Ik ga op het balkon zitten en neem een paar foto’s. Overal loopt men rond, hard werkend, kriskras door elkaar, een mooi en druk volk, dat steeds weer opbouwt. Van hieruit kan ik beter de videofunctie nemen. Normaal geef ik de voorkeur aan foto's, zeker op locatie, omdat je voor foto's de tijd moet nemen om te kijken en te plaatsen, die tijd neem je meestal niet wanneer je filmt. De camera registreert en jij beweegt met spastische neigingen om zoveel mogelijk tegelijk te zien. Beelden in een vast kader die even snel zouden moeten zijn als de ogen, duizenden frames die uiteindelijk het hoofd doen duizelen, de oren tuiten en de ogen sluiten voor het geweld aan beelden. De zon gaat hier snel onder en ik voel me al wat beter, maar van het eten in het plaatselijk restaurantje, met zijn toilet dat er nog gruwelijker uitzag dan deze in de film Trainspotting, blijf ik voorlopig af. Thamina en Salim zijn er een rijke Bengaal tegengekomen die graag kindjes wegschopt als ze voor zijn voeten lopen en zijn nu met hem mee. Hij beloofde hen een ritje met de speedboot en een beerparty. Ik wilde liever in het hotel blijven.   Asalaam aylekoumIk besluit om mijn stoute schoenen aan te trekken en alleen op pad te gaan, misschien kan ik naar één van de rieten dorpjes wandelen die ik in de duinen zag liggen, waarom niet. De zee ruist. Even alleen. Heerlijk. ‘My name is Ruby.’ Een meisje van ongeveer tien in zwart Ajax-shirtje en roodgebloemd broekje groet me. Een ander meisje, iets ouder, staat naast haar en prevelt iets. Haar armen zien eruit als schuurpapier en op haar lippen kleeft dik, rood doorlopen lippenstift. Haar ogen zijn grotesk blauw geschminkt. Ze kijkt me wazig aan en wil me iets vertellen. Ik vraag aan Ruby wat er mis is met haar. Ze vertelt dat ze geen vader, geen moeder, geen zuster meer heeft; iedereen weg sinds de vloed kwam. Ze wijst naar een klein rieten hutje dat lijkt op zo'n Indiaanse zweethut. Daar woont zij alleen. Ruby zelf neemt me bij de hand en trekt me mee naar een iets grotere bamboehut. ‘Here lives my family.’ Een oude, breedglimlachende man komt naar buiten. Hij verwelkomt me en nodigt me uit even mee binnen te komen. Het hutje bestaat uit twee kleine vertrekken en één halfopen, blijkbaar de keuken, in de andere twee staan verharde rieten bedden. Ik tel een hele familie kinderen en grootouders, pal voor mijn neus. Ze kijken me verbaasd aan, een blanke westerse man is hier een rariteit. Ik glimlach wat en speel handjeklap met Ruby. Even later zitten de andere kinderen naast mij op het grote bed. De grootouders brengen een kom in zon gerijpte kleine vruchtjes. Ze lijken op appeltjes. Ik waag het erop, al is het maar uit beleefdheid. Ze smaken naar een super geconcentreerde Granny Smith. Het valt best mee en mijn maag lijkt het te verdragen. Ik dank hen en neem afscheid, ze stralen. De kinderen wuiven me enthousiast uit. Even verder draai ik me nog eens om en zie het meisje met de blauwe ogen. Ze kijkt me na met een blik die dwars door me heen gaat. Dit is geen toeristisch land. Wat doe ik hier eigenlijk? In de winkelstraat met schelpen- en stoffenkraampjes hoor ik enkele mannenstemmen me iets toeroepen en lachen, ik reageer niet en loopt verdwaasd verder, te ver weg van huis. Ik wilde graag weg van huis, van haar, van alles, maar wist niet waarnaartoe en belandde met een Bengaalse schone ergens waar ik niet thuishoorde. Vanaf het balkon van mijn hotelkamer kijk ik naar de mensen op het dak van een versleten bus die druk in de weer praten en op het dak lijken te barbecueën. Mooi, zo onder het licht van een straatlamp. Ik denk aan mijn vrienden. Ik denk aan het ouderloze meisje. Verder denken wil ik niet, de verschillen zijn hier te groot; ik voel me er ongemakkelijk bij en zelf ben ik moeder Theresa niet. Ik luister naar de zee, de krekels, het gezang, protesterende megafoons en luid klappende mensen. Die nacht krijg ik bezoek van een horde muggen die als wilde prairiehonden op zoek zijn naar bloed. Tegen de ochtend val ik pas in slaap en droom van haar. De wind maakt me wakker, ik open mijn ogen en Thamina staat voor het vensterraam, ze rekt zich uit als een jonge wolvin. De zon valt binnen.‘as-salāmoe `alaykoem.’‘wa alaykoem as-salām’‘En hoe voel je je?’‘Beter, veel beter.’ Ze glimlacht, ze kan zo lief glimlachen achter dat masker van haar; de meid die alles aankan, die alles weet en nooit verveelt. ‘Hoe was de beerparty?’‘'t was een aansteller.’ Ze zucht even, heft haar hoofd op, strekt de armen en laat haar ogen schitteren. ‘Als we vandaag eens gaan zwemmen?’‘Mag dat?’‘Wel als we lange badkleding dragen.’‘Dat heb ik niet.’Ze glimlacht en kijkt me ondeugend aan. ‘We zullen zien.’ Salim heeft haar verteld dat er vandaag noch gereden noch gewerkt mag worden, zelfs de riksja’s worden tegengehouden. Het is staking en hij weet niet hoelang het zal blijven duren. Nog meer bussen zijn deze nacht aangekomen en de luidsprekers staan niet stil.  On-rustOp de gang ontmoet ik voor het eerst mijn buurman, een in net pak geklede Pakistaan, waarschijnlijk een zakenman. Hij knikt me relaxt toe en vraagt me naar mijn business hier. Ik ben het beu om me als toerist voor te stellen en vertel hem dat ik hier ben om een roman te schrijven over Bangladesh. Hij glimlacht alsof hij er niets van gelooft en stelt zichzelf voor als Hassan, journalist van de Khalied Times. Hij vertelt dat ik hier waarschijnlijk nog wel een tijdje zal vastzitten, dat de bevolking op scherp staat momenteel en diegene die niet participeert in de staking zal gestraft worden. De bussen hier zijn volgeladen met studenten  die hun onvrede uiten tegenover de regering. Er rijden patrouillewagens van het leger rond en er heerst een onrustige stilte. Snel wandelen we door naar het strand, waar de zon schijnt en de zee alles wegspoelt. Er is veel volk aan het strand. Zwemmen gaat nu niet, nee, we zijn nog net niet gek. Enkel de voeten raken de Bengaalse baai. De volgende dag. De staking woedt voort, de bergen mogen we niet in, want die zijn te gevaarlijk, zodat wat ik vreesde waar blijkt te worden: vastzitten aan het langste zilverstrand ter wereld, samen met een chauffeur die zich meer en meer als een overspannen bodyguard begint te gedragen en dorpsbewoners die je angstvallig aansporen om terug naar het hotel te keren: ‘Blijf in uw kamer en kijk maar wat naar de zee.’ Net zoals de vakanties in Blankenberge met mijn ouders. Help. De journalist hangt over de reling en staart naar beneden. Ik groet hem en vraag of er in de omgeving iets te zien is dat te voet haalbaar is en niet verboden. Hij stelt voor om vandaag onze gids te zijn. Eerst moet ik nog aan geld zien te komen, voor als ik straks nog iets wil drinken of eten, met de dollars die ik nog heb zal ik niet ver geraken. Banken en postkantoren zijn gesloten, dus vraag ik om het te wisselen in taka's aan de receptie. De receptionist vertelt me dat dat niet mogelijk is. Terwijl ik teleurgesteld in een van de hotelstoeltjes ga zitten en wacht op de rest, komt er een tiener op me af die geïnteresseerd vraagt waar ik vandaan kom. ‘Belgium.’‘Ooh Nilis, you know Nilis, and euhm, Scifo, great players.’Een oom van hem heeft in België gewoond. De Engelse uitspraak van de jongen is ook veel beter dan dat van de meeste Bengalen hier, wat een hele verademing is. Hij zou later graag naar de universiteit willen en met veel respect praat hij over zijn leermeester die hem hierbij helpt. Ik vraag hem of hij misschien weet waar ik geld kan wisselen. De receptionist is een vriend van hem en speelt in hetzelfde cricketteam. Mijn geld wordt gewisseld. Ondertussen komen Thamina, Salim en Hassan keurig opgefrist in de hal aan. Ik wil hen voorstellen aan de student. Hij wordt echter op een brute manier door Salim weggejaagd. Het wantrouwen is groot en de bezorgdheid nog groter. We volgen enkele weggetjes richting de heuvels en ik voel mijn bloed stromen, warm en opgewonden. We komen in straten terecht waar de varkens in het vuil wroeten en naar zwavelzuur geurende dampen uit de open riolen stijgen langs de houten winkeltjes met schreeuwerige Pepsi- en Coca Cola-reclameborden. Het is warm en stofwolken weken zich los. We stoppen voor een groot grijs-wit betonnen gebouw. Even later bevinden we ons binnen. Geen receptie, gewoon een lange donkere gang met grijze zuilen die via een platte kronkelweg naar twee verschillende verdiepingen leidt. Een ziekenhuis. De eerste verdieping is voor de minder zware gevallen, de tweede verdieping lijkt meer op een oorlogscentrum. Hier liggen vooral mensen met leveraandoeningen, ‘opvallend veel leveraandoeningen,’ benadrukt Thamina. ‘M’n ouders willen dat ik ook in zo’n ziekenhuis ga werken, ooit, als arts, en als dat niet wil lukken, als verpleegster.’‘Het is een nobel beroep.’‘Ja, maar hier... het is hier echt werken met de middelen die er zijn en veel is er niet.’‘Liefst niet hier... ’ zeg ik zachtjes en ik neem haar hand vast. Ze knijpt zacht terug. Dan laat ze snel los. Ik zie haar nadenken, twijfelen, alsof ze echt nadenkt om eventueel haar leven om te gooien, om alles vanaf nu anders aan te pakken. Het is een grote witte zaal vol kleine bedden waar veel kinderen rondlopen, met hier en daar een netgeklede zuster die naar het laboratorium snelt, een rommelig lab in een ruimte dat weg heeft van een schuilkelder. Zelfs dat van mijn middelbare school zag er beter uitgerust uit. En dan zijn er de zieken, mensen die hardop hallucineren en creperen van de pijn; een pijnverdovend middel zou hier goud waard zijn. Zoveel pijn dat ik snel naar buiten vlucht, hier kan ik geen foto's van nemen.  "Als er een hel is op aarde   is het een derde wereld hospitaal   Waar geboorte en dood   beide huilen voor hulp   samen met dezelfde adem "                                     Nadeem Rahman De staking eindigt even plots als die begon. Het is acht uur ‘s avonds, we vertrekken onmiddellijk. Het is genoeg geweest en Thamina heeft een besluit genomen; ze wil zo snel mogelijk weer naar België. In Chittagong City verdwalen we en verliezen zo een paar uur. Thamina knikkebolt in slaap, ik neem haar in mijn armen. Slaap maar, rust nu uit. Het is nacht en de maan voelt jong.Afscheid De laatste dag, we moeten gaan eten bij twee families. Zij heeft een fijne familie, niet te vergelijken met dat van mij, dat in stukken is gescheurd. Daarna gaan we met z'n allen naar de kermis. Allemaal kleurrijke kraampjes met lekker geurende zoetigheden en foto's van Indiase en Bengaalse cricketvedetten. Er is ook een rad, uit hout gemaakt, met twee stoelen die elk om beurten worden voortgeduwd. Het is een mooie avond. Thamina blijft de hele nacht nog bij haar ouders. Ik wacht op het dak. Laat in de nacht, als het bijna ochtend wordt, komt ze naar boven. Haar donkere wangen blinken zacht. Ik omarm haar troostend. We besluiten om nog een wandeling te maken. Bij een bruggetje gaan we zitten en legen de laatste fles taxfree paper bag whisky. De lege fles droppen we in het riviertje en terwijl we kijken hoe het in een dunne duisternis verdwijnt, streel ik zacht haar haren en vertelt zij dat ze mijn hart hoort kloppen. Dat kan alleen in Bangladesh. ‘Dat hart doet nog steeds pijn,’ zeg ik met een oprechte blik en een je-weet-wel-vanwaar-het-komt zucht.‘Goed, dan zijn we met z’n tweeën en zeker niet alleen.’ Afscheid en tranen en hen die we achterlaten. De luchthaven. Duty free shoppen. Laat de dollars maar rollen, we zitten hier tien uur vast, it's a Dubai material world, we komen dollars tekort. We slapen op de grond. Zij is mooier geworden, ze is veranderd, 'amio', ik ook. Brussel. Sneeuw en sneeuwwitte zelfbewuste vrouwen die dromerig kijken naar newage-etalages. Olifantjes en een domme wazige sluier overvallen mijn ogen. Mijn handen voelen koud en mijn vingers, met fluo-orange hennanagels, versierd bij mijn vertrek door Thamina’s nichtjes, zoeken warmte bij het vasthouden van een zak friet met mayonaise. Het aanpassen duurt niet zo lang. Thamina heeft zich opnieuw ingeschreven op de universiteit, ze wil dokter worden. Ik doe verder waar ik goed in ben: zoeken. Ik voel me terug. Afwezig.                                      Voor Iqbal, Bengaalse wijze vriend, het ga je goed en licht.    

Bart Vermeer
36 0

Hoe ver moet je gaan?

  Ik, als westerse reiziger, wil ontsnappen aan de eeuwige ratrace en de betonnen muren om me heen als ik een land als Mongolië bezoek. Hoever moet je gaan om onze beschaving te ontvluchten?   Juni 2004: Ulaanbaatar, komt net tot leven als het internationale gezelschap waarmee ik naar de Gobiwoestijn afreis, met slaapogen uit het hotel aan het eind van de wereld druppelt. Minnie Ho uit Hong Kong staat op haar GSM te tokkelen terwijl wij de bagage naar buiten brengen. We reizen in een bizar grijs busje van oerdegelijke Russische makelij, hoog op de wielen, zes zitplaatsen en een kleine bagageruimte; de jerrycans met water en benzine, de tenten en al het kampeergerei moeten op het dak. Het duurt even voor alle passagiers, tolk en chauffeurs hun plaats hebben gevonden. Frisse slierten ochtendnevel zijn de voorbode van een bloedhete dag.   Eindelijk is het zover. Op weg naar de Gobi, waar Marco Polo zijn middeleeuwse avonturen beleefde, waar de zijdehandelaars doorheen trokken om het gulzige antieke Rome van luxe stoffen te voorzien, waar Dzjengis Khan en zijn horden heersten. Ik heb iets met woestijnen en de Gobi spreekt het meest tot mijn verbeelding.   Aan de rand van de stad gaat het asfalt onherroepelijk over in zand. De Mongoolse chauffeur oriënteert zich feilloos in een eindeloze vlakte die ons naar de prehistorie katapulteert. Dieren, veel dieren, de meeste ongetemd, kleine, vinnige paarden, schapen, geiten, kamelen, jaks migreren gestaag, niet beperkt door omheiningen. Dit is een land zonder grenzen, groots onder het helblauwe Gewelf, dat de Mongolen als een van hun goden beschouwen. Geen enkele moderne dissonant onderbreekt het landschap: geen gebouwen, geen telefoon- of elektriciteitspalen, geen wegen of wat ook, waar de mens de hand in gehad heeft.   Tegen de middag steekt een stevige wind op. Zand dat hier nog half bedekt wordt door het gras, stuift op in mini tornado's, die met hoge fluittonen een venijnige aanval uitvoeren op mijn ogen, mijn neus, mijn mond. In open lucht eten is onmogelijk. We stoppen bij een tent, de tolk stapt uit en praat met een vrouw. Even later kunnen we binnen eten. In deze barre contreien gebiedt de gastvrijheid dat een reiziger te allen tijde onderdak kan vragen en krijgen. Een tolk is echt geen overbodige luxe, want de nomaden kennen alleen Mongools. Stel je even voor dat in België een groepje Japanse toeristen bij je aanbelt en vraagt om in je huis te mogen lunchen. Ik voel me ongemakkelijk als de de familie plaats maakt voor ons gezelschap, terwijl wij ons installeren op de brede, comfortabele bedbanken. De steunpalen en het meubilair zijn traditioneel oranje gekleurd ter ere van de Zon. Minnie Ho tikt fanatiek op de toetsen van haar GSM en is hoogst verbaasd als het ding niet tot leven komt. Wanneer we opstappen geven we onze overgebleven boterhammen aan de vriendelijke familie. Wellicht zullen ze maandenlang over ons bezoek vertellen aan hun familie en vrienden.   Naarmate we verder naar het zuiden rijden, maakt de steppe plaats voor de echte woestijn. De meertjes worden kleiner en minder talrijk. Laat in de lente is na het afsmelten van de sneeuw, nog vocht genoeg in de bodem om heel de woestijn te bedekken met een orgie van bloemen, een korte periode van fertiliteit in een, voor de rest van het jaar, onvruchtbaar land. Zo ver het oog reikt is de woestijn paars gekleurd door de kleine inheemse versie van de iris.   Tegen zonsondergang bereiken we de kampplaats. Gelukkig hebben we iglotenten bij die zich bijna automatisch opzetten. In het halfduister bereiden we een maaltijd die de eerstvolgende dagen niet veel variatie zal vertonen, hooguit een andere combinatie van schapenvlees, wortelen, uien en aardappelen. Wat een contrast met de oneindige variatie in onze supermarkten. Ik ervaar aan den lijve het eentonige leven van de Mongool. Ze drinken airag, gefermenteerde en dus alcoholische paardenmelk, en wodka die hen helpen om de verveling en het keiharde bestaan te vergeten. Tussen ijzige poolwinden in de winter en vuurhete zandstormen in de zomer balanceert hun nomadenbestaan. Ik ervaar alleen de onweerstaanbare aantrekkingskracht van dit machtige natuurland.   Nog even plassen voor ik de tent induik. In het duister ben ik al na honderd meter uit het zicht verdwenen van de drinkende en zingende kring rond het vuur. Enkele uren vroeger, in helder daglicht, was er niets om me te verschuilen: de plantengroei hoogstens enkeldiep en rotspartijen vond ik er ook niet. Alleen afstand gaf hoop op enige privacy, tot er enkele Mongolen op hun paarden opdoken aan de horizon. Zij zagen mij hurken tussen de irissen en wijzigden hun parcours zodat ze, volgens hun etiquette, voldoende ver uit mijn buurt bleven om me onzichtbaar te kunnen verklaren. Ik zat daar, gegeneerd, tussen de bloemen, met het zakje voor het toiletpapier in een hand, de rol in de andere.   De volgende dag kondigt zich aan in zinderend coloriet: een rijzende Zon, die het Gewelf penseelt in alle kleuren van de regenboog. Voor ik met mijn slaapogen kan knipperen baadt de purperen vlakte in gouden licht, overkoepeld met egaal helder blauw. Er is geen water om me te wassen, laat staan een douche! De aanwijzingen voor het vertrek indachtig, heb ik enkele pakken vochtige doekjes voor babybilletjes meegebracht Mijn handen ontsmet ik met gel, mijn tanden poets ik met tandpasta op zoutbasis. Doekjes, toiletpapier, alle afval die na vertrek op onze aanwezigheid zou kunnen duiden, nemen we mee. Dit is een ecologische reis.   Zonder enige aanwijzing, ergens in deze eindeloze vlakte, opent zich aan onze voeten een kloof met zicht op Jurassic Park. Mijn fantasie over brontosaurussen die in kuddes door dit land trekken is niet zo gek. Hoewel ze goed verborgen waren, vonden ondernemende archeologen in deze godvergeten plaats de overblijfselen van allerlei sauriërs, die in de toen aanwezige moerassen zijn verdronken. De plaats heeft zelfs een museum. Daar vind ik naast enkele glazen kasten met plaatselijke flora en fauna, een opstelling over de dinosauriërs met versteende eieren en fragmenten van enorme skeletten. We naderen de zandduinen van de Gobi, ooit de paradijselijke stranden van een enorme binnenzee, de biotoop van de levende exemplaren uit het museum.   We racen in sneltreinvaart over de egaal gladde zandpiste recht naar ons doel, terwijl we luidkeels 'Highway to hell' zingen. Door de bestofte voorruit van het busje zie ik hoe zich in de verte een gelige streep aftekent, daar waar blauw en paars elkaar raken. De race wordt afgeremd door slome kuddes kamelen die op hun hoge poten ronddwalen in de hete leegte. Langzaam krijgt de streep meer vorm en begint ze te schitteren in de felle middagzon, tot ze wordt omgetoverd tot zandduinen van wel achthonderd meter hoog. In de plaatselijke taal heten ze de zingende duinen. Marco Polo heeft hun lied gehoord en vermeld in zijn kronieken. Wij moeten het stellen zonder de duinenmuziek omdat het zand volledig uitgedroogd moet zijn om de hoge fluittonen en lage bromgeluiden te kunnen opwekken. Zodra het busje stopt, klap ik mijn tent uit en hoop ik op het rulle zand een zachter bed te vinden dan op de keiharde verdroogde modder van de vorige kampplaats. Minnie is stilaan wanhopig zonder de communicatie met de rest van de wereld. Voor mij betekent het onthechting, omdat de beschaving in een pennentrek kan verdwenen zijn, zonder dat we het zouden weten.   Het is nog vroeg genoeg om nog even de duinen te verkennen en vooral om als een klein kind naar beneden te glijden op een van de afvalzakken, die we in ruime voorraad bij ons hebben. Het is laat in de namiddag en de wit-gele schittering van het zand lost op in roze en rood. Ik ploeter naar boven, mijn voeten zinken bij elke stap volledig weg in het duin. Het zweet gutst van mijn lijf, ik klauw met mijn handen op zoek naar steun. Ik wil daarboven staan en het zicht op het zandgebergte op me laten inwerken. De kracht van de zon begint te tanen, de schaduwen worden dieper, het klimmen wordt gemakkelijker. Eens ik boven aankom, tekent zich een onwaarschijnlijk, surrealistisch landschap voor mij af: rode bergen gescheiden door bijna zwarte dalen, erboven het Gewelf dat naar paars begint te neigen.   Ik keer me om, realiseer me dan dat ik lijd aan hoogtevrees, heel erge hoogtevrees en onder mij gaapt de leegte. De afvalzak hangt nutteloos aan mijn rugzak en ik versteen ter plaatse. Alleen de rustige stem van een medereiziger kan me naar beneden praten. Met oneindig geduld leidt ze me de lange, lange weg terug, terwijl de anderen vrolijk op hun afvalzak naar beneden suizen. Beneden wacht alweer een maaltijd van schapenvlees, uien, wortelen en aardappelen.   Als ik voor dag en dauw mijn hoofd naar buiten steek, staat een harige kamelenpoot op enkele centimeters van mijn neus. Iets verder zie ik dat een hele kudde kamelen het tentenkamp zonder slag of stoot heeft veroverd. De chauffeurs, die ondertussen ook wakker zijn, hebben weinig mededogen met de beesten en verjagen ze meteen met flink wat kabaal en wapperende handen. Stoïcijns hobbelen de kamelen weg naar rustiger oorden.   We reizen af naar Bulgan, een nederzetting in niemandsland. Zodra ik het dorp aan de horizon zie opdoemen, fladderen plastieken vlinders, wit, groen, geel, blauw tussen de irissen. De kleurrijke winkelzakjes van de lokale handelaars plaatsen een bom onder de gedachte dat dit een prehistorisch land zou zijn. Zelfs tot hier dringt onze maatschappij van plastiek door. De nederzetting bestaat uit houten huizen aan zandige landwegen met centraal gelegen enkele duistere winkeltjes en een markt. Hier vervliegt de illusie van een ongerept land. De markt is opgebouwd met muren van roestige, afgedankte containers vol tweedehandskleren, -schoenen en -gereedschap en plastiek, veel plastiek. In het midden op wankele houten kraampjes of op zeildoek op de grond: aardappelen, uien, wortelen. Vlees en zuivel vinden we in de winkels in koelkasten, al is het niet helemaal zeker dat die ook koelen. In het dorp zie ik dat de moderne techniek hier toch is doorgedrongen: verhakkelde vrachtwagens, blinkende zware motoren, zonnepanelen, schotelantennes. Minnie Ho hoopt hier, in het midden van de 'beschaving' op connectie met de buitenwereld. Even komt er leven in het toestel tot het begint te knarsen als de roestige deuren van de containers en de verbinding weer wegvalt. We brengen een bezoek aan de burgemeester, een visionair met meerdere universitaire titels. Hij heeft ervoor gekozen om terug te keren naar zijn dorp om daar verschillende ecologische teeltmethodes te testen. Hij heeft hiermee zo'n succes dat hij van de overschotten, die hij zelf niet gebruikt, conserven kan maken. Hij geeft zijn kennis over de beproefde methodes door aan familie, vrienden en buren die hierdoor grotere oogsten kunnen binnenhalen van andere groenten dan aardappelen, uien en wortelen.   De indrukken die ik tijdens deze reis heb opgedaan hebben mijn inzichten enorm verrijkt. Toch ben ik na het bezoek een illusie armer. Zelfs aan het eind van de 'beschaving' vind je nog altijd haar uitwassen. Hoe lang duurt het nog voor de oergrond ook hier met beton is overgoten?  

Lin Jansen
0 0

DROOMTIJD

  Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Gedragen door de thermiek boven de gloeiend rode kiezel, Uluru genaamd, ontketen ik het eerste volk van dit continent. Ik vlieg. Ik droom. Hete wind raast in mijn oren. Schitterend licht lokt me hoger en hoger in het blauwe. Het rood is nu ver weg. Het blauw verdonkert, wordt indigo, wordt zwart. De Melkweg leidt me naar de diepste spelonken van de ruimte, waar de dromen ontstaan die de aarde hebben gevormd. In de ruimte ben ik niets, ik weeg niets, materie verdwijnt in het zwarte gat en ik zweef in het spoor van mijn droom. Lachvogels lokken me terug naar de aarde, naar de rode kiezel. Het zwart vervaagt, wordt weer indigo, de sterren vervagen, het licht keert terug en ik duik als een arend naar zijn prooi, naar Uluru. Rond de rots staan de stammen van Australië. Uit duizend didgeridoos klinkt de oertoon van Gaia, de diepe toon die je doet zinderen in harmonie met de aarde. Ik ben de slang, de kangoeroe, de hagedis, de dingo. Ik ben elk element van de droomtijd. Elke breuk, elke groef, elke holte in de heilige rots is een spoor van mijn verhaal. Ik wijs de weg terwijl ik droom. Ik word wakker in een houten hut op de camping nabij Ayers Rock. Ik ben een blanke westerling, een reiziger, een gast. Voor ik hierheen kwam voedden lectuur en films mijn nieuwsgierigheid naar het oervolk dat hier tot tweehonderd jaar geleden ongestoord heeft geleefd. De droom brengt me wel heel dicht bij de aboriginal, die me zal begeleiden tijdens een wandeling rond de rots. We ontmoeten mekaar aan de voet van Uluru, waar hordes toeristen zich verdringen aan 'The Climb', het spoor dat ze tekenen terwijl ze de top proberen te bereiken. Hun prestatie wordt beloond met een glas champagne en een T-shirt met 'I climbed Ayers Rock' erop. Renita is een Anangu, lid van de clan die enkele tientallen jaren geleden de rots heeft teruggekregen van de Australische overheid. Ze zal me meenemen in het traditionele leven van haar stam. Ze draagt het uniform van een park ranger, een toegeving aan de eisen van haar functie. Haar traditionele uiterlijk met de enorme donkere ogen in haar zacht, ronde gelaat, omkranst met een warrige bos blonde haren, haar brede glimlach, stellen me meteen op mijn gemak. We verwijderen ons van het hysterische circus bij 'The Climb' en stilaan nemen de geluiden van de woestijn bezit van Renita en mij. Ze zegt niets en ook ik zwijg. Als hoogpotige reigers proberen we de staalharde naalden van het spinifex gras te vermijden. De rode muur altijd dichtbij, overheersend maar niet bedreigend. Wat maakt dat schuifelend geluid? Een slang? Een hagedis? Een vogel lacht in een eenzame boom. Een koel briesje verzacht de hitte en kietelt mijn oren. Ik imiteer Renita als ik de opdringerige, alomtegenwoordige zoemende vliegen met een lome handbeweging voor mijn mond en ogen probeer te verjagen. We gaan zitten in het rulle, rode zand, in de schaduw, vlak bij de rots. De tjukurpa, de droomtijd, draagt me naar een oeroude herinnering. Ik ben Kuniya, de slang. De afdruk van mijn slingerend lijf staat in de rots gegrift en vertelt mijn verhaal. Ik leefde heel lang geleden in tjukurpa,. Op een dag werd ik aangevallen met speren door een groep Liru, mythische vijanden van de slang. Lang duurde mijn strijd terwijl ik kronkelend de scherpe punten probeerde te ontwijken. Mijn verhaal en de ontelbare pijnscheuten staan als diepe gaten in steen gebeiteld naast de slingerende lijn van mijn doodstrijd. Renita neuriet voor mij de gezangen van het landschap, het lied van de droomtijd, die haar de weg wijzen in de woestijn. Ik leg mijn vingertoppen op de heilige rots en voel de diepe trilling van dit oeroude continent. De vogel lacht en de wind zingt een lied in de groeven en spleten van dit magisch symbool.   Ik ben Japara, de kangoeroe. Ooit leefde ik in de zee tot een krachtige wervelwind me optilde en me over het land blies. Over wouden en bergketens werd ik gedragen naar de plaats die nu Uluru wordt genoemd. Daar kon ik met mijn staart en achterpoten houvast vinden aan een boom. De wind rukte en trok aan mijn lichaam en ik voelde mijn staart en poten uitrekken tot ze leken te scheuren. Plots loste de boom zijn greep op de aarde, zijn wortels openden de bodem en vormden een bron bij de rots. Ik lag uitgeput onder de boom: poten en staart verlengd en vervormd. Zo werd ik de kangoeroe die iedereen nu kent.   Zachtjes zingend, plukt Renita een besje hier, enkele blaadjes daar. Ik luister naar haar aangename, diepe stem en ik dompel mezelf onder in de restanten van de oeroude wereld die zij vertegenwoordigt. Wat ze plukt mag ik proeven: het zuur-zoete bushtomaatje, het eucalyptusblad met de citroensmaak, de pepersmaak van een wortel. In de schaduw van een boom houden we halt.   Ik ben Linga, de hagedis. Ooit maakte ik een boemerang, een perfecte boemerang, de beste die ik ooit had gemaakt. In die tijd was Uluru nog een zandige heuvel en toen ik mijn boemerang wierp, kwam hij niet terug, maar verdween hij in het zand. Ik moest en zou die boemerang terugvinden. Ik groef diepe holen in het zand, schraapte met mijn tenen aan de rand in mijn zoektocht naar het verloren kleinood. Ik kon het niet vinden. Mettertijd versteende het zand en bleven de gaten, holen en verticale kloven het zichtbare resultaat van mijn queeste.   Het water in de bron staat enkelhoog, maar we toch laten we ons met de kleren aan in het water vallen. In de hete middagzon gooien we lachend handenvol water naar mekaar toe, als kleine kinderen, tot we afgekoeld en uitgerust verder kunnen. Een nat spoor van de druipende kleren en voeten achtervolgt ons.   Ik ben Lungkata, de dingo. Bij aboriginals bestaat een wet die verbiedt dat ze vrouwtjes en pups van de dingo doden. Lang geleden doodde de jager, Kapiri, twee dingopups en at ze op. Die daad werd wreed gewroken door de dingo's zodra ze het gehuil van de moeder hoorden. De boosdoener zag de dingo's van alle kanten komen aanlopen en klom in de dichtstbijzijnde boom. Lungkata, uitzinnig van verdriet om haar pups, moedigde de dingo's aan om wraak te nemen. De hele meute begon aan de boom te schudden tot hij werd ontworteld. Met een smak viel hij op de grond en het lichaam van Kapiri viel in duizend stukken. De dingo-pups kwamen levend tevoorschijn en huppelden keffend naar hun moeder terug. In de grond gaapt nu een groot gat. De grond er rond ligt bezaaid met rode rotsblokken: het gestolde bloed van de jager die de wet had geschonden.     Mijn gids leidt me weg van Uluru, verder de woestijn in. Het is middag en de zon staat hoog aan een zinderende hemel. De hete lucht trilt en siddert voor mijn ogen, schildert de vormen en kleuren in een waas van oranjerood en grijsgroen. Zonder dat ik het heb gemerkt, hebben we een schuilhut, een wiltja, bereikt. Die zal ons enige bescherming bieden tegen de vurige zon. Handig draait Renita een puntig stokje in een houten plank. Al vlug ontsnapt door de wrijving een rookwolkje. Enkele pluisjes op de rokende plank, een zuchtje adem erbij en er brandt een vuur. Uit het niets, lijkt het wel, komen een man en een vrouw naar ons toe. De vrouw draagt een houten schaal met eten, de man heeft enkele gietijzeren potten bij zich. Renita legt haar oogst van bessen en bladeren op de schaal. Ze geven kruiding met het aroma van peper of citroen aan het gerecht. Terwijl de man en de vrouw boven het vuur het eten klaarmaken, laat mijn gids me proeven van geroosterde stukjes boomlarve. Die zijn een heerlijk nootachtig aperitiefhapje in afwachting van de stoofpot van slang. Door de ongewone maar samen passende smaken waan ik me in een westers gastronomisch restaurant. Een brede glimlach tovert zich op het gelaat van de koks als Renita mijn opmerking vertaalt. Net zo mysterieus als ze gekomen zijn, verdwijnen ze terug in de woestijn.   Door een koele bries en een schaduw voor de zon komen we uit de wiltja. Een donkere wolk bolt op boven Uluru. Achter onze schuilplaats wordt het zonlicht verduisterd door een tweede wolk. Een derde wolk verschijnt achter de eenzame boom. De lachvogel zwijgt. De hagedis kruipt weg onder de versteende resten van de dingo. De ogen van de kangoeroe lichten op in één van de holen in de rots. Stilte voor de storm.   Een strakke wind steekt op en drijft de dreigende luchtmassa's samen boven Uluru. Van wit en lichtgrijs, verdonkeren ze naar een groenig donkergrijs. De rots verkleurt van gelig oranje naar een vuil-paarse tint. De lucht knettert van een ingehouden energie die toch nog onverwacht uitbarst in een veelarmige flits, meteen gevolgd door de knal van de eerste donder. Wij schuilen onder de takkenbossen van de wiltja, die amper boven de vlakte opbolt. De eenzame boom splijt onder de kracht van het natuurgeweld. De hevige windvlagen borstelen over de woestijnbodem en spuiten het rode zand in mini tornado's hoog in de lucht, terwijl alle losse takken en bladeren over de grond worden meegesleurd in de woeste dans der elementen. Ook in mijn lijf knettert een tomeloze energie, de kick, de opwinding bij het ondergaan van dit natuurfenomeen. Na het vuur komt het water: onstuitbaar, met de kracht van een waterval. Bliksem en donder laten mekaar los en verdwijnen in de verte. Het water blijft de dorstige woestijn laven.   Als een Siamese tweeling komen Renita en ik uit de schuilplaats, we kijken elkaar aan, staan onder dezelfde spanning, en beginnen te dansen in de nog altijd gutsende regen. De armen hoog in de lucht, de benen wijd, het bekken schommelend in een aloude ode aan de vruchtbaarheid. Onze kleren doorweekt, het hoofd in de nek, geven we ons over aan de elementen. Wij zijn Anangu, de mens. De levenbrengende stortvloed dondert door de groeven en spleten van de rots, schuurt zich dieper in de steen en schrijft opnieuw geschiedenis. De sporen van champagne slurpende blanke kolonisators worden weggewassen. Uluru wordt herboren en morgen is de woestijn een bloemenzee.  

Lin Jansen
20 0

MOBIELE SLAVEN

Ongeveer een twintigtal jaar geleden, lang voordat de mobiele telefoonterreur Europa in zijn ban had, zaten we op een Italiaans strand in Ventimiglia. Voor ons ijsbeerde een jonge man, met alleen een zwembroek aan en een maffiazonnebril op, voetjesbadend door de branding van de Middellandse Zee met een gigantische GSM (Geen Snoer Meer) aan zijn oor. Het was zo’n komiek gezicht dat we onmiddellijk in een deuk lagen, een beeld om nooit te vergeten. Wat we toen nog niet konden vermoeden was, dat zulke toestanden zonder pardon de hele wereld zouden gaan overheersen. We hadden hier de voordeur van ons Tenerife huurhuisje nog niet achter ons toegetrokken of we werden al geconfronteerd met een luid roepende Duitse man die, ons allemaal verplichte mee te luisteren hoe hij mobiel iemand  de huid vol schold. Hij schreeuwde zo luid in het opengeklapt telefoontje dat, volgens ons, de toehoorder aan de andere kant van het mobieltje hem zelfs zonder provider intercontinentaal kon horen roepen. Zelfs de ruimtevaarders in het rond de aarde toerende ISS ruimtestation, hielden de vingers in de oren. Een beetje verder de straat op kwam een Spaanse dame ons tegemoet. Aan haar linkerhand sleurde zij een oude obesitas mopshond  met zich mee, die zelfs de tijd niet kreeg om zijn veel te korte pootje tegen een muurtje op te heffen. In haar linkerhand had zij een smartphone en haar rechterduim deed overuren. Terwijl zij, al stappend, haar mailberichten controleerde, botste zij frontaal tegen ons aan. De vrouw keek ons verontwaardigd aan, sleurde haar platsmoelworst het voetpad af en liep bijna met hond en al onder een juist passerende auto. Wat verder de straat af, was de bushalte en daar zaten de chronische twitter- en facebook- verslaafde schoolgaande tieners op de bus te wachten. Zonder met elkaar te praten, loerden ze allemaal naar de schermpjes. Je kon zelfs in je blootje tussen de tieners gaan staan, een pirouette draaien en eindigen in een grand écart, zonder  dat de mobiele junkies het zouden opmerken. Hoogstens zou er een van hen, van je optreden, een foto of een videoke maken en dit zonder een krimp te geven op You Tube zetten of met Whatsapp versturen. We besloten naar de wandeldijk van Las Galletas te slenteren om daar ergens op een terrasje een koffietje (hmm hmm, dit geloven jullie toch niet? Koffie? Een alcoholhoudende barraquito, Sangria of een Mojito werd het, maar zwijgen hoor want het was nog redelijk vroeg in de ochtend) te gaan drinken. Op de dijk kijken verschillende toeristen, die geen gratis Wifi in hun huurappartementjes hebben, met de pc of tablet onder de arm, spiedend rond of er ergens een vermelding uithangt dat men op dit terrasje gratis kan internetten. Zij hebben nog geen notie dat je bij Vodafone een mobiel betalend wifi- toestelletje kan kopen waarmee je lekker vanuit je eigen living of op je balkon in de internetwereld kan rond surfen. Zij laten zich vervolgens aan een tafeltje voor vier neerzakken en Skypen, schaamteloos dit tafeltje bezet houdend, met de thuisblijvers totdat hun enige bestelde tasje koffie door de zon bruin aangekoekt en volledig uitgedroogd naast zich staat.  Naast ons zaten een Engelsman, een Engelsvrouw en een Engelspeuter aan het Engelse Breakfast. Ma en pa waren beiden mobiele junkies. Terwijl ze met de ene hand in hun thee roerden, stelden ze hun Facebookprofiel bij, sms’ten, swapten en emailden ze zonder dat ze zich nog van hun peutertje bewust waren. Het was een uiterst braaf kind dat met zijn stukje brood in de dooier kliederde en vervolgens het eigeel vanuit zijn mondje tot in zijn oortjes uitsmeerde. Het peutertje had al een paar keer met zijn lepel op de tafel gemept om de aandacht van zijn smartphone- ouders op te eisen.  Ma en pa keken echter niet op van hun beeldschermpjes en hadden dan ook niet onmiddellijk door dat peuter de witte- bonen- in tomatensausprojectielen vrolijk met zijn lepel in het rond afschoot. Ach, de ober moest de zaak tussen de met saus besprenkelde klanten en het ‘ouderlijk gezag’ komen sussen. Aan de andere kant van onze terrastafel zat een Italiaanse man met een fles rode wijn en één glas voor zijn neus. Hij had zijn mobieltje tegen zijn oor en luisterde met enige tegenzin naar het gekakel aan de Italiaanse kant. Nu en dan schonk hij zijn glas terug vol, dronk een teug en stamelde: “No Julia, non lo sai! Mama mia, Julia, non lo sai!” De rode wijn verdween zienderogen in de Italiaanse Romeo. “Madre Madonna, JULIA NON LO SAI!!” Hij herhaalde repetitief steeds dat ene “ik weet het niet”-zinnetje. Ofwel was  Julia een enorme Italiaanse zeur, ofwel had bij deze rode wijn Romeo zich reeds een milde vorm van het Korsakov- syndroom aangemeld en stond Signore Alzheimer reeds voor het overwinteraars- appartementje te trappelen. We betaalden de ober voor onze consumpties en besloten, door al de Italiaanse mobiele aanhoorde lulkoek, om in een plaatselijke Pizzeria te gaan lunchen. Voor ons stapte een Spaanse schone. Zij droeg oortjes en praatte in een onzichtbare microfoon. Zij lachte hardop, kwetterde wat en sloeg met haar armen om zich heen zwaaiend met haar hand tegen haar hoofd. Met een debiele verliefde glimlach vervolgde zij haar betoog in het luchtledige. Wij vinden blijkbaar ondertussen zulke taterende telefoon- solo- artiesten heel gewoon. Vroeger zouden wij zulke mensen, die hardop tegen zichzelf praatten en ook nog eens ongecontroleerde Tourette handelingen uitvoerden, in één of andere instelling plaatsen. Maar het kan nog erger. In het Italiaanse restaurantje zaten een West Vlaamse oma en opa overwinteraar samen met hun kinderen en kleinkinderen, oma’s verjaardag te vieren. Deze rondgetallen- verjaardag viel midden in de Belgische krokusvakantie en het leek de grootouders wel leuk, om op hun kosten het nageslacht een vliegreisje, één weekje gratis Costa del Silencio aan te bieden. En  nu zaten ze op de grote dag, aan het gezellige feesttafeltje bij uitstek. Jarige oma roerde wat ongelukkig in haar bord spaghetti en opa stak zuchtend een stukje osso bucco in zijn mond. Ze keken beiden bedroefd het verjaardagstafeltje rond. Dochter en schoonzoon leken twee mobiele hooligans. Dochter twitterde en schoonzoon praatte, met de webcam op, met zijn collega’s thuis. Het jongste kleinkind speelde een internetspelletje en stak, tussen de knallen door, een stukje pizza in zijn mond. Eventjes kwam er een schuchtere glimlach op oma’s gezicht, toen het oudste kleinkind achter haar kwam staan en een selfie van hen beiden nam. Toen schoof de kleinzoon terug aan tafel en zette het fotootje stante pede op Facebook, whatapp en You Tube, zodat de thuisblijvende familie, die dit feestgedruis moesten missen toch nog konden meegenieten. Opa trachtte de sfeer nog een beetje te redden, en vroeg in het Oostends dialect of er nog rode wijn bijgevuld moest worden en of de kinderen nog nieuwe coca cola wensten. Gestoord deed het kinderpaar teken met hun vingers naar hun lege glas en knikten de kleinkinderen bijna onzichtbaar met hun hoofd richting grootouders.  Ja, moest ik de jarige oma zijn, ik vulde hun glazen bij met Rohypnol, vitriool en batterijzuur. Zeker weten. Volgend jaar zal deze opa, samen met oma, haar veertig keer goedkopere verjaardag met hun tweetjes, zonder die respectloze wifi- terroristen vieren in een klasse restaurant met kreeft en champagne. Hoe deden wij dat vroeger? Hoe communiceerden wij destijds?  Waar was de tijd gebleven toen iedereen zijn problemen niet in het openbaar rond belde? Als je de wifi- en smartphone- fanatici een beetje negeert, moet ook ik toegeven dat de kabelloze internetwereld ook heel veel voordelen biedt en de aarde in een dorp veranderd is. Straks open ik mijn Vodafone- wifi- toestelletje en mijn pc en laat ik mijn verhaaltje weer op jullie los. Zet mijn columns op seniorennet en blogspot en lees eventjes wat de andere bloggers zoal te vertellen hebben. Via email en Facebook blijven wij verbonden met familie en vrienden op het thuisfront of ergens anders ver in de wereld en tuimelen onze kleinkindjes schaterend bij ons binnen. Wij sms’en naar onze vrienden mede- overwinteraars om ergens af te spreken, wij lezen jullie gekke mails en ergeren ons aan de Belgische krantenartikels maar storen niet de ganse omgeving met ons getater. Ik ‘geloof’ tevens onvoorwaardelijk en ‘heilig’ in de evolutieleer van Darwin en kan nu al vermoeden hoe de mens van de toekomst er binnen enkele miljoen jaren uit zal zien. Een groot robotachtig individu met slechts één niet geïndoctrineerde hersencel. Voor zijn ogen een virtual reality bril, een webcam boven op het hoofd, een ingebouwde GPS in de oren en een supergrote smartphone- duim.    Sim,  6 maart 2016 Costa del Telefonio  

Sim
22 0

PORTRETTENTREKKEN

Aan alle dames, die zich vroeger moeiteloos in een maatje 38 konden persen en die nu na het opstapelen van al het overgangsvet, thuis, met enige tegenzin, alleen nog maar een passend ensemble in maat 42 tot 44 kunnen vinden, geef ik één gouden raad: Kom naar Tenerife! Laat jullie echter hier ter plaatse niet ontmoedigen als jullie in de strandboetiekjes plots, bij de aankoop van een nieuw badpak of bikini, jezelf in de maten 46 tot 50 moeten wurmen om alle ouderdomsuitstulpingen te kunnen camoufleren.  Ik kan jullie verzekeren dat de Spaanse maatjes extra klein uitvallen en dat jullie gebruikelijke S/M hier wel ineens een XL of een XXL blijkt te zijn. Eens in het hotel of huurappartement kunnen jullie slinks de schaar in deze treiter- maatlabel zetten. Punt één, zo worden jullie niet dagelijks opnieuw aan die olifantenmaat herinnerd en punt twee, jullie kunnen tegenover iedereen (meestal je man) schaamteloos liegen dat dit maatje 40 jullie beeldig staat. Als jullie dan nog met de extra kilo’s, letterlijk en figuurlijk, in de maag zitten, zet jullie dan op één van de terrasjes van Los Cristianos en aanschouw de toeristendefilé op de wandelpromenade.. Zoek een mooi strategisch plaatsje uit, bestel net zoals manlief en ik, een supergekoelde mojito of een sangria met een bordje gefrituurde inktvis en het portrettentrekken kan beginnen. Het eerste echtpaar dat tussen de voorkuierende toeristenmeute aangewaggeld komt, trekt onmiddellijk de aandacht. Zij, een goedgevulde Duitse chocoladekleurige seniorenvrouw, draagt een vleeskleurige spannende legging met een bruine bloes die in laagjes over de borsten en buik gedrapeerd is. Zij lijkt op een uitvergrote bruine chocolade Tartufo ijsbonbon met een naakt onderstel. Zij heeft een enorme bos witgeel haar, dat als gepofte popcorn rond haar oren krult. Haar kalende echtgenoot, die blijkbaar van dezelfde keuken eet, loopt wiebelend naast haar. Zijn leven tussen worst, Wiener Schnitsel en bier hebben er voor gezorgd dat hij in enkele huwelijksjaren, fysiek verdubbeld is. Zijn armen zwieren in grote accolades rond zijn Hulkachtige lichaam. Zijn nekpartij is volledig verdwenen, zodat het lijkt dat vroeger, bij het ineenzetten van zijn lichaamdelen er een kapitale fout gemaakt werd. Het koppel laat zich naast ons aan een terrastafeltje neerploffen en bestellen ieder een gigantisch grote ijscoupe met slagroom. Daar komen de volgende slachtoffers al aangewandeld. De eerlijkheid gebiedt, dat ik jullie moet vertellen dat niet alleen oudere dikke gepensioneerde mensen over de dijk struinen, maar ook heel jonge vol getatoeëerde moddervette exemplaren. Dit zijn meestal Engelsen die, dag in dag uit, de supergoedkope English Breakfasts als lunch verorberen. Zij zijn meestal zo uitgelaten omdat ze zich hier van hun permanente regenkleding kunnen bevrijden om hun blauwe en zwarte inktcreaties eindelijk aan de wereld kunnen laten bewonderen. Ze lopen continu met enkel het bikinitopje of in bloot bovenlijf met minuscule shorts op de strandpromenade te paraderen. Nu is, in deze gevallen, paraderen niet exact het juiste woordgebruik, want je wordt nog net niet zeeziek als je die blubberende volgetekende massa aan je voorbij ziet waggelen. Ze nemen selfie’s van hun voorkant en foto’s van hun achterkant, zodat ze straks terug thuis, tussen de striemende regenbuien door hun “mannekesblad”resultaat, dat meestal onder lagen kleding verborgen blijft, eindelijk  aan vrienden en familie kunnen laten zien. Aan de rechterkant komt er een fors dametje aangestapt. Ze is uiterst pezig en mager en haar gerimpeld gezicht is door een overdosis zon gelooid als de huid van een schildpadkop. Haar kapsel is knalrood geverfd alsof haar kapper er een uitslaand brandje niet heeft kunnen blussen. Het haar piekt alle kanten op en lijkt net op een ontplofte verkeerslichtrode badmuts. Het vloekt ontzettend bij haar fluo- groene topje en strak gespannen roze glimmende sportbroekje. De obers, die voor het terras staan en met de menukaart in de hand, proberen klanten binnen te lokken worden door haar in het Russisch uitgefoeterd.  Zij loopt recht af op een van de tegenovergestelde richting komende man. Zijn lichaam is zo rond als een eikenhouten wijnton. Aan zijn kegelrode  geaderde neus is te zien dat niet alleen wijn maar tevens liters wodka zijn lichaam gepasseerd zijn. Hij draagt een pet met de geborduurde “Tenerife” tekst en een T-shirt met Russische tekens.  Rond zijn hals hangt een voorhistorische grote camera. Hij kijkt wat geërgerd want bijna werd hij door zijn Matroesjka betrapt toen hij zijn supergrote telelens op het strand focuste op een reetveter billen- en twee monokinizonnende tienermeisjes. Als je zo’n klein uurtje alle figuranten voor de film “La grande Bouffe” op de strandpromenade ziet voorbij waggelen, dan krijgt je idee over je eigen lichaam, zonder veel te moeilijke en vermoeiende fitnessoefeningen, een geweldige boost. Onze mojito is leeggedronken en onze chopito’s opgegeten en net als we de rekening willen vragen komt er een tros Italiaanse senioren aangeslenterd. Ze kwetteren allemaal tegelijk. De a’s en de i’s stuiteren over de dijk alsof je naar een veel te druk zondagnamiddag programma op de Rai zit te staren. De mannen dragen lange witte linnen- of net geperste jeansbroeken op glanzende schoenen die de zon reflecteren. Hun pastelkleurige hemden met lange mouwen zijn tot aan de ellebogen netjes opgerold, hun hemdkraagjes staan recht omhoog. Over hun schouders bungelt een kasmieren truitje waarvan de mouwen voor de borst naar beneden hangen. De dames komen net onder de droogkap van de hotelkapper vandaan. De wind krijgt geen vat op de gestileerde en vol lak gespoten haartjes. Zij zijn lichtjes overdressed. Zij pronken met oorbellen, halssnoeren en armbanden op hun chiffon merknaamjurken. Zij taxeren de terrasjes met een hautaine blik alsof ze naar de etalages van een veel te dure Milanese winkelstraat kijken. Een vleug zoete parfum mengt zich met de geur van vet gebakken spek en boontjes in tomatensaus. Ik zucht, van zoveel gratie en allure dondert je zelfbeeld onmiddellijk terug naar af. We betalen de ober en ik licht mijn XL billen uit de natgezwete terraszetel. Het lijkt alsof ik in mijn broek gepiest heb. Ik fatsoeneer mijn volledig geplisseerde pijpen van mijn witte short en trek het veelkleurig topje naar beneden over mijn volslank buikje. Hmm, hmm laat ons zeggen mijn ‘goedleven- buik’. Hand in hand slenteren manlief en ik terug richting auto. Als we voorbij de volgende terrasjes kuieren, voel je de blikken, van de andere portrettentrekkers, als laserstralen over ons heengaan. A penny for your thoughts! Wat zouden deze mensen allemaal denken van deze twee weldoorvoede Vlamingen?   Sim, buikje rond gegeten 26 februari 2016

Sim
0 0

OVER OREN EN POTEN EN VAN HAND EN TAND

Ieder jaar opnieuw gaan we met 3 bevriende echtparen overwinteren op Tenerife. Eerst vertrekken wij en twee weekjes later komt het eerste echtpaar, Rien en Nicky, ons achterna. Het zijn twee krasse tachtigers, die qua uiterlijk en innerlijk nog veel jongelui achter zich kunnen laten. Je zou er prompt voor willen tekenen om op deze manier oud te kunnen worden. Ze huren, net als wij, een appartement aan de zuidkust van Tenerife, zij met zicht op zee en een verwarmd zoutwater zwembad voor de deur en wij met zicht op één van de drie zwembaden in een ander condominium. Wij overwinteren aan de Costa del Silencio, die helemaal niet overal verloederd is, zoals de truttenbol ‘would be’ journaliste Annemie Struyf de Vlaamse televisiekijkers wou doen geloven. Wij betalen tevens geen woeker huurprijzen en Belgische menuprijzen zoals bij het door haar getoonde Westhaven Bay, maar proberen alle gezellige terrasjes en restaurantjes in de ganse omgeving uit. Veertien dagen later arriveren Klaas en Laurentien. Zij prefereren om zich een maandje in een hotel in Playa de Las Americas te laten verwennen. Met de auto is het juist een tiental minuutjes rijden naar elkaar. We komen dan ook geregeld samen om te wandelen, te lunchen of voor gezamenlijke tochtjes met de auto te maken. Maar ons groepje veroudert en er is zo’n spreekwoord dat ‘een ezel eerst aan oren en poten verslijt’. De drie vriendinnen zijn het er ondertussen dik over eens dat wij met drie ezels op reis zijn. Onze mannen zijn alle drie hardhorend en dat brengt natuurlijk de nodige spanningen met zich mee. Klaas draagt zijn hoorapparaten alle dagen van ’s morgens tot ’s avonds, maar presteert nog steeds de helft van de conversatie niet mee te hebben. Manlief  zou zijn hoorapparaten ook elke dag moeten dragen, maar zegt dat hij zulke kriebel in zijn oren krijgt, zodat hij ze niet in kan houden. Tevens beweert hij, dat hij alles moeiteloos verstaat, maar dat niet alleen ik, maar ook alle vrienden en kennissen binnensmonds praten of fezelen. Zijn hoorapparaten gaan dus alleen ’s avonds in om de nieuwslezer op de televisie te verstaan. Sommige programma’s moeten dan, zelfs met de hoorapparaten in, met 888 teletekst ondertiteld worden. Hoe kan je manlief dan mogelijkerwijs au serieus nemen als hij blijft beweren dat hij alles klankklaar en haarscherp verstaat?? Oeverloze discussies bracht dit al met zich mee, manlief hoort dingen, die ik niet zeg, antwoordt op totaal niet gestelde vragen en hoort dingen niet, die ik wel zeg. Rien is nog een soort apart, die hoort volgens eigen zeggen blijkbaar alles nog zonder hulpstukken, maar geeft gewoon geen aandacht meer en reageert alleen nog op dingen die hij wil horen. We zijn er echter van overtuigd dat zijn hamertje ook al lang niet meer tegen zijn aambeeld trilt. Gelukkig zien de drie vriendinnen elkaar geregeld en kunnen wij bij elkaar stoom afblazen alvorens de damesergernis te hoge toppen scheert. Ik geef toe dat wij, de drie vriendinnen, misschien ook minder leuke kantjes hebben, maar je kan nu toch moeilijk van mij verwachten dat ik ons trio een hoofdrol in dit verhaaltje ga toebedelen. Onze mannen zorgen hier voor de meest hilarische toestanden maar tevens voor momenten waarbij we hen naar het diepst van de aarde zouden verwensen. Soms overstijgt de realiteit de fictie en de fantasie van deze schrijfster. Zo kreeg Rien een smsje van zijn vriend “de Walter: “Ben in Los Cristianos, kunnen we elkaar ergens ontmoeten?”.Vermits we met zijn allen juist op de wandeldijk van Los Cristianos stonden, zei Rien :”Weet je wat, ik bel hem gewoon even.” Hij kijkt op zijn mobieltje en vindt ‘Walter’. “Hallo Walter, hier Rien, waar ben je nu juist?” “Heuhh, thuis in Berchem.” “Raar, hotel Berchem, nog nooit van gehoord, waar is dat ergens”?” Thuis??In de Roest d’Alkemadelaan!” Rien kijkt ons aan en lacht:“Walter is nooit verlegen voor een grapje uit te halen. Ja ja ik speel het spelletje mee hoor.” En terug in de hoorn :”Hoe is het weer daar?” Even is het stil aan de andere kant van de gsm. “Awel Rien, het strontregent hier en het is verdomme koud!” “Hahaha dat zal wel, we staan hier in de brandende zon, met een knalblauwe hemel. Gaan we nog afspreken of niet?””Zeg hedde gij ze nog allemaal op een rij?” De telefoon wordt uitgeschakeld. Rien is eventjes van de kaart, kijkt ons aan en zegt: “Die Walter toch, altijd de plezantste thuis”, zoekt het binnengekomen smsje op en beantwoordt dit.”Zijn momenteel op de dijk van Los Cristianos, staan voor de Dienst voor Toerisme, blijven hier nog 15 minuutjes op jullie wachten”. Na tien minuten komt er inderdaad een taxi aangereden die pal voor de Dienst voor Toerisme stopt. Achteraan zitten twee mensen, waarvan één druk begint te wuiven. Dat is de Walter, maar een andere Walter dan die van Berchem. Wij gieren het uit als we de verslagenheid op het gezicht van Rien zien. De Antwerpse Walter van Berchem, staart nu thuis verontrust door de verregende ruiten naar buiten terwijl hij zich afvraagt of het nog allemaal goed komt met Rien. Manlief, die bij hoog en bij laag blijft beweren dat hij zijn hoorapparaten niet gedurende de dag wil aandoen, omdat hij ze volgens hem niet nodig heeft en omdat hij gek wordt van de jeuk in zijn oren, kwam op een avond naar bed en had gewoon vergeten zijn attributen uit te doen. Gek, plots kriebelden ze niet meer als duizend mieren of honderd wriemelende wormen. Zijn hoofd lag al op het donzige hoofdkussen, toen hij zich plots realiseerde dat hij zijn hulpstukken nog in had. Na wat gestuntel legde hij de hoorapparaten op de terrastafel, die wij in de slaapkamer gezet hadden, omdat ik daar ’s avonds met de computer zit. De volgende dag was hij het geklungel met de Hans Anders- oorbellen volledig vergeten. Met een zwier werd de tafel op het zonneterras gezet en hoorde ik ergens een ‘pok’. Hij dus niet. Eén hoorapparaat was met een ferme zwaai op de rand van het balkon terechtgekomen. Nummer twee was en bleef zoek..Miserie. Verdomme zulke dure spullen, ’t was altijd hetzelfde. Het ‘verlorendingenscenario’ herhaalde zich weer! En nu was dat hoorapparaat weer verdwenen. Ik was al naar beneden gelopen om onder het balkon, tussen de struiken aan de overkant en op het opritje van de marginale Duitser* te gaan zoeken. Gans het terras werd afgespeurd. Ook de slaapkamer werd centimeter per centimeter uitgekamd. Niets! Ik was het chaotische gezoek naar alle sleutels, petten,  mobieltjes, autosleutels,  zonnebrillen,  shampoos en uurwerken zo beu! Op dat moment zou ik manlief het liefst aan de hoogste palmboom van Tenerife willen hangen!  Ach alle ergernis was tevergeefs geweest, want de enige plek waar we allebei niet goed gekeken hadden, was op de terrastafel zelf. Daar had het hoorapparaatje zich tussen de tekeningen van het tafelkleedje verstopt. Gisteren woei, woei, woeide de wind rond ons huisje. Het was een loeiend gehuil dat over de Teide naar de kust voortgestuwd werd. Het was de eerste keer na een maand dat de temperatuur onder de twintig graden zakte. Vermits Tenerife na 5 maanden zonder een druppel regen of sneeuw stilaan een tekort aan water kreeg, stonden er nu vermoedelijk een paar Canaries ergens een regendans te doen. Toen we met zijn vieren richting Klaas en Laurentien aan het hele toeristische Playa de Las America reden, werd de lucht donkerder en onheilspellender en binnen de kortste keren zou het gaan regenen. Vlug zochten we met zijn zessen onderdak in een cafeetje. Daar werd de plaatselijke vrij zware en zoete Tenerifse lekkernij “barraquito” gedronken: In laagjes geschonken gesuikerde melk, hete koffie, zoete Spaanse quaranta tres (43) likeur en opgestoomde melk. De palmbomen zwiepten heen en weer en de felle windstoten dreven ons in een restaurantje. We bestelden een liter sangria om de tijd tot de lunch wat te kunnen rekken. Klaas zag al een beetje bleekjes rond de neus maar at netjes de uiensoep met gegrilde kaas op. Toen het hoofdgerecht geserveerd werd, schoof hij het eten van de ene kant van het bord naar de andere kant, zonder er echter veel van te eten. Toen we vroegen of hij geen honger had, antwoordde hij dat hij die ochtend eigenlijk al een ietsje te veel gegeten had, namelijk; twee boterhammen met platte kaas en confituur, twee belegde broodjes met kippenwit, een stuk salami, een koek, een croissant, een kiwi, een sinaasappel en een portie churros met suiker. Aan de overvloed van de buffetten was moeilijk te weerstaan!  Klaas werd nog wat groener en zocht naar het toilet. Daar kwam de volledige ontbijtprut, de barraquito, de sangria, de uiensoep, de helft van de hoofdplat en zijn bovengebit eruit. Klaas spoelde het toilet door, waste zijn handen en keek in de spiegel. Welke tandeloze man staarde hem daar aan. Miljaar..hij had zijn bovengebit doorgespoeld, wat zou Laurentien daar van zeggen? De man met de ingevallen bovenlip naderde onze tafel en probeerde het verhaal achter zijn hand te lispelen. Klaas zat met een mond vol tanden! Verdomme, in deze context een uiterst slechte beeldspraak! Klaas zat, vol ongeloof, zo vol schuld, Laurentien te bekijken. Voor de dupe van het verhaal was het inderdaad heel triest maar voor ons zo ongelofelijk grappig! Dit is een verhaal, dat je in het café, aan de toog, met een pint in de hand, als mop tegen elkaar vertelt. Wij staarden met pretlichtjes in onze ogen naar ons dessert en probeerden onze mondhoeken naar beneden te houden en de borrelende lach binnen te houden.  Stiekem keken wij elkaar aan en durfden niet beginnen te lachen maar één hik en het hek was van de dam. Laurentien kreeg de slappe lach en vertelde dat dit niet de eerste keer was dat Klaas zo iets voor had. Enkele jaren geleden liep hij op vakantie, luid babbelend frontaal tegen een verlichtingspaal, wat hem toen één tand kostte. Alle verhalen van verloren tanden en gebitten bij familie, vrienden en kennissen passeerden nu onze revue. Voor het tandeloze slachtoffer was het eigenlijk een beetje triest, maar ja zulke dingen gebeuren nu eenmaal overal…Neen, hahaha nog bijlange niet bij iedereen, alleen bij Klaas. Ja, nu waren Klaas en Laurentien nog maar drie dagen op Tenerife en hadden dus nog meer dan drie weekjes te gaan, er moest dus actie ondernomen worden. Met hand en zonder tand zouden zij het verhaal van het verdwenen gebit aan de reishostess moeten vertellen en hopen op een snelle interventie. Vanaf nu tot aan het nieuwe gebit, zou het voor dit mieke zonder tanden alleen, havermoutpap, soep, sapjes, puree en spinazie zijn. Dit zouden weer verhalen worden die op alle gezellige feestjes bij ons thuis telkens weer de ronde zouden doen. Met de lippen over de tanden naar binnen getrokken en met een soort tandeloze bekjes aan elkaar vragen; “Walter, welke Walter?”en dan zou manlief antwoorden, met een hand achter een oor :“Wat zegt je, komt de Walter ook?” Alle mogelijke verwijzing naar bestaande personen is louter toevallig.   *Lees op mijn blog “ Paradijs”.   Sim,    Tenerife 21 februari 2016  

Sim
187 0