Bankgeheim
A: Lies! Ben jij dat?
B: An! Hoe lang is dat geleden?
A: Even denken, dat moet zeker een jaar of acht zijn, schat ik … minstens.
B: Wat een toeval! Kom, ga toch zitten.
A: Oké, waarom niet?
B: Hoe gaat het met u?
A: Interesseert jou dat dan na al die jaren?
B: Ja natuurlijk, ik heb vaak aan u gedacht.
A: Echt, Lies? Waarom?
B: Ik weet het niet, af en toe flitst ge door mijn hoofd.
A: Ah ja?
B: Ik wou dat het vroeger allemaal anders was gelopen, geloof me.
A: Tja ... Is het eigenlijk nog wat geworden tussen jou en Jan?
B: Nee, niet echt. We zijn, denk ik, een maand of vier samen geweest.
A: Jullie waren niet echt voor elkaar geschapen, zeg maar. Dat dacht ik toen al.
B: Dat is iets wat ik nooit zal weten, spijtig genoeg. Op een morgen lag hij in zijn huis beneden in de gang, onderaan de trap. Met een gebroken nek.
A: Gebroken nek? Dood? Wat is er dan gebeurd?
B: Geen idee, niemand weet het. Hij is waarschijnlijk over iets gestruikeld en naar beneden gevallen. Dat beeld, An, dat beeld van hem daar in die gang, dat krijg ik nooit meer uit mijn hoofd.
A: Verschrikkelijk!
B: Ik was er kapot van. En daarna was er het gerechtelijk onderzoek. Alsof iemand van ons hem iets had aangedaan.
A: Djeezes.
B: Het was de hel. Vooral de dagen nadien. Eerst was er de lijkschouwing en daarna werd iedereen verhoord, vrienden en familie. Allemaal.
A: En, hebben ze iets gevonden?
B: Nee, er was niks te vinden natuurlijk. Een ongelukkige val, dat kan iedereen overkomen.
A: Ik mag er niet aan denken, zo alleen sterven.
B: Heel erg. Ik had achteraf zoveel schuldgevoelens. Als ik die nacht bij hem was blijven slapen, leefde hij nog.
A: Als, als, het heeft geen zin om daarover na te denken, Lies. Het is gebeurd.
B: Waarschijnlijk wel, ja. Doet dat nieuws u dan niks?
A: Jawel, natuurlijk wel. Maar het leven gaat verder.
B: Ik ben toch een lange tijd niet mezelf geweest.
A: Ik ook niet, Lies.
B: Nee … natuurlijk niet.
A: Gelukkig heb ik niet lang na heel het gedoe met Jan de man van mijn leven leren kennen. We zijn hals over kop getrouwd en we hebben een zoon van zeven en een dochter van zes.
B: Dat doet me deugd, An. Ik ben blij voor u.
A: Waarschijnlijk was dat nooit gebeurd als Jan en ik samen waren gebleven. Eigenlijk heb je me geholpen als je het zo bekijkt.
B: Gij zijt niet veel veranderd. Altijd het positieve zien in alles.
A: Zo goed ken je me niet.
B: Genoeg over het verleden. Kijk!
A: Wat een mooie ring.
B: Ik moet er zelf nog aan wennen. Mijn vriend heeft me gisteren gevraagd of ik met hem wil trouwen.
A: Proficiat. Zijn dat diamanten?
B: Ja! Echte diamanten!
A: Die hebben zeker een fortuin gekost.
B: Ik denk het ook, het mag wel. Ik heb er zes jaar op gewacht. Ik heb hem wat moeten aanmoedigen, maar gisteren zat hij ineens voor mij op zijn knieën.
A: Zes jaar is een hele tijd.
B: Er was altijd wat anders. Of hij had het te druk of hij was er nog niet aan toe …
A: Mannen hebben altijd zwakke uitvluchten.
B: Op een dag heb ik hem gewoon gezegd: manneke, het is nu of nooit en als het nooit is, zijt ge me voor altijd kwijt.
A: Dat moet indruk gemaakt hebben. Erg subtiel was je nooit.
B: Subtiel? Daar komt ge nergens mee. Mannen hebben duidelijke taal nodig!
A: Daar kan je wel eens gelijk in hebben.
B: Kent ge dat, een man die u zot maakt van verlangen? Zo een vent waarop ge niet kunt wachten tot hij naar huis komt en die dan de kleren van uw lijf sleurt? En gij die van hem?
A: Ja, dat ken ik wel, ja. Dat blijft niet duren.
B: Hij is dan nog knap ook met zijn donkere krullenkop en zijn wijze ogen. Zie, ik word weer helemaal week. En ik moet hem drie dagen missen. Ik hoop dat ik het overleef.
A: Je hebt het wel flink te pakken.
B: Vorige week hebben we onze zesde verjaardag met ons tweeën uitgebreid gevierd, alles erop en eraan. Hij had een kamer gehuurd in een gezellig hotelletje aan zee. Niet zomaar aan de Belgische kust, hè. Nee nee! Aan de Franse kust. Hij verwent me rot, An. En zo romantisch! Dinertje, lekkere wijn, een filmpje en de zaligste seks. Hij is écht goed in bed. Onze lijven zijn gewoonweg gemaakt voor elkaar, dat kan niet anders.
A: Je bent nog altijd dezelfde flapuit, Lies.
B: Ik heb geen geheimen, hè An. Hoe zit dat bij u?
A: Ik ben gelukkig getrouwd, echt. Ik heb een lieve, zorgzame man die altijd voor me klaarstaat. Ook voor de kinderen. Een zakenman in hart en nieren, dat wel. Maar dat houdt de spanning in onze relatie. De vonken vliegen er bij ons ook nog regelmatig af. Ik zie hem doodgraag.
B: Dat is tof voor u An. Ik heb u altijd zo een man toegewenst! Misschien gelooft ge dat niet, maar het is zo.
A: Daar twijfel ik wel wat aan, eerlijk gezegd.
B: Kom zeg, het verleden is het verleden. Daar gaan we nu toch niet meer onnozel over doen. We zijn allebei gelukkig.
A: Ja, dat ben ik. Vanmorgen kreeg ik ontbijt op bed. Niet zomaar vlug, vlug een half gesmeerde boterham met wat kaas en een kop lauwe koffie. Nee! Een uitgebreid ontbijt met vers sinaasappelsap, heerlijke broodjes, een zachtgekookt eitje, een glaasje cava en een rode roos op mijn bord. Zalig! Zomaar … alsof hij iets goed te maken had.
B: Ziet ge! Dat is wat ik bedoel! Geweldig, zoiets. Dat zijn pas echte venten.
A: Ja, dat vind ik ook. Nadien hebben we een halve dag in bed liggen vrijen. Niet te stoppen. Hij niet en ik niet. We hebben gevrijd alsof ons leven ervan afhing. Elke hoek van de kamer hebben we gezien.
B: Zalig, An! Gij verdient dat echt.
A: Ja … dat mag je wel zeggen.
B: Als ik iets heb geleerd is het wel dat ge geluk moet vasthouden.
A: Wijs gesproken, Lies. Daar denk ik hetzelfde over.
B: Wij zijn het met elkaar eens. Dat vind ik nu echt wel tof na al die miserie van vroeger.
A: Wie had dat ooit kunnen denken, hè Lies?
B: In mijn wildste dromen niet. Eerlijk! Ik heb altijd gedacht dat je me voor eeuwig haatte.
A: Hoe was le Crotoy, Lies?
B: Wat bedoel je?
A: les Tourelles?
B: Waar hebt ge het over?
A: Ik heb iets voor jou. Hier … kijk.
B: Een factuur?
A: Bekijk het maar eens goed. Het is de rekening van een hotel.
B: Wat?
A: De rekening van het hotel in le Crotoy. Le Crotoy! Ik kan het nog niet geloven.
B: Hoe komt gij hieraan?
A: Deze morgen stond mijn man in de douche te zingen. Zijn telefoon lag naast ons bed en hij kreeg een sms.
B: En?
A: Ik heb het bericht gelezen natuurlijk. En daarna heb ik door alle berichten gescrold. Het was niet moeilijk om alles samen te puzzelen.
B: Ik weet niet goed wat ge bedoelt.
A: Die sms kwam van jou, Lies.
B: Wat?
A: Lies Cottenjé. Hoeveel Liesen Cottenjés ken ik, denk je?
B: Maar …
A: Peter Torres? Misschien zegt die naam jou iets?
B: Peter? Ja, natuurlijk. Dat is mijn verloofde.
A: Peter is mijn man, Lies. MIJN man.
B: Wacht twee minuten. Wat is dat voor een verhaal?
A: De grote zakenman reist wat af! Van jou naar mij en van mij naar jou.
B: Alstublieft An! Zijt gij nu ineens zot geworden?
A: Eén keer googelen en ik had jouw adres. Ik heb vanmorgen tegenover jouw huis gewacht tot je naar buiten kwam en ben je naar hier gevolgd.
B: Mij gevolgd? Maar enfin!
A: Hoe je het weer voor elkaar hebt gekregen of wat hier speelt, weet ik niet, maar ik laat het niet gebeuren, Lies.
B: Gebeuren, gebeuren, wat gebeuren?
A: Als ik jou nog één keer zie, doe ik je wat aan. Knoop het in je oren. Ik meen het. En Peter is geen haar beter. Zo gemakkelijk komt hij er niet vanaf.
B: Wat bedoelt ge? Waar is Peter?
A: Thuis, in bed. Hij is gisteren in al zijn onstuimigheid van de trap gevallen. Maar geen schrik, hij krijgt de beste zorgen. Die van mij. Jullie zien elkaar nooit meer.
B: An?
A: Blijf uit mijn vaarwater, lelijke onderkruiper. Of wil je dat er nog meer ongelukken gebeuren? Je bent verwittigd. Nog een fijne dag.