Zoeken

Matrixfood

Het is een term die me onlangs door een vriendin geïntroduceerd werd en die voor mij spijkers met koppen sloeg. Het omvat al het voedsel dat ons cultureel en commercieel (vaak een listige combinatie van beide) als ‘normaal’ werd ingeprent, maar dat ons in feite helemaal niet voedt, maar slechts vult en langzaam vergiftigt. Het gaat over het gros van de voeding die in supermarkten en in restaurants te vinden is. Met suiker, zuivel en graan als primaire grondstoffen, machinaal bewerkt en aangevuld met een reeks bewaarmiddelen en additieven die men codeerde naar E-nummers. Maar we hoeven ons zogezegd geen zorgen te maken en vooral niet voor onszelf te denken, want Vadertje Staat ‘beschermt’ ons met wettelijke richtlijnen waardoor onze dagelijkse dosis gif binnen de toegelaten hoeveelheid blijft. Mijn persoonlijke queeste naar gezonde voeding schreef ik deels al neer in mijn boek ‘Auto-Immuun: van ziekte naar inzicht’ maar is zich daarna nog verder blijven ontvouwen. Het hele Covid-gebeuren heeft voor een versnelling in het verwerven van inzichten gezorgd. Ik vergaarde op korte tijd cruciale puzzelstukken die perfect pasten op eerdere levensveranderende conclusies. Opeens zag ik het grotere plaatje: we hebben niet alleen te maken met onwetendheid, maar eveneens met kwaadaardige intenties. Namelijk de intentie om mensen ziek, onzeker en afhankelijk te houden. Mijn (buik)gevoel heeft me nooit in de steek gelaten, ik voel al heel mijn leven wanneer iets niet gezond voor mij is. Of het nu gaat over voeding, een omgeving of relaties: mijn lijf wist het, terwijl mijn brein vaak achterop hinkte en de gevoelens verkeerdelijk interpreteerde of wegredeneerde. En zo ontstaat ziekte. In de tijd dat ik zwaar gebukt ging onder kwalen, wist ik dat dat de sleutel tot verlossing in mijn gevoelswereld te vinden was. Maar de connectie met mezelf was zodanig verstoord dat ik geen idee had wat ik dan concreet moest doen of voelen. Ondertussen heb ik die connectie weten te herstellen en is er veel duidelijk geworden. Een groot deel van mijn helingsproces bestond uit het herprogrammeren van mezelf. Ik wou mezelf ontdoen van overtuigingen die mij systematisch en reeds als kind ingeprent werden die eigenlijk niet goed voelden, maar waarvan ik wel dacht dat ze goed voelden. Omdat dit mij zo was aangeleerd. Een simpel voorbeeld hiervan dat mij nu zo ogenblikkelijk te binnen schiet is het eten van koffiekoeken als ontbijt, vaak met fruitsap. Ik besef dat ik geprogrammeerd ben om dit als een ‘normaal’ ontbijt te beschouwen en daarom komt het water mij reeds in de mond bij de gedachte aan zo’n maaltijd. Maar mijn gevoel, mijn lichaam, heeft altijd aangegeven hier eigenlijk niet zo’n deugd van te hebben, integendeel zelfs. Ik werd er loom van. Soms ook prikkelbaar en onrustig. Hoe vaak heb ik die fysieke respons niet afgedaan als flauw gejengel of als een persoonlijk tekortschieten? Hoe vaak heb ik niet gedacht dat er iets mis was met mij in plaats van met de voeding die me werd voorgeschoteld? Ik heb, reeds op verschillende wijzen, mijn excuses aangeboden aan mijn lichaam omdat ik het niet begreep en mezelf zo vaak tekort heb gedaan door mijn lichaam en gevoel in twijfel te trekken. In plaats daarvan zal ik nu eerder alles dat als normaal wordt beschouwd in vraag stellen. Nu zie ik hoe dat normale vaak in schril contrast staat met mijn authenticiteit. Bij tal van sociale gelegenheden stond ik mij te expliceren en excuseren omdat ik liever niet at wat de conventionele pot schafte. Een tijd lang heb ik gedacht dat ik diegene was met een ‘zwak gestel’ omdat ik niet probleemloos kon eten wat de massa at. Maar nu weet ik dat mijn gestel alles behalve zwak is, maar ontzettend krachtig, vurig en fonkelend. En ik kan dat alleen maar eer aandoen met hoogwaardige zuivere en natuurlijke voeding. Dus ja, nu durf ik te zeggen dat ik mij letterlijk te goed voel om mij te verlagen tot matrixfood, hoe aanlokkelijk dat soms ook mag lijken. Ik ben net als zovelen geprogrammeerd om mij op een warme zomerdag te laten verleiden door een kleurrijk ijsjeskraam of door frisse zoete drankjes, maar het genot is zo verschrikkelijk kortstondig in vergelijking met het herstelproces. Ik haal er ook niet meer de voldoening uit die ik vroeger ervoer, toen het nog niet ten volle was doorgedrongen hoe ongezond die dingen zijn. De grootste hap in mijn budget gaat naar voeding, want in de wereld waarin we leven is gezond voedsel opvallend duurder dan toxisch vulsel. Hoe minder ingrediënten een product bevat, hoe duurder het is. Dat veel van de ingrediënten in matrixfood gewoonweg onleesbaar zijn, omdat ze gecodeerd werden of moeilijke chemisch klinkende namen dragen, lijkt stilzwijgend geaccepteerd te zijn. In een soort kinderlijk vertrouwen openen we massaal onze monden zonder de moeite te doen om voor onszelf te denken of te voelen. Want moest het echt zo slecht voor ons zijn, dan zou het toch niet verkocht worden? Dan zouden ‘ze’ het toch niet aan kinderen geven? Dan zouden ‘ze’ het toch niet aanraden en promoten? In het informatietijdperk van vandaag ligt alle kennis nochtans aan onze voeten, maar we zijn ondertussen al te verslaafd, te mak en te verwend om ons te willen verdiepen in het kwaad dat ons zo vrolijk en hapklaar wordt voorgeschoteld. En diegenen die dat wel doen worden versleten als complotdenkers of geitenwollen hippies. Het is zo ver gekomen dat alleen de reinste ellende voor een ommekeer kan zorgen. Alleen wanneer het lichaam er volledig de brui aan geeft en alle conventionele methodes en oplapmiddelen opgebruikt zijn, rest nog de mogelijkheid om het eigen gevoel te raadplegen en je authentieke zelf terug op te graven vanonder het puin van deze samenleving. Het is een doornige weg die velen zullen afleggen naarmate het bewustzijn steeds toeneemt. En diegenen die zo’n moeilijk pad reeds hebben doorploegd, verlichten met veel liefde de weg voor iedereen die nog volgt.https://www.karoliendeman.com/blog/2022/7/13/matrixfood

KarolienDeman
9 0

Armoede

Als mijn maatje en ik in de Ardennen waren, deden we bij voorkeur alles samen. En dan ook het liefst in gezelschap van kleine Stef. Dus als we niet veel boodschappen nodig hadden, liepen we naar de supermarkt waar mijn maatje dan even buiten wachtte. Want Stef zou het wel graag willen maar hij mag toch echt niet binnen in de Carrefour. Ik weet nog dat het een keer heel warm was. Ik hoefde alleen maar bij de slager te zijn, mijn maatje ging even lekker in het zonnetje zitten. Er was geen bankje voorhanden maar ach, hij kon best even op de grond zitten. Stef ernaast, geen probleem. Waar hij niet op had gerekend, was op een hele vriendelijke mevrouw die blijkbaar een beetje medelijden met hem had en hem een flesje water gaf. En mijn maatje kende echt niet genoeg Franse woorden om de dame uit te leggen dat hij niet dakloos was maar dat hij even op zijn vrouw zat te wachten. Dat zijn afgeknipte spijkerbroek gewoon zijn camping-outfit was. Wat heb ik gelachen toen hij het me vertelde. Zelf vond hij het wel een beetje gênant. Vooral omdat het zo’n lief gebaar was. Dakloos. Dat is iets voor grote steden. Waar het Leger des Heils een opvangcentrum heeft. En waar mensen niet op elkaar letten. Niet voor kleine dorpjes in Brabant. Althans, dat heb ik in mijn naïviteit toch altijd gedacht. Tot mijn moeder vertelde dat er wel eens iemand sliep bij de postbussen van haar appartementengebouw. De man in kwestie kon niet binnen, dat kan alleen met een sleutel, maar ze vond het toch geen fijn idee. En tot ik in het centrum van het dorp waar ik woon, iemand zal liggen op een betonnen bankje. Het was warm en overdag, maar ik kon toch zien dat hij niet gewoon lag te zonnen. Want dan heb je geen bigshopper bij je die uitpuilt van kleding en spullen. Het was toch wel een wake-up momentje. Want er zijn dus blijkbaar meer mensen met woonproblemen dan ik dacht. En ook dichterbij dan ik dacht. En zeker nu, met de hoge energieprijzen en de hoge inflatie, hoor ik in mijn omgeving steeds meer mensen die zich zorgen maken. Want je wilt toch je kinderen te eten kunnen geven. En dat is nog maar het minste. Je wilt ook dat je bejaarde vader en moeder in een goed verwarmd huis kunnen wonen. En daarvoor ook de rekening kunnen betalen. Ik heb geen oplossing, zo arrogant ben ik niet, maar ik zou toch denken dat er in het bestuur van dit land knappe koppen zitten die goede maatregelen kunnen bedenken. En dan het liefst ook nog vóór de winter. En niet als veel mensen al maanden kou hebben geleden. Want in een welvarend land als Nederland zou toch niemand in de kou mogen staan.  Ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat er mensen enorm rijk aan het worden zijn door deze crisis. Een soort Sywert van Lienden’s maar dan van het gas. De tijd zal het leren. Mijn maatje schaamde zich omdat hij dacht dat hij werd aangezien voor iemand zonder huis. Hoe moet iemand die écht geen huis heeft zich dan wel niet voelen.    

Machteld
0 0

Groepen en krachtdieren

Ik ontmoette een vrouw met mijn grootste angst in haar naam. Ze sprak over zweethutten en ayahuasca en krachtdieren. Ze vroeg: durf je jezelf te tonen? Zou men dat pikken? Veel mensen denken dat ze het ene kunnen zeggen, en het andere doen, en dat dat dan verborgen blijft. De jeuk rond mijn nieuwe oog wordt steeds ondraaglijker.Op het internet zoek ik naar een opleiding tot sjamaan. Wanneer ik ergens lees dat een van de opdrachten om na twee jaar te kunnen slagen is: 'drie dagen en drie nachten in een bos doorbrengen zonder voedsel', klik ik snel de pagina weg. Ditmaal wordt de leeskring geleid door een leeuw op sandalen. Hij zit hoog op een tafel, iets buiten de kring, onder een felle plafondlamp. Zijn woeste gele haren omringen een gezicht dat altijd lacht en zegt: ik hou van mensen. Het geeft me de toestemming om lelijk te zijn en toch niet te worden afgewezen.Door de open deur hoor ik zachte regen op de hete straat vallen. Buiten is het donker, binnen veel te licht. De groep is een beetje wild vanavond. Er zijn drie nieuwe leden, drie vrouwen (drie heksen). De leeuw vraagt hoe het komt dat er bijna geen mannen zijn. In de groep rond de tafel zit de andere, stiller dan wanneer hìj leidt. Beide mannen hebben lange haren.Een van de nieuwe vrouwen zegt: ik ben nooit vrolijk. Alsof ze meedeelde dat ze morgen naar de winkel moet. Een andere begint te zeuren over de walgelijke borsjtsj die de Oekraïense mensen die ze opving haar voorzetten.Pas nog had ik het er met iemand over dat vrouwen er moeilijk in slagen een groep te betreden zonder hun hart al bij de deur uit te storten. Wat de reden van bijeenkomst ook is. Praten is een gelijkmaker. Een zuiverend ritueel.De leeuw lacht: ik hou van boeken met een hoek af. Later op de avond zal hij bekennen dat hij tijdens het lezen ezelsoren vouwt. We trekken een gezamenlijk gezicht van afschuw. Ook zonder opleiding of beangstigende opdrachten treed ik elke dag wel een paar keer buiten de tijd. Dat gebeurt op de trap (zowel die naar boven als die naar beneden), in de tunnel onder de spoorweg dicht bij mijn huis, en in de 'dangling pose'. Wanneer mijn dode bovenlichaam slap langs mijn opgespannen benen hangt, loopt alle tijd via mijn kruin naar buiten. Als zachte regen op warm asfalt. Een half jaar geleden kocht ik in een wanhoopsbui een petroleumblauw fluwelen Nijntje, dat er hopelijk in zou slagen mijn slapeloosheid 's nachts op te zuigen. Helaas, Nijn stelt teleur. Hij staat daar maar, naast mijn hoofdkussen.Toen de vrouw die ik onlangs leerde kennen me vroeg welk dier mijn krachtdier zou kunnen zijn, had ik geen idee. Maar nu begint het me te dagen: mijn krachtdier is een stoffen konijn.

Katrin Van de Velde
11 0

Oorlogseend

Ik spring in het zwembad. ‘Niet springen,’ schreeuwt mam. Het water ramt de rand, terwijl mam blijft blaffen. Ik neem meneer Kwak en zwem door het opgeblazen kasteel. Ik kom aan bij de troonzaal. Ik zet meneer Kwak op zijn troon. De koning bibbert. Mijn zusje klimt voorzichtig op het laddertje en voelt met haar teen in het water. Een aanval uit het noorden! Ik sluip naast de ommuring tot heel dicht bij de poort. Ik leun achterover op mijn handen, zodat ik precies een tafel ben. Met mijn gezicht juist boven het water, neem ik haar in het vizier. Mijn voeten gaan van de grond en ik trappel in het water. Een water aanval doet het altijd. Blus het vuur van de duivelin! Mijn zusje schreeuwt. Koud? Je komt van het noorden! ‘Stop met pesten,’ roept mam. Het water drupt van mijn zusjes gezicht. Het zijn tranen. Huh, waarom lacht ze, nu? Ze wijst met haar vinger: ‘Badeend.’ Nee! Meneer Kwak verdwijnt achter een golf. Hij verdrinkt als ik hem niet red. Met mijn raketmotor spurt ik naar koning Kwak. Mam schreeuwt: ‘Stop met wild te zijn!’ Ik spring op de paardenstal van de ridders, en grijp naar meneer Kwak. Hij gaat kopje onder. Nee, niet de koning! Ik zal wraak nemen op de vurige tante. Ik grijp mijn opgeblazen zwaard. Ik sta recht en loop met zware benen naar de vijand. Ze gooit met de ridderkamer. ‘Stop met de burcht te verwoesten, godzilla!’ ‘Ik ben geen zilla,’ schreeuwt ze naar me. ‘Ten aanval!’ Ik spring op haar. Belletjes stijgen achter haar op. Ze gaat haar scheet-turbo-motor gebruiken! Zo snel als ik kan, spring ik op mijn paard. Ik duw me zo snel mogelijk vooruit: ‘Aanvallen!’ O nee, ze heeft geteleporteerd. Ik kan niet stoppen, de golven dragen me naar de omwalling. De muren beven en plots ontstaat er een scheur. Een aardbeving? Nee, een waterbeving! Het kasteel stort in. Oh nee, de golven vallen het nabije keizerrijk aan. De keizerin valt van haar ligstoel. Ze verklaart de oorlog. Het einde van koninkrijk Kwak.

Kim Stessens
0 0

Voor Nick (brief aan een vriend)

"Onze feestjes waren korte, hoogenergetische uitbarstingen in een leeg universum." Dag Nick, Na dertien jaar vriendschap schrijf ik je voor de eerste keer een brief. De grote dingen des levens bespreken we liever via sms of WhatsApp, in kleermakerszit in een park of wandelend door de stad. Ik ga echter door een fase, waarin om elke hoek demonen sluipen, en die beesten ga ik liever al schrijvend te lijf. Dat is nu eenmaal mijn natuur. Niet dat ik jou als een duivel beschouw. In mijn leven ben je veeleer een engelbewaarder – al vertelt de wijsneus in mij daar graag bij dat ook Satan een gevallen engel is. Hoe dan ook, met duivels zijn we allebei vertrouwd. Dat was zo tijdens onze apenjaren in Leuven en dat blijft zo tot vandaag.  Vandaag wil ik graag terugblikken op die tijd. Je weet dat ik een hekel heb aan nostalgie. Als ik achteruitkijk, dan gebeurt dat meestal om twee redenen: wrok om wat gebeurd is, trots om wat ik overwonnen heb. Vandaag kijk ik terug uit dankbaarheid. "We waren twee bastaarden uit een provinciaal koekoeksnest. In afwachting van het Grote Avontuur, verdreven we onze studententijd met giechelen, ginnegappen, badineren, roken en drinken." Onze vriendschap begon in de bier- en sigarettennevels van de Oude Markt. We zaten samen op een terras met wat gemeenschappelijke vrienden en vonden elkaar in een ongepaste grap, een scherpe mening, een politieke stellingname waarvoor we ons nu zouden schamen, of een schimpschot richting de kleine, Vlaamse burger waar we zo’n hekel aan hadden. Je weet wel: de kleine burgerman die een buxuswoud met tuinkabouters in de voortuin van z’n fermette heeft staan en een gemiddelde van 1,8 joelende kinderen meezeult op de achterbank van z’n Citroën C3. Zelf waren we twee bastaarden uit een provinciaal koekoeksnest. In afwachting van het Grote Avontuur, verdreven we onze studententijd met giechelen, ginnegappen, badineren, roken en drinken. Beeldspraak is de enige manier om de magie tussen ons te evoceren. Veel anekdotes ontglippen mij immers. Trauma en drank doen nu eenmaal vreemde dingen met het geheugen. Daarom zijn mijn droefgeestige buien ook zo tragisch. Ik dool voortdurend in mijn verleden, maar zie enkel mistbanken en een paar vage contouren. Ergens in die mist stroomden twee waterlopen samen in één machtige rivier. In het midden van die rivier stond als een eiland jouw groene salontafeltje. Daar deelden we dezelfde sigaretten, dezelfde vervallen Cara Pils, dezelfde opgestoken middelvinger en dezelfde lach. In jouw vaarwater dreef een bont allegaartje van wereldverbeteraars, radicalen, stoners, dromers, halve garen en hele neuroten. Stuk voor stuk fijne mensen, zij het een beetje raar.  "Terwijl jij in je bed sliep, vielen jouw gasten al rokend neer op de vloer en branden nieuwe gaten in het linoleum." Als jij de Rijn was, dan was ik een bergrivier. Mijn stroom was te wild om langdurige vriendschappen mee te slepen. Veel sociale banden lagen in diggelen in Antwerpen, de vorige stad waar ik had gestudeerd, maar wie ver genoeg stroomopwaarts klom, stootte op grotten en houten kisten met dubbele bodems. Uit die plekken kon ik eindeloos verhalen putten. Zo ontstond vanzelf de rolverdeling in het theater van ons bestaan: jij was de netwerker, ik de entertainer. Je noemde mij een aandachtshoer, maar in jouw mond klonk dat niet als een belediging.  Ik wist dat je gelijk had en dat je het nooit tegen mij zou gebruiken. De hoofdakte moet trouwens alle blikken naar zich toe zuigen. Bovendien was ik niet de enige clown, relschopper, dramaqueen of punkin’ instigator in jouw gezelschap. Je zocht de turbulentie op, maar bleef zelf altijd rechtstaan in het gekolk. Je had het talent om mensen te kalmeren die in andere omstandigheden tekeer gingen als een windvaan tijdens een noordzeestorm.  Daarvoor was engelengeduld nodig. Veel nocturnale feesten begonnen en eindigden immers in jouw kot, waar we ons indronken rond het groene tafeltje. Daarna slalomden we door de Naamsestraat naar het centrum van Leuven, zigzagden op de Oude Markt van café naar bar naar kebabzaak, belandden op een holebifuif in de Lido, bonsden als stuiterballen op trashy dancemuziek, rookten cigarillo’s, dronken cocktails – en als de zon opkwam trokken we zingend terug naar jouw stek aan de Tervuursevest, waar jij in slaap viel in jouw bed en je gasten rokend neervielen op de vloer en nieuwe brandgaten maakten in het linoleum.  "Onze feestjes waren korte, hoogenergetische uitbarstingen in een leeg universum." Wat ik echter meer koesterde dan alle feestjes van de wereld, waren de avonden waarin we enkel elkaars gezelschap hadden. Geen wilde drankspelletjes, geen meezingers, geen andere vrienden die constant aandacht vroegen, maar enkel jij, ik en jouw laptop. Toen keken we naar YouTube-kanalen van progressieve Amerikaanse commentatoren en lachten met de idiote uitspraken van rechtse mafketels uit de marge van de Republikeinse Partij. We genoten ervan om ongeloofwaardige scenario’s te verzinnen waarin één van die gekken presidentskandidaat zou worden. Uiteraard klopten we ons op de borst om ons politieke inzicht, want randfiguren als Sarah Palin of Michele Bachmann, laat staan een rijke mafkees als Donald Trump, zouden uiteraard nooit president worden.   Maar in de stilte tussen twee YouTube-clips, wanneer jij noch ik wist wat te zeggen om de andere te imponeren, zagen we elkaar pas echt. De signalen waren zo subtiel dat we ze bijna misten. Dat onze voelsprieten ze toch opvingen, was een goed teken, al wisten we dat nog niet. Ik herinner mij dat je ooit opmerkte dat ik zo stil was. Dat vond je vreemd – en ik vond het vreemd dat jij daarvan opkeek. Stilte was immers mijn natuurlijke toestand. Meer zelfs, ik was het zo gewend om alleen te zijn dat ik de eenzaamheid opzocht als een veilige burcht. Onze wilde feestjes waren slechts korte, hoogenergetische uitbarstingen in een leeg universum.   Ook bij mij duurde het lang eer ik voorbij jouw glimlach keek. In mijn vroegste herinneringen was je een vrolijke student en krulden jouw mondhoeken altijd naar omhoog. Pas toen we alleen waren en ik tijd had gevonden om je te observeren, zag ik hoe slap het vel onder jouw ogen hing en hoe strakgespannen je kaken stonden. Als je een trein wou halen, liep je met zo’n haast dat het leek alsof ergens een noodgeval was. Te midden van de chaos van jouw vrienden was je een baken van rust, maar dat was misschien alleen maar omdat onze strapatsen je afleidden van jouw eigen troebelen.  "De meeste vrienden volgden een oeroude, Vlaamse traditie: Ze kregen een lief, een diploma, een job, een huwelijk, een eigen huis, een Citroën C3, een gemiddelde van 1,8 kinderen, een bierbuik en een koersvelo om iets aan die bierbuik te doen." Al vrij vroeg in onze vriendschap vonden we de zwakke plekken in elkaars harnas, maar de naaktheid voelde zo onwennig dat we al snel terug in de draaikolk doken, waar ook onze andere vrienden zwommen, ploeterden of verdronken. Zolang we doordraaiden zag niemand het dode oog in het midden. Waarschijnlijk dachten we ook echt dat het zo kon doorgaan: feesten, lachen, wegdrijven en oplossen in de oceaan van het leven. Die langzame zelfvernietiging was bijna poëtisch.  Maar de vrienden dreven onvermijdelijk uit elkaar. Sommigen trokken halsoverkop naar China, Mexico of Palestina. Anderen plooiden zich terug op radicaal links activisme. Enkelen zonken zo diep weg in hun depressie, dat ze simpelweg uit het zicht verdwenen. Veruit de meesten volgden echter een oeroude, Vlaamse traditie. Ze kregen een lief, een diploma, een job, een huwelijk, een eigen huis, een Citroën C3, een gemiddelde van 1,8 kinderen, een bierbuik en een koersvelo om iets aan die bierbuik te doen. Wij daarentegen bleven draaien rond hetzelfde groene tafeltje. Ik had een diploma en een kanjer van een drankprobleem, maar geen job. Jij worstelde met die eeuwigdurende thesis. Niemand twijfelde dat je het verstand had, maar er zat iets in de weg waardoor je dat laatste obstakel naar een leven buiten Leuven kon overwinnen. Dus kolkten wij door met een gezelschap dat steeds kleiner werd. "De kiemen van doodsbloempjes doken links en rechts op en ik wou ze tot op de wortel uitroeien, vastberaden om te bewijzen dat Jotie ’t Hooft nog steeds een pathetische zeikerd is." Jotie ’t Hooft schreef ooit dat in hem ‘onstuitbaar een doodsbloem [was] ontloken’. Om die reden heb ik hem altijd een pathetische zeikerd gevonden. Nooit heb ik geloofd in het bestaan van doodsbloemen, zeker niet als ze zogenaamd ‘onstuitbaar’ zouden zijn, tot de storm opstak die de stroom van onze vriendschap zou verleggen. De storm had een naam (Elias*) en een gezicht, dat elk jaar rond deze tijd opduikt in mijn geheugen, maar altijd vager wordt. Ik heb weinig herinneringen aan Elias. Dat klinkt misschien vreemd. Tenslotte was ik degene die op hem had ingepraat om het vooral niet te doen, die de ambulance moest bellen toen hij het wel had gedaan, die in de week tussen zijn dood en zijn begrafenis het hele land afreisde om met vrienden te praten en die maandenlang rondliep met het beeld van zijn zelfdoding op mijn netvlies gegrift. Weinig mensen hebben zo’n enorme en directe impact gehad als hij. Toch ben ik zo goed als alles over hem vergeten. Soms lijk ik hem enkel te kennen door de bril van zijn nabestaanden. Over zijn moeilijke familiebanden wist ik voor zijn dood zo goed als niets, net zo min als over zijn eerdere zelfmoordpoging.  Misschien doet hij mij teveel denken aan mijn leven van toen. Als ik aan Elias denk, dan loop ik door een spiegelpaleis. Ik zie enkel een uitvergrote en vervormde versie van mezelf: Een energieke jongeman die veel liefde gaf, maar nooit zag dat hij die ook van anderen kreeg. Ook iemand die ‘wel eens graag een pintje dronk’ – zoals de mensen dat zo mooi zeggen, zonder echt te begrijpen wat dat betekent. Is dat de reden waarom hij zijn laatste momenten deelde met mij? Zag hij in mij een zielsverwant? Ik weet het niet. Ik zal het nooit weten. Ik weet niet of ik het wil weten. Ik weet één ding. De dag voor zijn begrafenis zaten we met vier vrienden rond het groene tafeltje in jouw kot. De draaikolk was stilgevallen. Stilstaand water stinkt, maar toch wou niemand de stank verdrijven. Het leven sloeg ons volop in het gelaat en we deden geen moeite om ons te verweren. This is life. Suck it up. Zoiets. Het enige dat telde was dat jij er was: op de feestjes, op de begrafenis en drie maanden na Elias’ dood toen ik zelf terechtkwam in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat was mijn keuze. De kiemen van doodsbloempjes doken links en rechts op en ik wou ze tot op de wortel uitroeien, vastberaden om te bewijzen dat Jotie ’t Hooft nog steeds een pathetische zeikerd is. ‘Die young is far too boring these days’ klonk het ooit in een liedje van Helmet en daar was ik het volledig mee eens.  "Echte vriendschap: Genoeg afstand bewaren om elkaars naaktheid beter te verdragen." Een jaar later stond ik opnieuw buiten de muren van de instelling. Ik had geen job, geen drank en geen spaargeld. Ik had de wens vervuld die ik lang deelde met Paul van Ostaijen (‘Ik wil bloot zijn en beginnen’, Vers 6 uit de bundel De feesten van angst en pijn). Toch stond ik niet met lege handen. Achter mij stonden altijd mijn ouders en mijn vrienden. Boven alles had ik twee dingen gewonnen:  liefde en vrijheid. Na de psychiatrie volgde de zoektocht naar een degelijke job. Ik kijk met gemengde gevoelens terug op die tijd. Niets ging uitstekend, maar alles was goed genoeg. Mijn leven ging vooruit – ook als dat slechts betekende dat ik eindelijk met de trein kon reizen zonder angstig te zijn. Het groene tafeltje was uit mijn zicht verdwenen. Ik zag het nog enkele keren in jouw appartement in Brussel nadat die verduivelde thesis van jou eindelijk was afgerond. Vandaag staan we verder van elkaar dan tien jaar geleden, maar dat laat me koud. We stromen niet langer samen, maar nog steeds parallel. Misschien is dat echte vriendschap: Genoeg afstand bewaren om elkaars naaktheid beter te verdragen.  Ik ga afronden. Ik heb genoeg geluld. Ik wou deze brief afsluiten met een zin die alles samenvat in simpele bewoordingen, maar dat is te veel eer voor mezelf. Bedankt voor alles. Het woord is aan jou. Vriendelijke groeten, Pieter 2 september 2022  * Uit respect gebruik ik een schuilnaam. Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.

Pieter Van der Schoot
67 1

Ernstig in gebreke

Soms loopt een planning niet hoe je het jezelf had voorgesteld. Sterker nog, dat is eigenlijk een belangrijke eigenschap van de meeste planningen. Ze lopen nooit volgens plan. Daarom was ik niet in de gelegenheid om mijn bestelling van 100 varkensoren op te halen bij het DHL punt. Ach en wee. Want de dag ervoor had ik Stef het laatste exemplaar gegeven. Dus nu had hij niks. Nou ja, dacht ik, dan krijgt hij wel een extra snoepje. Die ene keer, dat zal zo erg wel niet zijn. Nou, dat was een misrekening. Om acht uur precies meldde Stef zich bij mijn stoel. Zijn horloge gaf het aan, het was tijd voor zijn oor. Hij ging vast bij de garagedeur staan. Maar ja, wat je niet hebt, kun je niet geven, dus ik bleef maar zitten. Dat was niet helemaal de bedoeling. Hij kwam maar eens kijken waar ik bleef. De kleine snoepjes die ik hem gaf werden genadig aanvaard maar dat oor, dat was toch wel het doel.  Ik vertelde mijn bezoek natuurlijk over het drama en met zijn drieën kwamen we tot de conclusie dat het toch een bepaalde vorm van verwaarlozing was. Die arme Stef. Het was alsof hij in de gaten had dat hij werd uitgelachen, hij stond ons echt verwijtend aan te kijken. En dat bleef hij doen. Normaal kruipt hij na de begroeting en het opeten van de meegebrachte snoepjes tevreden op de bank maar nu niet. Hij bleef alert en in de buurt. Pas toen ze naar huis gingen, en hij bedacht dat hij nu echt geen oor meer zou krijgen, ging hij verongelijkt liggen. Nee, het vrouwtje kreeg geen knuffel, hij was toch zeker niet gek. Ondanks dat ik heel zeker weet dat Stef helemaal niks tekortkomt, dat hij zelfs een van de meest verwende hondjes van het oostelijk halfrond is, voelde ik me toch een beetje schuldig. En ik legde een briefje neer, ik moest niet vergeten de oren op te halen. Toen ik de dag erna de enorme doos mee naar binnen bracht, stond die kleine stinkerd natuurlijk enthousiast te springen. Ik breng na het boodschappen doen altijd wat voor hem mee, maar nu had hij wel erg veel om te snoepen. En natuurlijk kreeg hij een oor, hij liep er immers één achter. Tevreden viel hij eropaan. Tot hij in de gaten kreeg dat ik bezig was met het uitpakken van de boodschappentassen. Het oor bleef eenzaam liggen en Stef kwam eens kijken of ik toch wel aan dat andere wekelijkse snoepje had gedacht. Wat een verwend ventje. Mijn moeder zei vroeger altijd, als ik liep te klagen dat ik honger had, “de kindjes in Afrika hebben honger....” Ik voel toch een variant op het thema opkomen.        

Machteld
9 0

Hoe gaat het met je?

Een vriendin stuurt me een berichtje met de vraag “Hoe gaat het met je?”. Het lijkt zo iets banaals, maar omdat ik weet dat ze de vraag oprecht stelt, vind ik het plots heel moeilijk om daar ook oprecht op te antwoorden. Want hoe gaat het eigenlijk met mij? In een eerste reactie wou ik beginnen vertellen over hoe het met mijn dochtertje gaat; want ja, dat is wat ik bijna automatisch doe. Enerzijds omdat ik zo verbonden ben met mijn dochtertje, omdat ze het belangrijkste in mijn leven is, anderzijds omdat veel mensen ook alle aandacht op mijn dochtertje richten en ik soms niet meer lijk te bestaan. Dit doet me trouwen denken aan een recent bezoekje van mij aan de lokale pralinewinkel. Zonder het te beseffen, ben ik gaan winkelen met vuil op mijn gezicht (ik vermoed een restje groentepap van mijn dochtertje die het wel eens fijn vindt om haar eten uit te spuwen). Ik meen echter dat noch de verkoopster, noch het bejaard koppel dat ook in de winkel was, dit hebben gezien. Alle ogen op mijn dochtertje gericht – en maar goed ook, zeker in dit geval. Maar, laat ik terugkomen op de vraag “Hoe gaat het met je?”, een vraag die zo vaak gesteld wordt; naar mijn idee wel vaker uit beleefdheid dan uit oprechte interesse. Wanneer de vraag uit beleefdheid wordt gesteld, kan ik ze makkelijk beantwoorden. Het is dan een beetje zoals antwoorden op de vraag “Alles goed?” die misschien net nog iets vaker wordt gesteld. Je zegt iets algemeen, iets kort, liefst iets positief en ziezo, afgerond. Naar mijn idee willen (en kunnen) mensen vaak geen eerlijk antwoord horen. Wat stel dat je zou beginnen vertellen dat je het eigenlijk moeilijk hebt, dat je verdrietig bent of net kwaad, dat je ten einde raad bent, dat je het allemaal even beu bent of wat dan ook.  Zou de ander dan nog wel luisteren? En stel van wel, zou de ander dan wel weten hoe te reageren? Een cursus in verbindende communicatie behoort - spijtig genoeg - niet tot onze standaardopleiding. Dit leert me dan ook om enkel nog de vraag te stellen als ik een oprecht antwoord wil en kan horen; als ik echt de tijd en ruimte heb om het verhaal van de betrokkene te ontvangen. En diezelfde tijd en ruimte heb ik nu ook nodig om te kunnen antwoorden. “Hoe gaat het met je?” – een eenvoudige vraag met vaak een complex antwoord.

Mama van A
18 0

Wie ben ik?

Een balpen beweegt over een blad papier. Het eerste woord is kort: ‘Kim.’ Drie letters, niet meer. Het woord zwemt door de lucht telkens als iemand hem nodig heeft. De pen springt verder op de pagina, ‘Stessens’ verschijnt als een spook achter ‘Kim.’ Jammer genoeg kunnen de acht letters niet vliegen. Het lange woord kruipt over alle bladeren heen, sinds zijn eerste levensjaar. De pen tekent een huisje met het opschrift: ‘Hasselt.’ Hij passeert vele letters, woorden, zinnen tot verhalen, en stopt na de vierendertig te hebben bereikt. Hij kreunt en draait rond de tekeningen, met een kleedje van tekst. Vervolgens geniet hij van verhalen die teruggaan naar de hemel van het boekenrijk. Met een gebed naar de Bibliothecaris, hoopt hij op een toekomst. De pen glijdt over het papier. In paniek, want de Tipp-Ex veegt de letters weg. Opgejaagd door rode cijfers vlucht hij weg. Bloedende letters, met hoornen en een staart, laten hem beven. Geen enkel kopieerapparaat heet hem welkom, waardoor er geen nieuwe inkt binnenkomt. De pen vlucht eenzaam naar het huisje. Hij stopt plots. Een stempel valt uit de lucht. De afdruk van de zwarte inkt droogt op. Een vaag woord ‘autisme’ verschijnt in de schaduw achter de laatste zin. De pen worstelt door de afdruk heen, maar een tweede aanval doet hem terugdeinzen. Hij trilt. Een afdruk met het woord: ‘homo’ brandt zich op het papier. De pen struikelt en er vormt zich een streep door zijn leven. Hij kruipt door de vlekken verder naar een boek dat open ligt. De pen grijpt naar de lege pagina’s, maar een dief verdwijnt met de schatkist in de nacht. Met zwarte tranen valt hij in slaap. De balpen ontwaakt bij het zien van een nieuw licht. Hij springt op een vers blad papier. Met sierlijke letters danst hij tot er zich een woord vormt: ‘Inktvis.’

Kim Stessens
20 0

Klussen

Ik ben nooit handig geweest. Als kind al niet, het vak handenarbeid was niet aan mij besteed. Andere kinderen knutselden de mooiste dingen in elkaar. Ik was al blij als het niet uit elkaar viel. Laat staan dat ik verwachtte dat het ergens op leek. Ook handwerken was een crime. In die tijd (lang geleden) kregen de meisjes nog handwerkles op de lagere school. Ik weet nog dat mijn zelfgehaakte pannenlappen volstrekt ongeschikt waren voor hun doel. Het lukte me maar niet om er een vierkant lapje van te maken. Daarom was ik heel gelukkig dat mijn maatje wel erg handig was. Hij vond het ook leuk om dingen te maken die het gemak vergrootten. Gelukkig was hij geen verbouwer, daar zou ik heel ongelukkig van zijn geworden. Ons huis was klaar en er werd alleen gerepareerd of verbouwd als het nodig was. Maar klusjes, ja, daar draaide hij zijn hand niet voor om.  Ik had dus in al die jaren ook nog nooit een hamer of boormachine in mijn handen gehad. Ik keek wel link uit. De buxusschaar die ik voor mijn verjaardag kreeg was op accu. Dan kon ik tenminste niet weer door het snoer heen snoeien. Mijn maatje lachte er altijd goedmoedig om, als ik weer eens stond te klunzen. Ieder zijn talent. Maar ja, nu loop ik toch wel eens tegen dingen aan. En natuurlijk, ik kan om hulp vragen en die krijg ik dan ook, maar soms vind ik dat ik het eerst zelf moet proberen. Want sommige dingen moet ik toch zelf ook kunnen. Iedereen kan dat, waarom ik dan niet. Maar ik moet zeggen, dat valt toch tegen. Ik zie mezelf dan staan. Met een plastic wieltje dat gebroken is. En waarvan ik heldhaftig denk “dat moet ik toch zelf kunnen lijmen”. Secondelijm heb ik. Dus een druppeltje lijm erop, even laten drogen, pinnetje erin. En blub, een klodder lijm op de vloer. Nee hè, als dat opdroogt krijg ik het er nooit meer af. Dus hup, op pad voor een stuk keukenrol.  En toen, echt als getroffen door de bliksem, stond ik stil. Want Stef had heel geïnteresseerd staan kijken wat ik aan het doen was. Ik kon nog net voorkomen dat hij de klodder lijm van de vloer af likte. Door met mijn hand het spul weg te vegen. En ja, daar stond ik, met mijn vingers aan elkaar gelijmd. Echt, dan kan ik mezelf zo’n sufferd voelen. Maar goed, gelukkig had ik die andere sufferd in huis gered van een groter debacle. En dat gaf dan toch wel weer voldoening. En het wieltje is er niet meer afgelopen. Ik leer het wel.    

Machteld
4 0