Zoeken

AMERIKA, DAT IS VER

  Mathilde (A), een dame van vrij hoge leeftijd (80) zit op een bankje. Een jonge vrouw (Laura) (B) met kindje komt aangewandeld. De dame kijkt naar het kindje in de kinderwagen. A            Maar toch, wat een schoon kindje! Hoe oud is ze? B            Dank u! Ze is net 3 maand geworden! A            En hoe heet ze? B            Jeanne, naar mijn grootmoeder! A            Dat is schoon! Uw grootmoeder zal fier zijn op haar achterkleinkind! B            Dat zou ze zeker geweest zijn maar ze is een maand voor Jeanne haar geboorte overleden. A            Oh sorry…Toch niet aan… B            Ze zeggen dat het Corona was, het is heel snel gegaan… ik …snikt A            Maar kindje toch, Het zijn al zo’n moeilijke tijden en als je dan nog iemand verliest… B            Ik heb geen afscheid mogen nemen! Ik was zwanger, het risico was te groot zeiden ze…Voor Corona ging ik minstens één keer per week naar haar. Op woensdagmiddag, dan maakte ze altijd mijn lievelingsslaatje. We aten samen en we babbelden tot een eind in de namiddag. A            Daar zal ze zeker erg van genoten hebben! Dat zijn schoon herinneringen, die kunnen ze u niet afpakken! B            Neen, dat is waar. Is het goed dat ik me even bij u zet A            Dat is zeker dat! Ik babbel ook graag! B            Ge doet me op de één of andere manier aan haar denken! Hebt gij ook kinderen? A            Ik heb één zoon maar die is op zijn 45° gestorven aan een hersentumor… B            Dat is verschrikkelijk! A            Ja, ik kan niet zeggen dat dat niet waar is…Mijne zoon, dat was mijn alles, zo een schone vent en zo lief voor zijn moeder! B            Een kind zou niet mogen sterven voor de ouders! Dat is gewoon tegen de natuur! Ik vind het heel erg voor u! Hebt ge nog contact met uw schoondochter? A            In ’t begin was er nog een warm contact met mijn schoondochter, we konden bij elkaar terecht met ons verdriet. Maar gaande weg pakte zij de draad terug op, ze kreeg een nieuwe relatie en alhoewel dat ik haar dat van harte gunde, ik heb haar dat ook dikwijls gezegd: Ge zijt nog jong, ge moogt niet alleen blijven…Toch voelde ze zich precies schuldig tegenover mij en het contact is stilaan uitgedoofd. Dat was alsof mijne zoon voor den tweede keer doodging… B            En had ge dan niemand meer om dat verdriet mee te delen? Uwe man? A            Mijne man lijdt aan jong dementie, het was al bezig als onze Robert stierf en zijn dood heeft er geen goed aan gedaan. Ik heb lang zelf voor hem kunnen zorgen maar een paar jaar geleden werd de zorg zo zwaar dat ik hem heb moeten laten opnemen… met heel veel spijt in mijn hart, want, ook al kent hij mij al lang niet meer, ik voel nog altijd dat hij mij graag ziet en ik hem. Ik ga alle dagen op bezoek, ook al maakt het voor hem geen verschil, het doet mij goed om er op die manier toch nog voor hem te zijn… B            Amaai mevrouwtje, dat is heavy allemaal… A            Zeg maar Mathilde! Ach ’t lijkt nu precies of heel mijn leven is een tranendal geweest en dat is niet zo hoor! Ik heb een schoon jeugd gehad, buiten den oorlog dan maar daar weet ik niet veel meer van. Ik kom uit een kroostrijk gezin, we waren met 8 kinderen thuis. Ik was de jongste, een achterkomerke! B            Het kakkernestje zoals ze zeggen!  Verwend door al uw broers en zussen! A            Ja echt, ik had meer dan één moederke! En mijn broers verdedigden mij met hun leven! B            Ik heb maar één broer en dat was tot enkele jaren geleden een grote pestkop! Maar nu komen we goed overeen! Nu we elk ons eigen leven hebben…hij is peter van ons Jeanneke! A            Het nadeel van de jongste te zijn is wel dat ge ze één voor één ziet gaan…Ik was ook maar 30 als mijn moeder en vader al dood waren…Ze waren dan ook al tegen de 50 als ze mij kregen… B            Dat is spijtig natuurlijk…als ik zie wat mijn moeder nu nog allemaal voor mij doet en voor ons Jeanneke…Trouwens, had uw zoon geen kinderen? A            Jaja toch wel, ene zoon! Thomas heet hij, slimme gast, heeft voor advocaat gestudeerd! B            En ziet ge die vaak? A            Zag… B            Dat meent ge niet, die is toch ook niet… A            Neenneen! Gelukkig maar! Hij is getrouwd met een heel lief vrouwtje en ze hebben sinds kort een zoontje, ja ik doe in jongens, ons Jackske! B            Waarom zegt ge dan ‘zag’? A            Omdat ze, vlak voordat ze zwanger was, naar Amerika verhuisd zijn! B            Oei, da’s ver… A            Da’s heel ver! Toen hij het kwam zeggen heb ik hem proficiat gewenst…het was, hoe zei hij het: An offer you can’t defjoes, oma! B            Refuse! Een aanbod dat hij niet kon weigeren! A            Zoiets ja, hoe gaat dat, ge zijt jong en ge wilt wat hé… avontuur…ik begrijp dat wel… maar als hij weg was heb ik me een oog uitgebleit! Mijne kleinzoon, mijn enige lichtpuntje! Naar de andere kant van de wereld! B            Ocharme! Als het mocht, zou ik u eens goed vastpakken! A            Dat zou deugd doen! Het is al lang geleden dat iemand mij heeft vastgepakt! B            En hebt ge veel contact met uw kleinzoon? A            Hij heeft voor hij vertrok voor mij een smartphone gekocht! En een internet abonnement! B            En kunt ge er goed mee overweg? A            Belange niet! Ik moet altijd de hulp van een neefje of nichtje inroepen om mij te helpen als ik wil bellen naar Amerika. En als hij belt dan krijg ik dat spel niet opgepakt! Sleuren zijn het! B            Het is niet hetzelfde als in ’t echt maar toch leuk dat ge ze regelmatig kunt zien hé! A            Natuurlijk wel! En ze stellen het daar goed! B            Waar is het ergens in Amerika? A            In Los Angeles! Altijd goed weer, ze wonen ook vlak bij de oceaan! Ze sturen veel foto’s, dat vind ik heel plezant! B            Zullen we eens een selfie van ons 2 nemen, hier op dat bankje? A            Een wat? B            Gewoon, een  foto die ik zelf maak, van ons 2! Kom een beetje dichter! A            Lachen heeft niet veel zin met dat masker hé… B            Lach toch maar, ge ziet dat aan uw ogen!           Zo, we staan er op! Precies Oma en kleindochter! Geef me uw telefoonnummer, dan zal ik de foto doorsturen! A            Oei kindje, die weet ik niet van buiten hoor! Wacht, ik heb hem hier in mijn agenda staan. 0485269547 Bliep B            Voilà, hij staat op uwe What’s app! Ge kunt direct mijn nummer ook opslaan, ge weet nooit dat ge me eens nodig hebt… A            Een nummer opslaan…hoe moet ge dat doen? B            Mag ik? A            Ja, graag! Maar ik ga hem voor alle zekerheid ook opschrijven in mijn agenda! Zeg eens… B            0496235689 A            en uw naam? God ja, ik zit hier maar over mezelf te jengelen en ik heb uw naam niet eens gevraagd! B            Laura! A            Dat is een schone naam, voor een schoon meiske! B            Zijn dat fotootjes in uw agenda? A            Ja! Lisa, het vrouwtje van onze Thomas maakt elk jaar voor mij zo een foto agenda. Wilt ge eens kijken? B            Ja graag! A            Dat is Thomas en Lisa, schoon koppeltje hé! Die waren al samen als ze nog maar 16 waren! En dat is onze kleine Jack! B            Maar toch, zo een tof ventje! Wanneer is hij geboren? A            22 april! Toen ze me dat zeiden aan de telefoon, dat er een achterkleinkindje op komst was, heb ik gebleit, tegelijk van blijdschap maar ook van verdriet! B            Dat begrijp ik! Ge wilt daar graag bijzijn hé, dat buikje zien groeien, dat kindje vastpakken… A            Ach meiske, het had allemaal zo schoon kunnen zijn… B            Hebt ge er nog niet aan gedacht om eens naar daar te gaan? A            Hoe graag ik dat ook zou doen, dat is onmogelijk…ik kan George, mijne man, hier niet voor een maand of zelfs nog geen week, achterlaten! En zo alleen naar Amerika vliegen, dat durf ik precies toch niet. B            En wanneer komen zij terug? A            Normaal gesproken was ze hier komen bevallen! Maar met die Corona konden ze daar niet weg… B            Ja, Corona…het zet alles op zijn kop hé! Maar ik geloof dat het nu wel aan het beteren is! Binnenkort zullen ze wel eens op bezoek kunnen komen! A            Dat hoop ik… Zeg maar, hebt gij geen zin om eens bij mij te komen eten, op een woensdagmiddag? Ik heb feitelijk niemand in mijn bubbel. B            Eu, ja denk ik, dat zou wel fijn zijn! A            Ik kan heel goed slaatjes maken!           

Suzette
22 0

Hoe gaat het met Lucy

Hoe gaat het met Lucy?  Twee vrienden zitten samen voor een picknick.   Gert. Lang geleden dat we dit nog gedaan hebben, hé! Karl. Ja, maanden.  Gert. Kijk, ik zet de zelfgemaakte tonijnsla, boerenworst, rauwkost en stokbrood hier tussen                  ons.   Karl. Ziet er lekker uit. Een glaasje bubbels?  Gert. Hmmm, dat smaakt, zelfs in een plastiek bekertje. Bij je favoriete wijnhandel gaan halen? Karl. Ja ja, je kent me hé, kwaliteit voor kwantiteit. Gert en Karl. Hhahhaahahha (met een dubbelzinnige ondertoon, denk aan ‘hoe vettiger hoe prettiger.) Gert. Mag ik de fles even terug? Dan draai ik er wat aluminiumfolie rond, zo blijft die fris. Karl. Heerlijke tonijnsla. Hmmmm en dat stokbrood, kraakvers. Je hebt je uitgesloofd, hé! Gert. Hmmja. Karl. Dank je. (Korte stilte) Karl. Hmm, smak, hmmm (Korte stilte) Gert. Mogen we hier wel alcohol drinken? Karl. Pffff, tja. Gert. Laat ons drinken op kwaliteit en kwantiteit! Karl en Gert. Cheers!  Gert. Zeg eens Karl, heb jij nog wat gehoord van Lucy?  Karl. Lucy? Ik heb haar al een tijd niet meer gehoord. Jij? Gert. Dat is maanden geleden! Karl. Ik heb ook geen bericht meer zien passeren van haar op sociale media. Gert. Vreemd, normaal gezien post zij wel zeker elke dag iets. Karl. Ook in de WhatsApp groep is het even geleden. Niet? Gert. Karl! Kom met je hoofd iets dichter dan maak ik een selfie van ons en gooi ik die in de groep. Karl. Strak plan. Ligt mijn haar goed? Gert. Ik doe er een filtertje over, en nee Karl, je gaat ze nu niet eindeloos bestuderen.  Karl. Alsof ik zo ijdel ben. Gert. Ach, zolang je bij mij maar niet te veel met jezelf te koop loopt. Karl. Toch blijft het vreemd dat we haar niet meer gehoord hebben. Gert. Voor zo een babbelkous is dat inderdaad niet normaal! (Korte stilte) Gert. Gaan we wandelen? Karl. Goed. Zet je mondmasker op! Gert. Ja ja (beteuterd). Zag je die jogger?  Karl. Ja hoor, zag jouw kijken! Echt niet mijn type! Karl. Laat ons onze beentjes strekken.  

filip sebreghts
9 0

Merci duifje.

Bankje in het park.   Merci duifje.                nine van haute   Geluid: We horen een doffe klop. Stem 1:         Aaauuw!  (Gekreun en gekerm) Wat is me dat? Stem 2:         Wat is ’t  makker, pijn gedaan? Stem 1:         ‘ t Zal nog niet. ’ t Zat eraan te komen, maar zo erg had ik het niet verwacht. Stem 2:         Is me ook overkomen, maar ik kwam gelukkig van level 1. Ik lig hier al een tijdje. Stem 1:         Ik van level 5, en dat is een stuk hoger. Stem 2:         Dat scheelt in de vaart. En het neerkomen, hier op de bank, was voor mij ook milder, vier verdiepingen verschil. Stem 1:         De bladeren hadden ons ingefluisterd dat de landing zou meevallen, toch? Stem 2:         Ja, ge ziet wel. Stem 1:         Stom dat die van de gemeente deze bank juist onder onze boom hebben geplaatst. Stem 2:         (denigrerend) De mannekes van de gemeente hé. Stem 1:         En wat nu? Stem 2:         Weet ik veel, afwachten. Stem 1:         Ik hoop dat ik niet onder de billen van die dikke madam terecht kom. Stem 2:         Dikke madam? Welke dikke madam? Stem 1:         Wel die madam die hier op deze bank altijd haar ijsje komt opsmullen. Stem 2:         Ah, de die, die met dat klein hondje. Stem 1:         Ja, ik zou niet verbrijzeld willen worden. Stem 2:         Uw bolster zit er nog aan. Zet uw stekels uit. Die madam springt wel recht als ge in haar billen prikt. Stem 1:         Hopelijk. Stem 2:         Ik sta er slechter voor. Ik lig hier in mijne pure. Stem 1:         Kans dat ge op de grond rolt tijdens een windvlaag. Stem 2:         Ik denk niet dat ik dan zal wegrollen. Stem 1:         Waarom niet? Stem 2:         Eerlijk gezegd, ik had veel geluk toen ik landde. Het was super zacht. Stem 1:         Oh ja? Stem 2:         Ik ben terecht gekomen in een serieus duivenkakje. En ik plak vast. Stem 1:         Beikes, gelukkig dat ge geen neus hebt. Stem 2:         Voor vandaag moeten we ons geen zorgen maken, het gaat heel de dag miezeren, dus geen madam die een ijsje komt eten. Stem 1:         Over dat klein hondje gesproken, is me dat een nijdig ding. Stem 2:         Nijdig? Stem 1:         Ge moest eens horen hoe hij keft. En die tanden, ze zijn scherper dan mijn stekels. Ik mag er gewoon niet aan denken. Stem 2:         Keffers eten geen wilde kastanjes. Stem 1:         Nee? Stem 2:         Nee, natuurlijk niet, wij zijn niet eetbaar voor honden. Honden eten niets dat ongezond voor hen is. Stem 1:         Hoe weet gij dat allemaal? Stem 2:         Voordeel van level 1, al die gesprekken op deze bank…, ik kon ze allemaal horen. Stem 1:         Gij hebt een boeiend leven gehad. Veel wijsheid vergaard. Stem 2:         Gij niet? Stem 1:         Bwa, ik wist niet beter. Ik had een heel mooi uitzicht daar boven in de kruin. Ik genoot van het gezang van de vogels en zag hoe de eekhoorns van boom tot boom vlogen. Ik amuseerde me wel. Stem 2:         Had inderdaad ook zijn charmes. Stem 1:         Ik was toch liever op Pachamama terecht gekomen. Stem 2:         Op moeder aarde bedoelt ge? Stem 1:         Ja, dan had ik mijn werk kunnen afmaken. Stem 2:         U voortplanten? Stem 1:         Ja, dat is toch het uiteindelijke doel van elke vrucht.(dromend) Ik wil een kolossale mooie wilde kastanjeboom worden. Een boom waar iedereen naar opkijkt, een die wel honderd jaar oud wordt. Stel je voor. Stem 2:         De kans is klein. Stem 1:         We mogen toch dromen, toch? Stem 2:         Natuurlijk, maar we moeten eerlijk zijn. Ons lot wordt bepaald door zoveel andere dingen. Stem 1:         Welke andere dingen? Stem 2:         We worden misschien opgekeerd, samen  met de bladeren en belanden dan in het karretje van de groendienst.     Stem 1:         Ik wil er niet aan denken. Stem 2:         Ik ook niet, maar ik ben realist. Gij zijt een dromer. Stem 1:         Ge maakt me nerveus. (stilte) Zwijg eens even, wat hoor ik daar? (geluid: we horen in de verte schoolkinderen aankomen) Stem 2:         Kinderen, het zijn kinderen. Kijk ze komen naar hier. Stem 1:         Schoolkinderen, ze hebben allemaal een plastiekzakje bij. Dat ziet er niet goed uit. Stem 2:         Inderdaad, dat belooft. Ze rapen van alles op… bladeren, eikels, beukennootjes. Stem 1:         De juf geeft commentaar. Stem 2:         (bang)  Denkt  gij dat…wij…??? Stem 1:         Ik weet niet. Ik ben bang. Ik wil niet in zo’ n zak verdwijnen. Stem 2:         Ik ook niet. Stem 1:         Ze komen op ons af.(geluid: kinderen komen dichter) (bang) Oei, dat meisje daar, ze komt naar mij. Ik denk dat het ermee gedaan is. Stem 2:         Houd u taai makker. ’ t Was fijn u hier, op deze bank, te ontmoeten. Stem 1:         Oei, Oeijejoei. (geluid: We horen een plastiekzakje ritselen) (schreeuwt bang) Nee, niet doen, ik wil niet. (stem sterft uit, de kastanje valt in de zak) Ik…nee, nee!!!…  Stem 2:        (berustend) Vaarwel makker. En nu is ’ t aan mij zeker. (lange stilte) (geluid: kinderen stappen weer verder) Oef, ik ben er aan ontsnapt. Merci duifje, goed gedaan…, kinderen hebben gelukkig wel een neusje.   Einde   PS: (geluid schoolkinderen kan je o.a. vinden op YouTube)  

nine van haute
2 0

Die ene

Hoi! ik ben… Ach, ik ga je niet eens vertellen hoe ik heet. Want we weten allemaal wat er gaat gebeuren zodra ik dat heb gedaan. Jullie glimlachen vriendelijk en knikken een keer jullie hoofd. Vervolgens doe ik mijn zegje, jullie geven mij een applaus. Daarna glimlach ik, op mijn beurt, vriendelijk en knik een keer mijn hoofd. Tot slot loop ik hier weg en zijn jullie allemaal vergeten wie ik ben. Dan praten jullie straks na en hebben jullie het over die ene vrouw. Hoe heette ze nou toch, het ligt op het puntje van mijn tong. Maar dat ligt het niet, Truus, en je weet het. Je probeert gewoon net te doen alsof je kortetermijngeheugen nog net zo goed is als 10 jaar geleden, ondanks wat de dokters zeggen. Dus ik ga het jullie makkelijk maken. Ik ben die vrouw met dat korte haar. Ik ben die vrouw met de rode lippen, omdat haar lippen anders blauw zijn van de kou. Ik ben die vrouw die dikke klodders mascara op haar wimpers heeft gesodemieterd, omdat ze de mascara van haar moeder moest lenen. Omdat haar eigen make-up al 3 jaar op is en ze al 3 jaar lang te lui is om naar de winkel te gaan. Ik ben die vrouw, die vanmorgen dacht; wat zou ik eens gaan aantrekken? En het enige wat er in haar briljantje, modebewuste hoofd opkwam was een witte blouse met bretels. Want blijkbaar heeft die vrouw niet de innerlijke prinses in haarzelf gevonden maar de werkende man uit 1950. Ik ben… Ik ben… Ik ben…. Niemand... En iemand. Een van de miljarden. Dus ik ga jullie de moeite besparen. Klap in je handen, glimlach vriendelijk en knik een keer met je hoofd. Dan doe ik dat ook.    

Anne Bouma
24 0

Hedde tal gehoord?

Patje zit aan den toog van café ‘De Pelikaan’ en is in gesprek met Debby de cafébazin. P.:  ‘Hedde tal gehoord?’ D.:  ‘Wa?’ P.: ‘Verleden dinsdag zat ik bij Simonneke op café. Ineens stormt daar een grote rat de frituur van dikke Guy langs achter buiten recht het café binnen. Da was daar een gekweek en een gedoe. Een geroep en een getier. Simmoneke die wier zot. De Laenen zat er me nen borstel achteraan.’ D.: ‘En? Speelde dieje het kleer?’ P.: ‘Neen, tuurlijk nie. Ge meugt gerust zen. Aloïs begon al lelijk te doen. Die zijn keers was bijna uit. Tripel van Westmalle die kunnen daar nie tegen.’ D.: ‘Zuiver voor de commerce. Ik weet ikke  ook wel da’s in café ‘De Volksvriend” worden opgedaan. Zuiver voor de commerce.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Da’s iet aarig ze, een rat. Goe zat allemaal. De Laenen is van z’n kruk gevallen. Da was t’een en t’ander. Gusje zat Simonneke te plagen. Die zei “Aa gezaag zal sebiet wel gedaan zijn zeker?” D.: ‘Groot gelijk. Simonneke hee meestal groot gelijk.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Goei bazin!’ D.: ‘Vleeje week hee die nog gebeld. Het vat was af. Ze vroeg of we konnen ruilen. Nen de Koninck veur nen Golding Campina. Ik zei nog: “Rolt er nie mee of ge ga wa voorhebben, hé.” Dieje loempe van de vakbond van z’n kloten maken. Veul te zwaar. P.: ‘Allez! Op ne werkdag lopen ze al met een vat van teen café naar tander, oep ne werkdag. Den dag van heden mag da dallemaal zeker?’ P.: ‘Hedde tal gehoord?’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘De Léon is bekan me visbak enal de vort ingeduikelt. Voorover, recht erin, bekan.’ D.: ‘Da maakte mij nie wijs.’ P.: ‘Dieje kan nie vissen met den haak. Nen dikke meerval, genne snoek. Verkeerd aas. Hoe loemp kunde na zen?’ D.: ‘Tja, dieje kan nie vissen.’ P.: ‘De miserie van een ander, daar zen we nie mee gediend.’ P.: ‘Iet anders.’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘Café ‘Arizona’ was gisteren om drei uur nog open. Dikke corona-boet.’ D.: ‘Echt?’ P.: ‘Ge meugt gerust zen. Hedde tal gehoord?’ D.: ‘Wa?’ P.: ‘Karel hee nen nieve caravan. As Linda het kraantje in da keukentje openzette begon toilet te loepen. Da darmpke zat verkeerd. Iet later stond de schuif onder de poempbak, met bestek, ge wet wel, helemaal vol water. Linda vloeken. Vloeken da die dee zei Karel. Hij heet er al veel zever meegehad. Karel moet na wel naar de keuring want dieje nieve weegt meer dan zeuven honderd kilogram. Karel en Linda hemme chance gehad da ze in Hühnerscheid genne regen hemme gehad. Da’s Luxemburg nie ver van Bastogne. Ullie Kelly had greppeltjes gegraven. Hoe loemp kunde na zen? Veurige keer hadden ze regenweer. Niks dan modder. Klote weer en problemen met gasvuur. Een steekvlam van zeker drei meter.’ D.: ‘Allez.’ P.: ‘Da darmpke zat verkeerd. Bekan heel de voortent weg. Da’s nylon hé, da zeil. Karel had nog nooit zoveul sigaretten meegebracht. Die camions konnen allemaal aan de kant. Met ne caravan konde gewoon door. Karel zei wel dat de Opel Zafira wa aant verslijten is. Linda zei dat geld op is.’ D.: ‘Allez.’ P.: ‘ Ge meugt gerust zen.’ D.: ‘Ik hem horen zeggen dat die van de Flor tegen haar kippen prat?’ P.: ‘Och, serieus.’ D.: ‘Die is zo zot as een mus.’ P.: ‘Ge meugt gerust zen.’  

Hubert Grimmelt
7 1