Zoeken

Oprechte liefde

Liefde is oprecht als intentionele eenheid aan de basis ligt. Wanneer gedachten en handelingen geen onderscheid maken tussen ik en de ander. Als geven en krijgen naadloos in elkaars verlengde liggen. Zielen kunnen met elkaar versmelten en simultaan ook elkaars eigenheid vieren. Eénwording zonder de authenticiteit te verliezen. Liefde is elkaar eren en bevestigen. Alles kan rationeel gewenteld worden, maar de onderliggende gevoelens zullen blijven primeren. Soms gaat het met kleerscheuren, of zelfs vleeswonden, maar gevoel wint het uiteindelijk altijd van ideeën. Onderhuids herkennen we het gezicht van oprechte liefde als was het ons eigen spiegelbeeld. Al heb ik me wel vaker op illusies blindgestaard. In essentie is alles liefde. Ook elke vorm van destructie en alles dat we verwerpen. Maar daar heb ik het misschien later nog over. Met deze tekst hou ik een pleidooi voor de soort connectie die eigenliefde aanwakkert. Liefde die het gevoel van eigenwaarde vergroot. Waarbij je elkaar optilt en stimuleert om gezonde keuzes te maken. Mijn zelfbeeld beïnvloedt mijn levenskwaliteit en partnerkeuze. Als mijn keuzes en handelingen getuigen van zelfrespect, trek ik mensen aan die mij respecteren. Maar ik heb ook ervaren hoe mijn wankele eigenliefde gereflecteerd werd in een relatie waarin ik het gevoel had niet geapprecieerd te worden. Interacties met anderen interpreteer ik als spiegelbeelden. Iedere persoon weerspiegelt een deel van mezelf. Anderen helpen mij om mezelf te ontdekken. De relatie die mijn ouders hebben, is voor mij een perfect voorbeeld van oprechte liefde. Ik weeg hier dan ook elke uitspraak af, controlerend of die opgaat voor hun connectie. De constructie van hun relatie is de blauwdruk waarop ik mij baseer. Hoewel ik ervan overtuigd ben dat de liefdesbron oneindig is en we in principe meerdere personen tegelijk innig kunnen liefhebben, verkies ik toch ook een monogame verbinding. Het model waarbij er in de massa slechts één uitverkorene is. Ik heb die voorkeur uiteraard meermaals in vraag gesteld, maar kom steeds tot dezelfde vaststelling: namelijk dat ik vol overgave voor een exclusieve connectie ga. Maar uiteraard niet ten koste van mezelf. Het moet goed voelen. En elkaar graag zien is vaak niet voldoende. In een relatie wil ik intellectueel uitgedaagd worden en gestimuleerd om het beste in mezelf naar boven te halen. Door zijn ogen wil ik naar mezelf kijken op een liefdevolle manier waartoe ik zelf nog niet in staat was. Ik wil me geborgen, gekoesterd en begeerd voelen. En alle liefde op authentieke wijze schaamteloos laten overlopen. Want er is altijd meer dan genoeg. Oprechte liefde hoopt niet, maar weet zeker dat het vertrouwen gefundeerd is. Er is dan ook absoluut niets dat twijfel zaait. Dat geeft rust. En enorm veel vrijheid. Binnen de muren van het liefdesnest wordt het pantser afgeworpen en de kwetsbaarheid omarmd. We helen elkaars wonden en drogen elkaars tranen. Het kleine meisje in mij voelt zich beschermd en ik ben vervolgens ook vertederd door de jongen die ik doorheen zijn mannelijkheid zie schemeren. En ik wil niets liever dan mijn deken van warmhartigheid rond zijn frêle lijfje wikkelen. En zijn volmaakte oorschelpjes strelen met lieve fluisterwoorden. Zo ongeveer, ziet oprechte liefde er voor mij uit. En ja, het mag best klef en melig zijn. Des te beter wat mij betreft. Maar ieder zijn stijl.

KarolienDeman
186 1

IJzerhard & Verveine I (Fragment- literaire thriller)

De 1ste van de Zomermaand Anno Lucis 6019 1 juni 2019 Profane Tijd Guy printte Lucindes mail af, vouwde hem dubbel en stak het hoopje papier in het borstzakje van zijn hemd.  Hélène verwachtte hem om half negen voor het ontbijt. Hij startte de motor van zijn Toyota, reed in gedachten verzonken de oprit aan zijn huis af en draaide de hoofdweg op. Links van hem bevond zich de middeleeuwse rotonde, het symbool van het dorp. Guy smeekte de architect van het imposante gebouw om vergiffenis. Het spijt me, maar de tijd is gekomen dat we je geheim onthullen. Even twijfelde Guy, had hij het recht om dit te doen? Zou het hem lukken om het geheim te ontsluieren en was de wereld klaar voor deze wijsheid? Hij berispte zichzelf. Uitgesloten! Door niet te handelen, zou de informatie op een dag in malafide handen komen van organisaties met minder nobele doelen. Het is nu of nooit, bedacht hij en schakelde naar de tweede versnelling. Traag daalde hij de bochtige ringweg af die zich slingerde tussen de rotsachtige heuvels van Simiane-la-Rotonde. Tien minuten later stond hij aan het voorportaal van het 16de -eeuwse kasteel van Sint Petrus. Zenuwachtig klopte hij aan. Kon hij de inwoners van het kasteel deelgenoot maken van het geheim? Veel keuze was er niet. De toegang tot het labyrint lag in hun tuin. Hélène begroette hem hartelijk en opende de deur naar de eetkamer. De geur van koffie en croissants, vers van bij de bakker in het dorp, deed Guy watertanden. Op de gedekte eettafel stonden lekkernijen uitgestald die uitnodigend naar hem lonkten. Hoe lang was het geleden dat hij nog fatsoenlijk had gegeten? Zijn intense focus op de opdracht van Lucinde had hem uitgeput. Dagen en nachten had hij zich opgesloten in zijn studeerkamer voor het nodige speurwerk en had hij druk gemaild met leden van de Orde. Uit het aanpalende salon kwamen hemelse klanken. Klavecimbel. Johann Pachelbel’s Canon In D. Robert speelde op het 17de -eeuwse  instrument dat hij vakkundig had gerestaureerd. De muziek toverde Guy’s laatste twijfels weg. Hij was in gezelschap van de juiste mensen en vertoefde op de juiste plek. Robert sloot liefdevol zijn klavecimbel en kwam zijn gast met uitgestoken hand tegemoet. ‘Ik ben blij dat je gekomen bent, Guy. Vertel ons alles, want we zijn nieuwsgierig.’ Wat kon Guy vertellen? Eigenlijk was hij zelf zoekende naar een antwoord op een prangende vraag. Lagen er vervlogen wijsheden onder de fundamenten van dit kasteel? Hopelijk vond hij vandaag een concrete aanwijzing. ‘Mag mijn kleinzoon, Maxime, bij ons gesprek aanwezig zijn?’ Hélène keek Guy verwachtingsvol aan. ‘Natuurlijk! Indien hij de toegang tot de ondergrond kent, heeft hij recht op de waarheid. De jeugd van Simiane is onze toekomst.’ ‘Maxime is in de bibliotheek aan het studeren voor zijn aankomende examens; ik zal hem roepen.’ Een lange kerel beende de eetkamer binnen met een smartphone in zijn hand. Maxime stak meteen van wal. ‘Ik ben nooit verder gegaan dan het bevoorradingsbekken. Verderop wordt het te riskant.’ Zijn blik gleed weer over zijn smartphone. ‘Sorry,’ zei hij, ‘Ik verwacht een mail met een samenvatting van enkele hoorcolleges die ik gemist heb. ‘Je studeert geologie?’ De jongen knikte bevestigend. ‘Laatste jaar, ik zit op kot in Aix-en-Provence. Mijn grootmoeder heeft me overtuigd om een paar dagen in Simiane door te brengen omdat je een speciaal verzoek voor me hebt.’ ‘Eerst eten! Jullie hebben energie nodig voor de expeditie,’ onderbrak Hélène, ‘Tast toe!’ Guy was opgetogen dat ze het gespreksonderwerp even konden vergeten. Hij at twee croissants en enkele sneden brood, rijkelijk besmeerd met zelfgemaakte confituur ‘Prunes des Jardines, recolte 2018,’ stond op het glazen potje. De datum, deze confituur wat zou hiervan resten indien hij zijn plan doorvoerde? Nadat hij zijn laatste hap van de maaltijd had doorgeslikt, haalde Guy diep adem en begon zijn betoog. ‘Het zijn speculaties. Doch voel ik me gesterkt door mijn jarenlang onderzoek. Toen ik me tien jaar geleden in Simiane vestigde, raakte ik geïntegreerd door de architectuur van de rotonde en de structuur van het plateau waarop deze gevestigd is. Simiane heeft een rijke geschiedenis, daar moet ik jullie niet van overtuigen. Zijn blik gleed langs het 17de- eeuwse behangpapier dat in de hoeken van de kamer lichtjes krulde maar in de rest van de ruimte bijzonder goed bewaard was gebleven. Hoe oud was het kasteel? Ondanks dat het gebouw meermaals was gerestaureerd, hoofdzakelijk in de 20ste eeuw, had het zijn oorspronkelijk charme behouden. De fundamenten dateerden uit de 12de en 13de eeuw toen Venetiaanse glasblazers zich vestigden op deze site op vraag van de Provençaalse adellijke familie Agoult. Vermoedelijk, nee, het was niet langer een vermoeden; hij was er absoluut van overtuigd dat de fundamenten van dit kasteel een bijzonder verhaal konden vertellen. ‘Ik baseer mijn theorie op documenten uit het archief van Digne-le-Bain. teksten uit de 18de eeuw, die verwijzen naar geschriften uit de 12de en 13de eeuw. Deze zijn gevonden in L’Abbadie, nu bekend als de abdij van Valsaintes. De archivaris gaf me toelating om een kopie te maken. Wat me verontrust, is dat bij een tweede bezoek aan het archief de documenten spoorloos verdwenen waren. De archivaris kon ze nergens meer vinden en vermoedde dat ze zijn overgemaakt aan een geologische onderzoekscommissie van het departement. Met zekerheid kon de archivaris me dit niet vertellen, want nergens is vermeld wie de documenten heeft uitgeleend.’ Robert keek Guy argwanend aan. ‘Dus de originele teksten zijn verdwenen? Waarom?’ ‘Geen idee. De archivaris heeft voor zijn baas verzwegen dat ik een kopie bezit.’ Guy hield wijselijk zijn mond over het feit dat de archivaris een persoonlijke vriend was, die hem deze gunst had verleend als een gezworen broeder. Hij haalde de documenten uit zijn dik gevulde aktentas en spreidde ze uit over de tafel. ‘De laatste toevoegingen zijn in het Frans, maar de hoofdbrok van het document is in het Provençaals en het Latijn geschreven.’ Guy leunde achterover op zijn stoel. Het moeilijkste deel van zijn verhaal was achter de rug. ‘Achterin de bundel, heb ik een vergrote scan gestopt van enkele tekeningen uit het document. Plannen uit de 18de  eeuw, maar gebaseerd op de Latijnse aanwijzingen van de monniken van L’Abbadie. Robert reikte naar de documenten en bladerde ze door. ‘Dus, het is slechts een vermoeden?’ Maxime richtte zich tot zijn oom.  ‘Dat is het niet! Guy heeft gelijk. Ik heb de gangen gezien, zelf ben ik er nooit ingelopen. Het leek me te gevaarlijk.’ ‘Ik wil niet dat je verder gaat dan het vergaarbekken, Maxime!’ Hélène klonk ongerust. ‘Luister, Guy, je krijgt toelating om af te dalen in onze waterput. Maxime zal je leiden, maar breng hem niet in gevaar.’ ‘Dat beloof ik! Ik neem geen enkel risico, Robert.’ Maxime kwam gehaast tussenbeide. ‘Luister, Guy, ik ga regelmatig in het ondergrondse waterbekken van Simiane. Onze bron is aangesloten op het waterlabyrint. Elk voorjaar vraagt mijn grootmoeder om af te dalen, zodat ik het aansluitpunt kan vrijmaken van losse stenen en slib. Het plateau van Albion waarop de heuvel van Simiane aansluit, is een kalkformatie waarin de rivier, de Calavon, met haar zijtakken ondergrondse grotten en kloven heeft gegraven. Onze bron geeft uit op een gemetselde gang, waarschijnlijk uit de 16de eeuw en deze tunnel geeft toegang tot het vergaarbekken. In de ondeugende blik van Maxime las Guy dat de jongen meer wist dan hij aan zijn grootmoeder opbiechtte. ‘Maak je niet ongerust, Hélène, ik heb me goed voorbereid en stuur Maxime weer naar boven wanneer we het bekken bereikt hebben. Ik heb twee zaklampen, een houweel en plastic zeilen om rond me te binden indien ik door water moet waden. ‘Je hebt beide handen nodig om je door de nauwe gang te wringen,’ waarschuwde Maxime. ‘Ken je de film, a Shawshank Redemption? Net zoals de bankier die wil ontsnappen uit de gevangenis, stop ik mijn materiaal in een plastic zak, die met een touw vastgebonden is aan mijn been. Zo kan ik het benodigde materiaal moeiteloos door de tunnel sleuren.’ Robert bulderde van het lachen. ‘Je bent me er eentje, Guy!’ Je inventiviteit is schitterend. Maar iets moet me van het hart. Dit dorp is heilig voor mij. Wat je ontdekt mag niet als gemeengoed worden verspreid. Beeld je in dat we in de toekomst een massa toeristen moeten opvangen zoals de Luberon. Indien de buitenwereld een vermoeden krijgt van een onderaards gangenstelsel dat leidt naar de Heilige Graal, zijn we ten dode op geschreven.’ ‘Daar ben ik me terdege van bewust en je hebt mijn erewoord als toekomstig burgemeester van Simiane. De bedoeling van mijn expeditie is om onze vriendin Manon een uitweg bieden uit haar netelige situatie en natuurlijk het bewijs vinden voor mijn theorie. Wat we ontdekken blijft tussen ons. Het zal enkel gedeeld worden met ingewijden die de wijsheid kunnen aanwenden ter vervolmaking van de mensheid.’ ‘Van dat laatste begrijp ik niets, Guy! Je sprak gisteren aan de telefoon over een boek dat Manon gaat schrijven. Een boek brengt toch alles in de openbaarheid, niet?’ ‘Haar boek zal niet gepubliceerd worden in het reguliere circuit. Het zal enkel beschikbaar zijn voor ingewijden en uit dankbaarheid stellen we het ook aan jullie ter beschikking.  De afgelopen jaren hebben jullie Manon steeds hartelijk ontvangen in het gastenverblijf en bovendien zijn jullie de rentmeesters van het labyrint onder het kasteel. ‘Daar wil ik het even over hebben,’ sprak Hélène. ‘Het gastenverblijf is in principe volgeboekt tot eind juni. De Amerikanen die op dit moment bij ons logeren, heb ik voorgesteld om hun intrek te nemen in het kasteel. Daar was weinig overtuigingskracht voor nodig want ze zijn dol op de geschiedenis van dit gebouw. De Australiërs die in december komen, heb ik gemaild met de vraag of ze willen omboeken naar een gratis verblijf in augustus.’ ‘Bedankt Hélène, we zullen de onkosten vergoeden.’ ‘Dat is niet nodig, hou je wel aan de belofte om je ontdekkingen niet wereldkundig te maken. We zijn verheugd om jou en Manon een dienst te bewijzen en een steentje bij te dragen aan de loop van de menselijke geschiedenis.’ ‘Om eerlijk te zijn, Hélène, hebben we een bijzonder periode nodig. Van 20 juni tot 22 juni 2019. En van 21 december 2017 tot 4 januari 2018.’ Hélène staarde hem verward aan. ‘Maar Guy, die laatste datum ligt in het verleden. Vergis je je niet?’ ‘Toch niet, ik leg je dat vanavond uit en help je om dat euvel organisatorisch en administratief op te lossen.’ Guy twijfelde. Zou hij in staat zijn om deze anomalie op te lossen? De tijd bracht hopelijk raad. ‘We moeten vertrekken, Guy, vanavond gaat het regen. Je kan niet het risico lopen dat de gangen volledig onder water lopen. Kom, volg me!’ Maxime trok hem ongeduldig aan de mouw. ‘Ok, ik haal mijn plastic zak en het touw uit de auto en trek mijn bergschoenen aan.’ Enkele ogenblikken later stonden Guy en Maxime in de tuin naast de bron die schijnbaar uit het niets opborrelde in een vergaarbak. Op de grond vlak naast de bron lag een vermolmde plank. Maxime tilde hem voorzichtig op. Onder het houten luik daalde een stenen trap metersdiep af in de ondergrond. Behoedzaam volgde Guy de geoloog in de onderaardse tunnel. ‘Deze stenen trap en gang zijn redelijk recent en in goede staat. Nadien wordt het moeilijk en moeten we ons door de kalksteengroef werken, deze is heel smal en mondt uit in het centrale vergaarbekken een paar honderd meter verderop. Het bekken ligt, denk ik, onder het pleintje aan de Faubourg, het lagere gedeelte van het dorp. Aan het einde van de tunnel bind je best je materiaal aan je been, want je moet je kruipend  verplaatsen.’ Guy deed wat de jongeman hem opdroeg en bond de zak stevig vast. Samen klauwden ze zich een weg doorheen de claustrofobisch nauwe kloof. Ze vorderden heel langzaam en het putte Guy uit. Hij had moeite om de jongen bij te houden die behendig en met de nodige ervaring zich door de nauwe engte duwde. Tot zijn opluchting naderden ze inderdaad na enkele tientallen meters een ovale ruimte waarin ze rechtop konden staan. De ruimte was tientallen meters hoog, het plafond had de vorm van een gotische koepel waaraan stalactieten dropen. Aan hun voeten strekte zich een klein ondergronds meer uit dat aan beide zijden was begrensd door kalkstenen rotswanden. ‘Ik heb gelogen,’ zuchtte Maxime, ‘maar, vertel dit niet aan mijn grootmoeder. Deze gangen inspireerden me om geologie te studeren, dus mijn nieuwsgierigheid heeft me reeds verder gedreven ondanks het mogelijke gevaar. Kijk daar!’ De jongen wees richting de wand. ‘Zie je die uitsparingen in het gesteente? Deze zijn deels natuurlijk, het water heeft de wanden uitgesleten, maar ik denk dat het gesteente ook door mensenhanden is uitgehouwen. Wanneer je het stenen pad neemt rond het meer kom je uit in een wirwar van ondergrondse gangen. Daar stopt mijn kennis, want ik had tot nu geen enkele aanwijzing waar die gangen naartoe lopen en ze zijn in erg slechte staat. Indien je dat wenst, ga ik met je mee. Het is al te idioot dat ik als toekomstig wetenschapper nooit verder ben durven  gaan.’ ‘Een verleidelijk voorstel, Maxime, maar ik heb Hélène beloofd om je terug te sturen. Indien ik voor het vallen van de avond niet op jullie stoep sta, sla dan alarm. Ofwel keer ik terug, langs het pad dat je me hebt aangewezen, naar jullie tuin. Maar aan de andere zijde bevindt zich waarschijnlijk ook een uitweg. Indien mijn theorie klopt, zal jij de eerste zijn die ik meeneem op een volgende expeditie, hopelijk langs de zijde van de rotonde.’ Hij omhelsde de jongen en keek vervolgens toe hoe hij zich murwde door de nauwe doorgang waaruit ze gekomen waren. Guy rustte even uit aan de rand van het meer en haalde een kopie van het plan uit de plastic zak die tot zijn opluchting het gewroet doorheen de tunnel goed had doorstaan. Met zijn zaklantaarn belichtte hij het document en bestudeerde het voor de zoveelste maal aandachtig. Het plan vertoonde overeenkomsten met wat hij momenteel waarnam. Voorzichtig klauterde hij de steile wand op en zocht naar houvast op de glibberige stenen. Hoe verder hij zich verwijderde van het meer, hoe meer grip hij kreeg. Tot zijn verbazing steeg het pad steeds hoger tot hij opnieuw in een ondergrondse kamer terecht kwam. Uit de wanden vertrokken verschillende gangen, waarvan enkelen half afgesloten waren door stenen. Dit wordt een moeilijk karwij, bedacht hij. Hoe ga ik al dat gesteente in mijn eentje verplaatsen? Niet alleen dat, nog steeds was het een raadsel welke van deze gangen hij moest nemen. Met een geconcentreerde lichtstraal van zijn halogeenlamp streek hij de wanden af op zoek naar een aanwijzing. Nogmaals inspecteerde hij het plan. Er stond maar één tunnel getekend die zogezegd uit deze ruimte hoorde te vertrekken. Hoe was dat mogelijk? Indien hier ooit mensen, vermoedelijk de monniken, hadden gelopen dan hadden ze deze gangen  toch opgemerkt? Nogmaals speurden zijn ogen de donkere ruimte af, maar zijn lamp verlichtte enkel de delen waarop hij de lichtbundel richtte. Hij moest het grotere geheel zien. Dat kon enkel door stap voor stap de ruimte in zich op te nemen en in zijn hoofd de verschillende delen te reconstrueren tot een groter geheel. Twaalf open gangen en drie gesloten of half gesloten. Twaalf gangen dat kon geen toeval zijn. Vermoedelijk waren de tunnels door mensenhanden gesloten. Het was te toevallig dat de natuur de getallen twaalf en drie had gekozen. Maar welke gang leidde naar de rotonde? Het kompas! Dat kon hem helpen oriënteren. Hij had het vanmorgen in één van de zakken van zijn jagersvest gestoken. Waar was het oosten? Gevonden! Hij scande de oostelijke wand af. Nauwelijks zichtbaar voor niet ingewijden maar zeer duidelijk voor zijn analytische blik, ontrafelde hij een vertrouwd symbool. De meest oostelijke gang droeg een door menshanden gekerfd symbool in de sluitsteen. Het Egyptische anch-teken. Dus toch! Guy kreeg een fikse energiestoot. Hij wrong zich de tunnel in die steil en met een wijde boog trapsgewijs heuvelopwaarts liep. Guy’s longen piepten van inspanning. Maar zijn ijzersterke wil spoorde hem aan om vol te houden. Wat zou hij vinden? De gang was droog, er stond slechts een plasje water in. Wanneer hij aandachtig keek, merkte hij dat er in de vloer kleine putjes zaten, een drainagesysteem dat het overtollige water afvoerde naar de lager gelegen tunnels en waterbekkens. En dan zag hij het! Eureka! In de verte scheen een vaag licht, bijna uitnodigend. Na enkele meters bereikte hij een ander vergaarbekken, de waterbron op het binnenplein aan de rotonde. De wanden van dit bekken liepen trechtervormig samen in een nauwe zijde naar de bodem. Zodat je van bovenaf niet kon opmerken dat ze uitliepen in een ondergronds labyrint. Het vergaarbekken had dezelfde structuur als het eerste dat Maxime hem had aangewezen. Alweer zag Guy een schijnbaar natuurlijk uitgehakt pad in de rotswand. Gehaast werkte hij zich naar boven. Met zijn houweel prikte hij in de wand en duwde zijn romp in de richting van de verscholen gang die slechts een halve meter omtrek had. Met een laatste krachtinspanning duwde hij zich centimeter voor centimeter doorheen de opening. Wat als het instortte?  Niet aan denken!  Hij moest zich focussen op het hier en het nu, dat was alles wat telde. Eenmaal hij het einde van het gat naderde, zag hij een nieuw gangenstelsel. Nu waren het er zeven. Zou hij opnieuw de meest oostelijke moeten nemen? Dat zou te eenvoudig zijn. Het duizelde in zijn hoofd en twijfel maakte zich van hem meester. Hoeveel van deze gangen moest hij nog doorlopen? Hoe lang zou hij nog tegen de vermoeidheid kunnen vechten? De tekening maakte hem niet wijzer. Deze zeven gangen stonden er niet op. De laatste aanwijzing op het papier was de gang richting de waterbron aan de rotonde. Waar was hij nu? Welke kennis bezaten de wezens die deze natuurlijke grotten hadden aangewend om een ondergrondse toegang naar de rotonde te maken? Eerst had hij het oostelijk pad gekozen. Maar nu? Natuurlijk! Logischer kon het niet! De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen, waarna ze de volgende ochtend weer in het oosten opkomt. Resoluut stapte hij de westelijke gang in. Deze was voldoende ruim om rechtop in te lopen en steeg slechts enkele tientallen meters schuin bergopwaarts. Maar de gang liep dood! Zijn moed verdween. Dit kon niet waar zijn! Al die moeite voor niets! Had hij dan toch de oostelijke tunnel moeten nemen? Zijn intuïtie liet hem vast niet in de steek. Koortsachtig onderzocht hij in het vale schijnsel van zijn zaklamp de wand en het uiteinde van de tunnel. Niets te zien. Geen enkele aanwijzing. Geen inscripties. Enkel glibberig verweerde stenen! Wat een vreselijke vergissing! Er zat niets anders op dan het hele eind terug te lopen en alsnog de oostelijke gang te kiezen. Hij wilde zich omdraaien en verplaatste zijn volledig gewicht op zijn rechtervoet om rechtsomkeer maken. Onder zijn voet knerpte iets. Het klonk niet als steen, maar metaalachtig. Metaal? Hier? Hij bukte zich en keek onderzoekend naar de grond waar hij voor het laatst zijn voet had neergezet. Onder een dikke laag stof die hij met zijn bergschoen had weggevaagd, lag een grote metalen ring. Zo te zien honderden jaren oud en aangetast door oxidatie. Met zijn houweel geritselde hij de rest van de stoflaag weg zodat de volledige ondergrond zichtbaar werd. Hij voelde een houten luik dat zich langzaam maar zeker aftekende onder de centimeters dikke stoflaag. Het massieve eikenhout had de tand des tijds beter doorstaan dan de metalen ring. Hij trok voorzichtig aan de ring. Met een diep krakende zucht gaf het luik mee. Onder het houten luik liepen stenen treden die toegang verleenden tot een ondergrondse tempel. Guy kon zijn ogen amper geloven. Hij stond in een exacte kopie van de bovengrondse rotonde in miniatuurvorm, deze was slechts enkele vierkante meters groot. Twaalf ornamentale zuilen die een spiraalvormig koepelgewelf ondersteunden, maar het oculus ontbrak. Of toch niet? De nok van de koepel was zo te zien dichtgemetseld. Centraal in de tempel stond een bizar mechanisme. Een rad met twaalf tanden, het deed hem denken aan de oude persen die in de Provence gebruikt werden om olijven te pletten tot olie. Hij was er vrijwel zeker van dat het mechanisme een andere functie had. Twaalf tanden? Zijn theorie klopte als een bus. Hij had niet alleen de gangen gevonden maar ook de ondergrondse tempel! Hij moest de grootmeester, Lucinde, waarschuwen. Met zijn smartphone nam hij een foto en maakte aanstalten om terug te keren. Wacht eens even, had deze ruimte misschien een uitgang? Nu al de fragmenten van zijn hypothese op zijn plaats waren gevallen, durfde hij ook te hopen dat deze onderaardse tempel een opening had naar de toegangspoort van de middeleeuwse omwalling rond Simiane. Deze omwalling bestond niet meer, maar de toponymische naam La Brèche was behouden gebleven en verwees naar de oude poort. Anno 2019 staat op de ruïnes van de omwalling de Provençaalse mas La Brèche van de familie Dautry. Jaren geleden had monsieur Dautry hem gevraagd om samen poolshoogte te nemen in zijn kelder. Monsieur Dautry vermoedde dat er onder zijn kelder oude gangen liepen, want de vloeren klonken hol. De veronderstelling van monsieur Dautry was niet uitzonderlijk, bijna al de kelders in het middeleeuwse heuveldorpje Simiane hebben een dubbele bodem. Maar bijna niemand neemt de moeite om te onderzoeken wat er zich onder hun voeten bevindt. De enige uitleg die de inwoners zichzelf gunnen, is de ondergrondse loop van de Calavon, de rivier die het dorp voorziet van drinkbaar water tijdens de kurkdroge zomers. Wie had ooit durven vermoeden dat zich in deze onderaardse gangen eeuwenoude geheimen verscholen? Guy danste een vreugdedans. Al die jaren van naarstige studie en opzoekwerk in archieven hadden zijn vruchten afgeworpen. Zou er een toegang zijn naar de kelderruimte onder La Brèche? Vermoedelijk wel, maar het zou onmogelijk zijn om deze te openen. Door de jaren heen was de toegang door verschillend bouwlagen volledig afgesloten. Er zat niets anders op dan op zijn voetstappen terug te keren. Maar Guy had vleugels gekregen. Hij had de poort naar de hemel ontdekt. De toegangspoort naar de sterren.

ManonvandeBron
14 0

IJzerhard & Verveine II (Fragment- literaire thriller)

Renaissance Gisteren heb ik heel de nacht geschreven. Dit boek moet af voor mijn verjaardag. Maar hoe oud word ik? Ben ik nu drie, vijf of zeven jaar? De tijd is mijn slaaf, leerling, gezel en meester. Hij vertelt me dat ik haast heb. Mijn buurvrouw vereenzaamd zoals iedereen in deze tijden. Ik nodigde haar uit voor een borrel in de tuin onder de geurende seringenboom. ‘Meen je dat? Oh, wat ben ik blij, want ik heb gezelschap nodig. Tot morgen,’ stuurde ze via Messenger. Heel de ochtend haastte ik me om de sporen uit te wissen van mijn schrijftrance, de vuile wijnglazen, een uitpuilende asbak, de resten van een opgewarmde maaltijd. Schrijven is verdwijnen uit de realiteit, je lichaam verwaarlozen in een pijnlijke gevangenis achter je computer. Het was middag toen mijn buurvrouw opbelde. ‘Ik heb me bedacht. We mogen niet afspreken. In jouw tuin kunnen ze ons zien zitten. Stel je voor dat we een gasboete krijgen.’ Ik respecteerde haar keuze, ieder zijn manier om mentaal te sterven. Daarom trok ik mijn voordeur dicht en liep naar de Grote Markt. Midden op het plein zette ik me op de rand van de fontein. Aan de gevel van het stadhuis wapperden verfomfaaide witte lakens als eerbetoon aan de frontsoldaten van de zorgsector die elke dag strijden tegen de nieuwe vijand. Van ver zwaaide een vriendin vanop het verlaten terras van haar restaurant. ‘Hoe gaat het met je? Ben je het nog niet beu?’ Kotsbeu zijn we het, de gedwongen eenzaamheid, al onze vrijheden die zijn verschrompeld in deze oorlog tegen een onbekende vijand. Maar ik heb nog één vrijheid; mijn pen. Er rest me nog één hoofdstuk te gaan. Het laatste dat ik steeds heb uitgesteld. Door het voor me uit te schuiven, blijf ik ademen en ben ik geen moordenaar. Zolang dit hoofdstuk niet geboren wordt, ben ik onschuldig en slechts een onschuldige passant in de wereldgeschiedenis. Wanneer ik het op papier brandt, eindigt alles. Dan kiest de geschiedenis hopelijk de beste versie van zichzelf. Ik heb notities van de gruwelijke feiten, een versie in de profane tijd, in de maçonnieke tijd en nu herschrijf ik het in de retrotijd. Lucinde had me bij ons afscheid in Simiane een lederen koker meegegeven. Het was een brouwsel van Michel. Een blauwe en een rode pil, onschuldig op zichzelf, maar met elkaar vermengd veranderden ze in een gifbeker die ik moest schenken om de Orde te redden. Nog steeds is er de twijfel of ik blind orders volgde of net gekozen heb om vrij mijn levensloop te kiezen. Er zijn de beelden in mijn hoofd; geen feiten maar flarden van de route van één van de tijdsdimensies. Ik ben een moordenaar in één van de ruimtekrommingen van het universum. De moord voltrok zich op het feest van Madeleine. We hadden de tafel feestelijk gedekt met porselein uit Limoges en Philippe had zijn kooktalent aangewend om ons te verwennen. De abt had zijn beste fles uit de kelder gehaald, een fles bubbels uit de abdij van Haute Combe. Na de maaltijd werden we zoals gebruikelijk verwacht in het oratorium voor filosofisch overleg. Ik treuzelde en bood aan om koffie en gebak uit de keuken te halen. Ik stapelde de kopjes en de onderbordjes. In één van de kopjes goot ik de inhoud van Michels pillen en roerde stevig tot beide substanties zich vermengden. Tot mijn opluchting was het goedje kleurloos. Het leek alsof de kopjes net waren omgewassen onder de kraan. Voorzichtig liep ik met het dienblad naar het oratorium en zette het neer op het dressoir dat het verst verwijderd was van het salon waarin de kloosterlingen waren neergeploft. Hitsig discussieerden ze over de verschijning van Madeleine. Er was de Rastafari met zijn vrolijk gekleurde muts, de boeddhist met een sereen witte broek boven zijn blote voeten en de hindoe in een okergeel gewaad; het symbool van zijn geliefde India. Allen waren ze blind getuige van mijn letaal dessert. ‘Voor mij zonder suiker, puur zwart, bedankt.’ Die wens herkende ik en zou ik respecteren. Armands zwarte koffie zou zijn laatste worden. Zijn gifbeker bewaarde ik voor het laatst. Volgens de regels van de etiquette bediende ik eerst de abt, dan Frère Hôtelier, dan de vrouwen en tot slot de mannelijke retraitanten. Armand knipoogde. ‘Merci, c’est très gentil.’ Frère Hôtelier wees naar de lege stoel naast hem. ‘Schuif aan, Manon en vertel ons over het Belgisch bier. Heb jij enig idee hoeveel soorten Trappist er bestaan?’ Ik kon niet meer tellen en al mijn kennis was vervlogen door mijn instinct om te doden. Daarom deed ik alsof ik me verslikte in de Franse taal, begon te stotteren, zocht naar woorden en sprak in tongen. Gisèle verloste me van mijn spraakangst en vertelde over vergiffenis en oordeel. In de ochtend was er een man in haar boetiek verschenen. Hij wilde olijfolie en zeep, die de paters vervaardigen, om cadeau te doen aan goede zielen die hem hadden gered. De dag voordien had hij motorpech gehad omdat hij zonder benzine was gevallen. Hij stapte uren en ging aanbellen aan een huis dat toebehoorde aan vluchtelingen. Hij kreeg niet alleen gratis brandstof maar ook eten en drank. De abt stond recht, zegende de koffie en deelde gebakjes uit. Iedereen dronk, maar Armand liet zijn koffie onaangeroerd staan. Hij was nog steeds druk in gesprek. ’s Morgens had een retraitante het lef gehad om te vragen waarom de vrouw gedoemd is om in pijn te baren. Nu haalde Armand de Bijbelteksten aan die volgens hem illustreerden dat Jozef wordt voorgesteld als de man van Maria en niet omgekeerd, zijnde dat Maria de vrouw van Jozef was. Volgens Armand het ultieme bewijs dat de vrouw wel degelijk een bijzonder plaats krijgt binnen het christendom. De vrouw die het lef had gehad om de erbarmelijke rol ter sprake te brengen, gniffelde. ‘Gelukkig heb ik Simone de Beauvoir gelezen, Le Deuxième Sexe. Dat heeft me meer wijsheid gebracht.’ Armand probeerde zijn woede te verzachten met koffie. Slechts een halve seconde bedacht ik me en wilde de koffie uit zijn hand rukken. Maar het was te laat. Hij slurpte gretig en gaf me een compliment. ‘Je zet goede koffie; lekker smeuïg.’ Er gebeurde niets, hij snakte niet naar adem en viel niet morsdood op de plavuizen. Hij bleef praten over zijn wens om Frankrijk te bevrijden uit de macht van vrijdenkers en republikeinen. ’s Nachts hoorde ik geroezemoes op de binnenplaats. Een helikopter vloog over het domein en landde in het open veld achter de groentetuin. Om me te wapenen tegen de herrie en het gedaver trok ik mijn laken over het hoofd. Ik onderdrukte mijn nieuwsgierigheid en weigerde te gaan onderzoeken wie in nood was. Ik wist wie stervende was en dat schuldgevoel sloeg een gat in mijn wil. In de late ochtend, pas na de sext durfde ik mijn celdeur te openen. Gisèle zat op het muurtje te roken. ‘Wat is er gebeurd? Ik hoorde gestommel, maar was te moe om op te staan.’ ‘Armand is vannacht onwel geworden. De pompiers uit Forcalquier hebben hem met de helikopter naar het ziekenhuis in Digne gevlogen.’ ‘Toch niet erg?’ Mijn stem klonk gebroken, mijn toneelstuk was perfect. ‘Tijdens de sext hebben we voor hem gebeden, het komt wel goed. Hij heeft een hartaanval gehad, maar volgens de abt gaat het nu beter met hem. Armand is een workaholic en hartpatiënt. Maak je maar geen zorgen.’ Maar dat deed ik wel. Armand moest sterven. Dat was mijn opdracht en ik had gefaald. Mijn tijd was op. De week in het klooster was verstreken. Ik dweilde de vloer van mijn cel, trok de lakens van het bed en pakte mijn bezittingen in. Mijn cel was opnieuw kaal met slechts een eenvoudig eenpersoonsbed, een klein houten bureau met daarop een Bijbel en een leidraad met de regels van Benoît, een oncomfortabele stoel en een kruisbeeld aan de wand met gewijde palm. Ik poetste de badkamer, haalde mijn haarplukken uit de afvoer van de douche, blonk het emaille van het toilet en maakte de vuilnisbakjes leeg. Er was geen spoor meer van mijn verblijf in het klooster. Ik reed mijn auto de binnenplaats op en laadde mijn bezittingen in de koffer. Philippe zat onder een olijfboom te gluren en wenkte me. ‘Je was toch niet van plan om te vertrekken zonder afscheid te nemen? Ik heb iets voor jou.’ Ik verwachtte het boek met de inscriptie om me aan te sporen om te schrijven. Maar hij schoof zijn bedelarmband van zijn pols. ‘Zoals beloofd!’ Geheimzinnig fluisterde hij mij in het oor: ‘Deze winter ga je niet naar de Verdon!’ Ik schrok. ‘Ben jij Christophe uit Comps-sur-Artuby?’ ‘Onthoud dit mijn zuster, elk levend wezen heeft zijn evenbeeld in schakeringen die ontstaan uit de geboorte van de verschillende tijdsdimensies. Maar ik ben mezelf in het nu, hetero, kok, bon vivant en rokkenjager. Het gaat je goed. We zien en horen elkaar ooit weer als de sterren het willen.’ ‘Is Armand dood?’ ‘De tijd zal beslissen of hij zich definitief zal schikken naar de scheppend kracht van de menselijke geest.’   ...                

ManonvandeBron
6 0

Zelf beslissen over je lichaam

Het is begin november. We zitten in een kamer in het UZ Gent. Ergens op de tiende verdieping, afdeling neurologie. Mijn man zit naast me op het bed. De kamer geeft een troosteloze indruk (en zo voel ik me ook). Het meisje naast me in het bed verdraagt door episodes van migraine geen felle lichten. Alles is duister. Ik heb de indruk dat het mistige weer met ons mee naar binnen is gekomen. We wachten op de dokter. Ik sta vandaag op de planning voor een biopsie van een lymfeklier om sarcoïdose uit te sluiten. De dag nadien staat er normaal een ruggenmergpunctie gepland. Ik weet niet goed wat er zal gebeuren tijdens de biopsie en misschien is dat soms maar goed ook. Alleen voor de ruggenmergpunctie begrijpen we niet zo goed waarom ze moet gebeuren. En dus blijven we wachten op de dokter voor meer uitleg. Na een lang kwartier is hij er. Hij start zijn uitleg over het waarom van de punctie. Het gaat over de zoektocht naar welke auto-immuunziekte ik nu precies heb. Het uitsluiten van de piste dat mijn eigen lichaam hersenvliesontstekingen veroorzaakt. En verdere onderzoeken van hun kant. Ik ben moe van alle onderzoeken die elkaar in sneltempo de voorbije maanden hebben opgevolgd. Alle mogelijke diagnoses die zijn voorbij gegaan. De pijn, het gehoorverlies, het opnieuw voelen verbrokkelen van al mijn plannen,... De dokter ziet het en zegt: "Mevrouw, u beslist over de onderzoeken ook. Het is uw lichaam.".   Alleen voelt het al sinds 2018 niet meer als 'mijn lichaam'. Ik weet zelf ook niet meer wat dat lichaam allemaal doet. Laat staan dat ik weet waar de grenzen liggen of wat we het best doen. En ik krijg zelfs het gevoel dat de dokters het ook niet helemaal meer weten. Waar ik vroeger een rotsvast vertrouwen had in dat lichaam (alles zou wel lukken als ik er maar voor ging - nog even doorbijten) lijkt het nu zijn eigen wil te hebben en onvoorspelbaar te reageren. En hoe ga je daar mee om? Hoe maak je beslissingen over een lichaam dat zijn eigen wil lijkt te hebben? Een lichaam dat door het aanmaken van verdedigingsmechanismen zichzelf ziek maakt. En wanneer we het door medicatie in bedwang proberen te houden (reguleren zoals dokters dat zo mooi zeggen) dan maar alle ziektekiemen met open armen verwelkomt. Ik ken mijn eigen lichaam niet meer. Dat zou ik tegen de dokter willen zeggen. Maar ik zeg het niet en huil.        

Alice Bremt
76 0

Locatietheater - op de camping

Gemiddeld één nacht op drie poot ik mijn kijkhut neer in een beschermd reservaat. Om daar ongegeneerd het menselijke theater gade te slaan. Nog voor het fluwelen doek openzwaait, komt hij de scène al op gedrenteld. De mens. Halfnaakt met veel borsthaar, getooid in zwart boxershort en goedkope teenslippers, een strandhanddoek rust op zijn schouder. Hij improviseert fluitend een onbeduidend wijsje wanneer hij op het met houtsnippers aangelegde kronkelpad luidruchtig één voor één alle tentjes passeert.  Altijd kraait wel ergens een haan, in het sanitair krijgt zijn eigen vroege vogel het hoogste woord. Ritmisch klateren krachtige stralen tegen het gebarsten porselein. Daarna steekt de protagonist een sigaret op en sloft vijf passen naar het dichtstbij gelegen douchehok waar hij zijn peuk door de goot spoelt. Wanneer het warme water stroomt, verkent hij uitvoerig de akoestische reikwijdte van al zijn lichaamsholten. Hij rochelt en reutelt, blaast en gorgelt, snottert en hoest. Schraapt en spuugt, knettert en schalt, wat is het heerlijk om koning van de schepping te zijn. De regie overdag is vaak voorspelbaar. Meestal verpoost de vrouw, niet zelden van respectabele leeftijd, in haar ligstoel om haar achterstallige society magazines bij te werken. In een actiever moment lost ze legpuzzels op onder de shelter. Vier keer per dag wrijft ze met een schotelvod de plastieken opklaptafel proper terwijl haar man uitvoerig de trekhaak inspecteert. Enthousiast worden sporten beoefend die in eigen land nooit worden uitgeprobeerd. Petanque natuurlijk, met een lauwe Pastis want ijsklontjes hebben ze niet in de caravan. Badminton waarbij enthousiast wordt gekraaid telkens een raket toevallig het pluimpje raakt. En schaken met grote stukken op een aangelegd speelveld waarbij ze de regels niet kennen dus dammen ze maar. Tragedie is er pas ‘s avonds. Wanneer huilende kleuters van de speeltuin moeten geschraapt, de onhandige dochter haar bord spaghetti laat vallen en er van vrouwlief geen nieuwe fles wijn op tafel mag. Wanneer alcoholisch geïnspireerde filosofische gesprekken ontaarden tot vlammende burenruzies en de slechtst bespraakte er met zijn SUV vandoor raast. Pas als het slapenstijd is, zet de Duitse figurant een opgenomen Duitse komedie op en proest hij het telkens uit op aangeven van de lachband. Als ook de allerlaatste lichten van de campers uitgaan, opent de Filipijnse familie, centraal op de camping, het verjaardagsfeest van hun kleine. Als verjaardagscadeau krijgt de tienjarige zoete taart en luide iPad-muziek en ritmisch handgeklap maar eigenlijk wilt hij gewoon wat ook de rest van de camping wil. Slapen.

Cédric Raskin
7 1

Modderig vertrouwen

Het weer is grauw en grijs.De kou bijt in mijn neus.Ik sta bovenaan onze straat en kijk uit over de Erpse velden.Het is mijn eerste wandeling alleen.Mijn man weet dat ik op pad ben, kent de route en kan me komen ophalen als ik ergens mijn evenwicht kwijt raak.Ik stap helemaal langs de kant van de weg want zelfs met hoorapparaten kan ik fietsers niet horen aankomen.De wind waait stevig en lijkt te fluiten in mijn apparaatjes.Daar helemaal bovenaan haal ik adem, met mijn voeten in de modder.Ik trek mijn hoorapparaten even uit.En alles wordt stil.Ik hoor nog geluiden maar dof.Alsof er een stolp over me heen is gezet. Ik adem in en kijk achteruit.Ik zie mijn voetstappen in de modder en denk aan het gesprek dat ik daarnet thuis had.Over toekomstperspectieven, verwachtingen, doktersadviezen, financiële keuzes, eigen verlangens en wensen.De weg die we tot nu toe hebben afgelegd was op zijn minst gezegd soms hobbelig.Ook al heb ik enorm veel om dankbaar voor te zijn.Maar ik wil de laatste tijd niet meer achterom kijken.Ik voel namelijk dat het kleine vlammetje, dat me altijd doet hopen, het soms moeilijk krijgt.Dat er soms wat duisternis komt.En dat wil ik niet. Maar wanneer ik vooruit wil kijken, zie ik een kruispunt.Ik heb geen idee welke weg ik moet inslaan.Verder kijken dan dat kruispunt lukt niet.Elke mogelijke route die ik uitstippel brengt verdriet mee, verlies of een opoffering voor mijn gezin of mezelf.Dus sta ik hier even stil.In de gure wind in de Erpse modder. Ik kijk niet meer vooruit of achteruit maar naar mijn schoenen die in een grote poel modder staan.Soms wou ik dat ik niet alleen mijn schoenen kon zien.Maar ook de voetafdrukken van iemand naast mij.Een soort gevoel van  vertrouwen terugvinden dat alles goed komt.Want ook al weet ik dat er veel mensen naast me staan, soms voelt ziek zijn heel eenzaam.Ik doe mijn hoorapparaten opnieuw in.De stolp wordt opnieuw weggenomen. Het ruisen van de wind komt me al opnieuw tegemoet.Vertrouwen Alice, vooruit. En straks mijn schoenen poetsen.      

Alice Bremt
6 1

De ontwaking

Het eerste licht druipt mistig binnen doorheen het fijne laagje katoen dat voor de verdiepshoge vensters hangt. De houten omlijsting ervan is naar buiten gekeerd en de bries creëert geesten in het gordijn. Daarbuiten ligt Parijs op zondagochtend in het najaar. Geluiden van een ontwakende stad. Echo's van stiletto's over de Champs-Elysees. Parisiennes in bont.  Een witte scene spreidt zich over de hotelkamer. Maagdelijk wit omhult de muren, het nachtkastje, de lakens, het meisje. Enkel de vloer is eikenhoutbruin en het plafond is een korrelige zilveren spiegel. Het omlijst een vrouwenlichaam omheen een puinhoop van lakens. Lang uitgestrekt, schuin over de kingsize. Ze lijkt wel een Griekse godin. Omhult in haute couture witte zijde dat haar tepels aftekent. Haar golvend goud en huid winterwit. Botticelli's Venus in de 21e eeuw beeldt zich af boven haar.  Ze ontwaakt door de bries op haar pols die over het bed hangt. Wrijft enkele zwarte korrels uit haar ogen. Restanten van volmaakte wimpers gehuld in pikzwarte mascara liggen nu levenloos op haar wallen. Ze kauwt op een lokje haar dat in haar mondhoek blijft steken en laat haar vingers eventjes spelen met het spaghettibandje van haar jurk. De stof kreukt onder haar perfect gevijlde vingernagels. Mat roze en witte elegantie over een hard bollende huid. Beeld je het geluid in wanneer laagjes zijde over elkaar glijden. Zacht geruis, bijna opwindend. Haar vingers omlijnen een doolhof van geborduurde bloemen die haar grootmoeder op de jurk liet naaien.  Ze rekt zich uit. Haar zijden omhulsel tekent elke spier af die zich strekt doorheen haar egale lichaam. Haar handen blijven even wijdgespreid op haar onderbuik rusten. Ze beeldt zich een kind in, in zomer tussen bloesems en heide. Een jongetje met helderblauwe ogen lacht haar toe met een mond vol melktandjes. Even voelt hij zo echt. Ze kan zijn aanwezigheid bijna bij haar in de kamer voelen. Het beeld creëert een frons op haar voorhoofd en jeukt in haar gedachten. Ze schudt het weg alsof haar hoofd een sneeuwbol is die de inhoud wazig maakt. Ze weigert dieper in deze gedachte te verzinken.  Opstaan kost moeite. Haar lichaam voelt nog uitgeput aan. Maar wanneer opnieuw een scherpe herfstbries door de kamer raast en kippenvel op haar armen tekent, vindt ze de kracht. De houten vloer kreunt onder het gewicht wanneer ze haar stoffen nest verlaat. Voetje voor voetje baadt ze zich een weg tussen sigarettenpeuken en half, met champagne gevulde coupes. Haar jurk gaat op in de stof van het gordijn wanneer ze haar borstkas laat rusten over het balkon. Ze kijkt over de ontwakende stad naar mogelijkheden, dromen en toekomst. Ze voelt zich uitzonderlijk ongelimiteerd deze ochtend. Ze voelt zich vrijer. Ze laat het moment even tot haar doordringen. Wordt er bijna verlegen van. Ze ademt diep in doorheen haar neus, ruikt de rottende herfstbladeren en het versgebakken deeg uit het bakkerijtje om de hoek. Ze had nooit verwacht zich te settelen in de Franse hoofdstad. De Franse taal is en blijft maar moeizaam over haar tong rollen. Maar Parijs stal haar hart sinds de eerste keer dat ze er naartoe trok. Een lastminute tripje om twee uur ’s nachts, om de zonsopgang te gaan bewonderen aan de Eiffeltoren, verkocht haar ziel aan de stad der liefde en croissants. Een liefde die langer zou blijven hangen, dan de jongen die toen haar hand vasthield.  Ze neuriet zich een weg naar de badkamer. Once upon a time in December kleeft voor eeuwig aan de binnenkant van haar hersenen. In een soepele beweging bindt ze haar haar vlug in een weelderige knot en grijpt de telefoon in het passeren. ‘Bonjour Gabriel! Puis-je avoir un croissant et une tasse de café, s'il vous plaît? Gekraak aan de andere kant van de lijn, gevolgd door de warme stem van de receptionist waar ze enkele nachten geleden het bed mee deelde, antwoordt haar terug. “Oui, un café fort! Merci Gabriel!”. Haar stem klinkt nog ruw. Een pijnlijk symptoom van het overtollige tabaksgebruik.  Ze geeft de spaghettibandjes een klein duwtje van haar schouders en de jurk glipt van haar lichaam als een tweede huid die ze niet langer nodig heeft. Ze bestudeert even haar naakte versie die terugkijkt in de badkamerspiegel. Ze ziet er knap, maar gehavend uit. Blauwe, bijna zwarte plekken onder de ogen. Gebarsten lippen. De nacht bracht opnieuw niet veel slaap met zich mee. Een leven buiten haar bereik spookt in haar dromen. De bolle buik, de moeder.  Ze wast de zonden van vorige nachten van haar af onder een hete douche en wanneer ze klaar is staat haar koffie en croissant voor de deur. Op de kartonnen koffiebeker staat iets geschreven in dikke, zwarte marker “Bon appétit. Appelle-moi!”. Ze rolt met haar ogen en uit een spottend lachje. Het mannelijke wezen heeft zich altijd al aan haar voeten geworpen, maar zij konden haar behoeften nooit bevredigen. Zij konden haar nooit geven waar ze werkelijk naar verlangt. Op zondagochtend houdt ze ervan naar de oude boekenwinkel in het achtste arrondissement te trekken. Haar sixties schoenen met brede hak klinken luidt op de kasseien om 8u30 in de nog verlaten Parijse straten. Agnes is de 73-jarige eigenares van ‘The Shakespare & company bookstore’. Ze groeide op in Londen en verloor ook haar hart in deze stad. Ze begroet haar met twee kussen op de wang en kan een kleine omhelzing niet laten. De muren zijn van vloer tot plafond gevuld met boeken en om elke hoek, doorheen smalle paden, vind je een nieuwe kamer gewijd aan een ander literair thema. Beethovens vijfde symfonie klinkt doorheen het winkeltje. Vandaag is het moment, fluistert ze zichzelf toe. Vandaag raapt ze de moed bijeen het achterste kamertje, niet groter dan een bezemkast, te betreden. Als ze zou binnen gaan, zou het een teken zijn van acceptatie. Ze wist niet of ze daar werkelijk klaar voor was. Boven de deur hangt een houten bordje met in sierlijke letters ‘Motherhood’ in gegraveerd.  Ze weet niet hoe lang ze al naar het boekenrek staat te staren wanneer ze plots een hand op haar schouder voelt. Wanneer ze zich omdraait ontmoet ze Agnes haar blik. Haar ogen lijken waterig en medelevend. Agnes reikt met trillende hand naar het boek dat ze stevig in haar handen houdt. Ze leest de titel nog eens voor het wordt teruggeplaatst. ‘Infertility and how to live with it’. “You are not ready. And that’s okay”. Ze staart naar haar handpalmen waar het boek enkele ogenblikken geleden nog lag en een traan glipt tussen haar lange wimpers. “Let me make you a cup of tea while you read some more entertaining litrature, dear”, werpt Agnes haar toe. Het doet een klein lachje op haar gezicht verspreiden. “Okay”, fluistert ze zacht en volgt Agnes de trappen op. “Okay.”. 

Ari
10 0

Eerste Hulp Bij Liefdesongevallen

Mijn innerlijke ekster trekt me steeds naar diezelfde etalage in een volksbuurt in Gent. Een paar glinsterende oorringen ligt er al maanden naar mij te roepen. Ik beeld me in hoe mijn zwart-wit gekleurde innerlijke vogel een deuntje zingt terwijl ik in het avondlicht richting de kleinnoden waggel. Zo gaat het al maanden. De overdag weinig interessante etalages veranderen ‘s avonds in dromerige sprookjestaferelen. Alsof het avondlicht en het verlaten karakter van de straat de inhoud van achter glas gereserveerde zaken tot leven brengt. De onbereikbaarheid van de spullen doen me de zaken idealiseren. Onbereikbaarheid creëert verlangen en al zeker in het avondlicht. “Je zou die oorringen moeten kopen. Je mag jezelf gerust eens iets cadeau doen” “Waarom?” “Is er een waarom nodig? Je vindt ze mooi en je mag jezelf iets gunnen” De innerlijke ekster vliegt verschrikt op als we op de trapjes vlak voor de winkeldeur een huilende jonge vrouw vinden. Ik heb nooit mijn hoofd kunnen afwenden van ongeluk. Op de achtergrond bewegen een paar schaduwen. Ze lijken op te gaan in de muren van de historische panden, schuiven voorbij, gaan op in de klinkers van de straat. Ze huilt alsof ze alleen in een ruimte zit. Haar fiets staat als een soort dranghekken voor haar geparkeerd. Haar fietslichtjes vergat ze uit te doen, haar gsm houdt ze trillend in haar koude handen. Terwijl ik me nog afvraag of ik niet liever een schaduw zou willen zijn, blijft hij resoluut staan. Hij lijkt de start van onze interactie te markeren. Ik bedenk me dat het gek is, hoe ongemakkelijk ik me voel bij publiekelijke uitingen van gevoelens. Hoe je onopvallende bestaan in de openbare ruimte precies bij de nek gegrepen wordt als je geconfronteerd wordt met uitingen van emoties van de andere. Zeker als het over verdriet gaat. Hoe ik in eerste instantie verstijf en m’n ogen wil dichtknijpen. Freeze or flight? Alvast één vraag waar ik het antwoord op weet. Ik ontdooi en vraag haar aarzelend of alles ok is, wetende dat dat het niet is. Een mens moet ergens beginnen. Ik ben nu betrokken in deze interactie, dus nu moet ik er helemaal voor gaan. Ondertussen zit mijn metgezel met het grootste gemak in boeddhahouding. Alsof de straat zijn kussen is. Ik zucht en ga bij hem zitten, want het maakt van mij een nogal raar figuur om naast mijn zittende vriend rechtop te staan. Bovendien heeft hij de juiste inschatting gemaakt om zich op de hoogte van onze gesprekspartner te bevinden. Terwijl mijn achterwerk de koude straatstenen raakt, herinner ik me mijn Slovaakse vriendin die me in Denemarken waarschuwde. “Darling, you should not sit on this cold bench. You might not get babies. Just saying”. In nog geen minuut zijn we verwikkeld in een diep emotioneel gesprek over de liefde. Voor ons een slachtoffer dat bittere tranen huilt die ze zonder veel omhalen met haar mouw wegveegt. We luisteren en knikken. Geen mens die niet weet hoe het voelt wanneer je emotionele tuin met zorgvuldig gekweekte bloemen door een bulldozer wordt platgereden. Dat die bloemen wel terug zullen groeien, dat is een ijdele troost. Hij zwijgt en laat mij haar af en toe in stiltemomenten vragen stellen. Ze lacht, zegt dat ze zelf haar vriendinnen op die manier zou bijstaan. Maar dat het eventjes erg eenzaam is in de lockdownsituatie. “Zie mij hier zitten, mijn ganse liefdeshistorie uitleggen aan vreemden”. Soms is de vreemde het best geplaatst om eens te luisteren. Ik bedenk me dat we in de lockdown de vreemde in de straat wat missen en dat deze een belangrijke rol opneemt. Dat de grens tussen vreemd en vertrouwd dunner is dan we denken. Flinterdun. De vreemde waar je je even kort intens mee bindt en dan weer loslaat. Het is een beetje zoals dat ene instrument in het orkest. Het is een onopvallend klein ding dat maar af en toe een hoge toon in het stuk brengt. En toch is het een belangrijk aspect van het hele muziekstuk. We spreken haar nog een paar laatste bemoedigende woorden in en nemen afscheid. Ze bedankt ons, staat een beetje wankel op haar benen. Letterlijk en figuurlijk. We kijken haar nog even na tot het rode lampje van haar fiets wordt opgeslokt door de nacht en zetten onze wandeling verder. “Eerste hulp bij liefdesongevallen en andere drama’s. Het gaat ons goed af”, grapt hij. Ik besluit de oorringen te kopen.

svm
27 1

Gedicht over noodzaak

Nu dat de mededeling over beterschap naar je toe lijkt te deinen, vergeet je dat 'tevreden zijn met jezelf' ook om progressie draait. Want dat is wat het algemene karakter van een code, een tekst, iets verstaanbaars met zich mee draagt: dat het inclusief is, en bijgevolg betekent dat dat jij niet zo beslissend bent in de betekenisvorming ervan.Zou er ook zonder mij sprake zijn van iets dat ethisch goed klinkt? Ik geef je mijn mening, en krijg er deze turbulente tijden voor in de plaats. Ik vraag me dus luidop af wat mijn rol is in jouw problemen.Die ook mijn problemen zijn. Daarom ben ik er. Het draait niet rond mij, het draait rond waarom het niet rond mij zou kunnen draaien, en daarom ben ik er. En dat er in de kamer ernaast geweld wordt gepleegd, doet er even veel toe,als dat er ergens anders iets subliems bereikt wordt.Vervollediging wordt dan ook altijd weer bewierookt, en ik,kopie van wat beschikbaar is in deze kamer, raak niet verder dan te zeggen dat ik ook mooi ben,op mijn eigen manier.  Misschien bestaat er een manier van communiceren zonder mij,maar opnieuw, wat betekent mijn vervorming van de boodschap daarin dan nog? Het is onvermijdelijk dat ik een rol speel in jouw onwetendheid, zie je,omdat in die verwarring een noodzakelijk afwezige Dries toekijkt hoe het zijn schuldzou kunnen zijn. Zonder dat daar reden toe is,lijk je van me weg te racen,enkel gehaast,om weer terug te keren. Hier zonder noodzaak ben ik veilig, maar ik verkies het om terneergeslagen standvastigheid in de omgeving, die geweld is,op te zoeken, omdat ik niet zonder verzet tegen pijn wil bestaan.  Dat wat net over de grens van mijn territorium zich bevindt, is vreemd genoeg ook iets dat bekend voorkomt. Wat betekent de low key aanwezigheid van onze generatie nog, als ze altijdwordt afgelost? Het verder zetten van tijd, betekent vreemd genoeg altijd iets anders te vergeten. Ik wil het niet meer verder laten komen dan waanzin,zonder je te vergeten.De foute keuze is altijd de stap te veel.Dus ik neem mijn tijd om mijn leeftijd in te halen. Ergens in mij, haalt de politicus het wel, de vraag is, of hij dat doet voor de buitenwereld,die altijd opnieuw anti-politiek is. Geen tijd voor extra gewichtop de schouders van België dan toch niet,omdat de grens tussen conflict en overeenstemming zoek is.   En dat waar de vredesonderhandelaar om maalt, is de dialoog. Maar alles wat vergeten wordt, wordt dit om weer maar eens terug te keren.  Ik zak weg in de herinnering dat ik jou leerde kennen,baal erg hard omdat ik jou niet meer zo ontmoet,en leer je kennen in de wetenschap dat dat nodig is. 

Dries Verhaegen
55 0

Een tienermoeder die houdt van spaghetti verkeerd

Mijn oudste dochter werd tien jaar in 2020. Ik kreeg een kaartje van een vriendin ‘proficiat, je bent nu een tienermoeder’. Van de leeftijd met één cijfer naar de leeftijd met twee cijfers is spannend voor de 10-jarige, maar geen uitzondering. De overgang van twee naar drie cijfers is uitzonderlijker, maar brengt noodgedwongen minder opwinding met zich mee (je niet opwinden Mariette, dat is niet goed voor je hart). Volgens mijn kaartjesvriendin heb ik sinds maart dit jaar een tiener in huis. Tiener ben je immers vanaf je tiende tot je negentiende. Een andere vriendin zag het kaartje: ‘Je bent toch pas een tiener als je der-tien bent? Tot je negen-tien. Vandaar het achtervoegsel.  Oh, en sorry dat ik geen kaartje stuurde, je weet dat ik niet goed ben met verjaardagen.’ Voor mij is ze tien, maar dat maakt haar geen tiener. De leeftijd tussen tien en twintig is geen eenduidige periode, maar één van meerdere overgangen: van kind naar volwassene (juridisch en naar eigen zeggen), van onwetend naar alwetend (maar iedereen gaat naar die fuif), van alwetend naar onwetend (ik heb geen idee van wie die sigaretten zijn). Als tienjarigen geen tieners zijn, wat zijn ze dan wel? Soms worden ze omschreven als prepubers. Ik vind geen fan van het woord puber, laat staan pre-puber. Een foetus is toch ook geen pre-baby en een lid van okra geen pre-bejaarde? Er bestaat niet zoiets als hét tienerdecennium. Iemand vragen diens tienerjaren samen te vatten in drie termen is hetzelfde als een historicus vragen om in drie termen de middeleeuwen samen te vatten. De tienerjaren zijn vaak een samensmelting van meerdere periodes: het einde van de lagere school, het middelbaar en het begin van de studententijd. Mijn studententijd in drie termen? Blokpauze, Bilbo bezoek en spaghetti verkeerd. De eerste twee waren vaak een duo: tijdens mijn studeerpauzes ging ik doorgaans snuisteren in de Bilbo, een cd-winkel (kunnen we situeren net nà de middeleeuwen) in Gent. En die spaghetti verkeerd? Moeders spaghetti gaat in een potje mee naar je kot. Daar gaat de spaghetti omgekeerd – liefst met één vlotte armbeweging – in een bord en in de microgolfoven.   Moeder: Weet je, ik was vijfentwintig jaar oud toen ik jou kreeg. Een jonge mama. Dochter: Vijfentwintig? Dan was je toch al een kwarteeuwer.

Lore Dewulf
65 1