Zoeken

Poppenkast

FADE IN C.J. GaiusToen ik klein was wou ik veel.Ik wou brandweerman worden of astronaut.Dokter, bakker, voetballer, mummie ofgroot en sterk zoals mijn vader. PsychologeMhm C.J. GaiusWanneer ik wakker lig in de nachthoor ik zijn zware stem brommen.Een stem die verdween na vijftien lentes,maar me tot op heden achtervolgd. PsychologeMhm C.J. GaiusHij geeft me raad en kraakt me af.Betrapt, berispt en bespeelt me. PsychologeEn wat voelt u daarbij? C.J. GaiusFrustratie… irritatie… .Het is als het lopenvan een of andere marathonvoor het goede doelom dan op 200 meter van de finishmet een appelflauwtetegen de grond knallen.Ik kan de overwinning ruiken,maar nooit proeven. (aarzeling) PsychologeVertel verder. C.J. GaiusHet is alsof ik een kleine beet van de appeluit het hof van eden kan nemen om danbruusk eruit gezwierd te worden dooreen of andere charlatandie meer en beter denkt te weten.Ik dácht dat het leven een eerlijk verloop kent,maar ik had het goed mis. (lichte frustratie dringt door in zijn stem)Het leven kent vooral omkoperij… vriendjespolitiek. PsychologeKlinkt als een harde wereld… C.J. GaiusHet ís dan ook een harde wereld.Het is een poppenkast vol schijnbaar perfecte figuren.Regels en vuil spel hebben de bovenhand.Het is spartelen of verzuipen.Het is spelen of bespeeld worden.Het is een gevecht, elke dag.Het is op het juiste momentde juiste snaar raken bij de juiste schakelaar.Het is zo fucking vermoeiend.Het is zo fucking oneerlijk. PsychologeU vertelde dat uw vader aanzien had,hoe komt het dat u daar geen baat bij hebt? C.J. GaiusOmdat hij dood is.Omdat mijn zus dat niet is. Psychologe(zwijgt, wachtend op een vervolg) C.J. GaiusZo lang zij dat niet is stel ikgodverdomme niets vooren blijf ik dwalen in haar schaduw.Blijf ik op 200 meter van de finish.Staar ik vanuit god weet waarnaar die verrotte hof van eden.Zij plukt de vruchten van mijn vaders’ succes.Zijn eeuwige lieveling.Ook nu hij in de grond ligt te rottenals een stuk vergeten fruituit een fruitmand die je liever niet had gekregen. PsychologeIk heb u nog nooit eerder over een zus horen spreken? C.J. GaiusMijn zus dat is...Mijn zus dat is de nagel aan mijn doodskist.Zij is altijd overal beter in geweest dan mij.Twee luttele minuten eerder kwam zijop deze wereld en toch leek ze er meteen over te heersen.Zelfs wanneer er tijdens de turnlessen groepjes werden gevormdwerd zij eerder gekozen. Haar punten waren steeds net wat beter.Haar krullen zaten mooier.Haar tekeningen volmaakter.Haar presentaties uitmuntender.Haar intenties zuiverder.Hij zag haar eerder.Hij zag haar liever.Nu heeft zij alles en heb ik niets.Zij geeft bevelen, ik voer ze uit.Zij drinkt koffie, ik schenk hem.Zij maakt afspraken, ik noteer ze.  PsychologeDat moet niet makkelijk zijn voor u.C.J. GaiusVoor vrouwen is het eigenlijkwel gewoon heel erg simpel allemaal.Die poepen zich een weg omhoog.Mannen kunnen dat niet,dat is een privilege dat enkel vrouwen kennen.Ze smeken er zelfs om,wanneer ze kortgerokt en met uitpuilende borstenaan de kopieermachine staan.Ze willen niets liever.Ze weten dat ze zo hun zin krijgen.Zodra ze die hebben gekregen verdwijnen ze. PsychologeZoals ook uw moeder verdween? C.J. GaiusMijn moeder heeft hierabsoluut niets mee te maken. PsychologeExcuseer... (kijkt vrij onsubtiel op haar horloge)Onze tijd zit er helaas op voor vandaag.Zullen we het er volgende week verder over hebben, meneer Gaius?   FADE OUT       Inzending voor: Shakespeare is dead

ElinaLYTN
20 0

Georgette & Amélie

Intro: Oudere vrouw zit te breien op een bankje in het park, vlakbij de speeltuin. Er komt een meisje van een jaar of zes aangelopen. Achtergrondgeluid: park- en speeltuingeluiden / af en toe onderbreking in het getik van de breinaalden. V = vrouwM = meisje _________________________________________________________________________________ V            Dag lieve kind, wil je ook graag op het bankje zitten? M           Ja, mijn mama wil liever dat ik stilzit als ik een ijsje eet, anders hangen mijn kleren helemaal vol. V            En dat willen we niet he?! Kom er maar bij, ik schuif mijn tas wat op. (geritsel van tas die verplaatst wordt en bonk van kind dat plaats neemt) V            Waar is je mama juist? M           Daar, met die rare oranje rok, ze duwt mijn broertje op de schommel. V            O ja, ik zie hen. En wilde je broertje geen ijsje? M           Hij mag niet. Hij is lasose inlowant of zoiets. (gegniffel) V            Lactose-intolerant? Dat ken ik, dat had mijn dochter ook. Dan mag hij niks met melk he? M           Nee. En ook geen ijs, want het ijs hier is gemaakt van melk. (geslurp aan het ijs) M           Thuis hebben we waterijs. Mijn lievelingsijs is aardbei. V            Oh lekker! En welk merk kopen jullie? M           We kopen ze niet, we maken ze zelf! Dat is veel beter voor het miljoe zegt mama. Want al die verpakkingen belanden anders in de zee. En dan gaan de vissen dood. En dat wil ik niet… V            Nou, het lijkt me dat jij een hele slimme mama hebt! M           Hoe heet jouw dochter? (lange stilte) V            Mijn dochter is gestorven… Ze heette Karolien… (opnieuw stilte en wat geknabbel aan de koek van het ijsje) M           Ik heet Amélie. Ik ken niemand die Karolien heet. Kent u iemand die Amélie heet? V            Neen, tot daarnet niet. Maar nu wel natuurlijk. M           O ja? V            Ah ja, jij heet toch Amélie? M           Juist! En hoe heet u, mevrouw? V            Laat dat mevrouw maar vallen. Ik ben Georgette, aangenaam. M           Mevrouw Georgette, ik ga mijn servetje in die vuilbak daar gooien. Vindt u het goed als ik nog even bij u kom zitten daarna? V            Maar natuurlijk lieve kind! (geluid van dichtklappend deksel van de vuilnisbak + geren terug)(intussen is de dame naarstig aan het tikken met de naalden) M           Wat doe je eigenlijk? V            Dit? Dit heet breien. Ken je dat? M           Nee, nog nooit gezien. En waarvoor dient dat, zo breien? V            Je kan er iets mee maken, een sjaal ofzo. Dit wordt een trui. (luid getik van de breinaalden) V            Wil je het ook eens proberen? M           Mag dat dan? Ik ben nog maar zes! V            Oh, maar toen ik zo oud was als jij, had ik al zeker vijf sjaals gebreid! M           Echt? V            Ja hoor. Wacht, ik toon het even. Kijk, er zitten een heleboel soorten knoopjes om de naald, en wij gaan er eentje bij maken. Ik neem het touw dat aan de bol vast zit tussen mijn duim en wijsvinger en maak er een lusje mee. Dan steek ik het uiteinde van de naald eronderdoor in dat lusje. Zo. En nu laat ik voorzichtig mijn duim los en trek de draad aan om de naald. En klaar is Kees! M           Kees? Heeft deze trui een naam dan? V            Nee joh, dat is een uitdrukking, gewoon om te zeggen dat je dan klaar bent. M           Maar ik heet niet Kees, ik heet Amélie. V            Ja dat weet ik toch. M           Maar waarom zeg je dan dat Kees klaar is? Ik begrijp het niet… Heeft Kees die trui dan gemaakt? Of maak je die trui voor Kees? V            Nee, deze is voor mijn vriendin. Ik wil hem haar geven voor haar verjaardag. Vergeet maar wat ik zei over Kees. Wil je eens proberen? M           Ja, graag! V            Zo. M           Dus eerst moest ik een lusje maken. V            Ja, en dan met de naald eronder, zo, ja. En erdoor. Hop. M           En nu zachtjes loslaten. Spannend he?! V            Je doet het prima! En nu aantrekken op de naald. Voilà, perfect! M           Joehoe!!! V            Wil je nog eentje? M           Als dat mag? V            Doe maar. M           Lusje. Eronder, erdoor. Loslaten, aantrekken. Zo? V            Helemaal juist! Je hebt talent! M           Echt? Misschien moet ik mama ook om breinaalden vragen. Waar kan je die kopen? V            Oh, op veel plekken. Je hebt speciale naaigarenwinkels, maar sommige supermarkten verkopen ze ook. M           Wij gaan altijd naar die om de hoek. Hebben ze die daar ook? V            Ja, ik geloof het wel! En heb je al een idee welke kleuren wol je wil? M           Mag je die dan ook kiezen? V            Natuurlijk! Je begint best met één kleur, maar als je het een beetje in de vingers hebt, kan je wel eens proberen met twee kleuren. M           Maar hoe dan? V            Dan kom je nog maar eens hier. Ik zit hier meestal op woensdagnamiddag. M           En kan je ook een rok maken? V            Dat kan, maar een wollen rok wordt niet zo vaak gedragen. Maar het kan zeker. M           Hm, dan wil ik dat wel eens proberen. Vindt u ook dat mijn mama beter een andere rok had aangedaan? V            Neen, niet echt… Vind jij van wel dan? M           Ik had gezegd dat ze de rode moest kiezen, die past veel beter bij dat zwarte truitje.               Maar mama zei dat ze zich beter voelde in die oranje. V            En is dát niet belangrijker dan, denk je? M           Zij is toch niet degene die ernaar kijkt? Wij wel, en ik vind de andere mooier. V            En hoe voel jij je als je iets leuks hebt aangetrokken en je mama zegt dat ze het niet mooi vindt? M           Dat doet ze niet, dat heeft ze al geleerd, want dan word ik heel boos. V            Echt? Voor kleren? M           Mama zegt soms dat ik een kleine driftkikker kan zijn, dat vind ik wel grappig. Maar natuurlijk niet op het moment dat ik boos ben. Dan roep ik en stamp ik met mijn voeten. V            O. En ben je vaak boos? M           Niet zo vaak. Om de andere dag ofzo. V            Oei, dat vind ik wel vaak. En weet je waarom je boos wordt dan? M           Meestal gebeurt het als ik van school kom. Er zitten veel jongens in onze klas, en die onderbreken de juf altijd, en willen altijd vanalles weten en zeggen soms onbeleefde dingen.Dan lijkt mijn hoofd te ontploffen, en kan ik niet meer goed volgen en word ik verdrietig. V            En als je dan thuis komt, dan verandert dat verdriet in boosheid? M           Ja, zoiets. Heeft u dat ook soms? V            Nou, ik ga niet meer naar school, maar wij hadden ook kinderen op school die best vervelend konden zijn, dus ik kan er mij wel iets bij voorstellen. (gesnuif van optrekkende loopneus) V            Wil je een zakdoekje? (geritsel van zakdoek die uit pakje gehaald wordt / gesnuit) M           De dokter zegt dat ik hoogsensitief ben. Dat als ik thuis kom ik alle prikkels die ik overdag heb proberen wegstoppen, loslaat op de persoon waar ik me veilig bij voel. V            Je mama dus. En lucht dat dan op? M           Soms wel, soms niet. Maar dan stuurt mama me naar mijn trampoline, en daarna gaat het wel beter meestal. V            Gelukkig, maar! M           Maar ik ben dan wel nog verdrietig. Omdat ik zo boos deed tegen mama. Mama doet zo goed haar best, ze heeft de handen vol met eten maken en poetsen enzo. En ik wil niet dat ze ongelukkig wordt door mij. V            Dat is wel mooi. Je houdt veel van je mama he? (op de achtergrond roept iemand om Amélie) M           Ja!! Ze is mijn allerbeste vriendin. Maar ze heeft een slechte smaak van kleren. Daaaag! V            Daaaag, fijn je te ontmoeten Amélie.

Vlechtenmeisje
14 1

De oude man en het bankje

A is een tachtig jarige Antwerps sprekende man B is een veertig jarige vrouw die voor het eerst op dat bankje gaat zitten.   A: Stoort het als ik er eventjes bij komen zitten, mevrouw? B: Natuurlijk niet mijnheer, plaats genoeg. ’t Is mijn bank niet, he. A: Nee, da’s waar, maar ik vraag dat altijd. Er zijn mensen die liever alleen zitten. B: Echt? A: Ja, dat gebeurt wel. B: Straf. A: Wat een dag, he! B: ’t Zonnetje doet deugd na die lange winter. A: Ja, ’t is goed nu. Ik kom elke dag efkes op deze bank zitten, weer of geen weer. B: Dan moet dit voor u wel een speciale bank zijn. A: Dat is ze wel zeker, ja. Hier op deze bank heb ik zestig jaar geleden mijn vrouw leren kennen. B: Echt? A: Ja, ongelofelijk, he? Zestig jaar geleden. Ik zag ze zitten en we zijn beginnen babbelen. B: Letterlijk en figuurlijk dan. A: Hoe bedoelt u? B: Zien zitten? A: Haha, ja, just! Goed gezien! Een beeld van een meiske was dat toen. Met grote blauwe ogen en van dat lang blond haar dat over haar schouders krulde. Ik was op slag verkocht. Stoort het dat ik erbij kom zitten, heb ik gevraagd. Nee mijnheer, natuurlijk niet, zei ze. En van het een kwam het ander … B: Amai, dat is romantisch. A: Het was alsof wij elkaar al heel ons leven kenden. Uren hebben wij gebabbeld. B: Dat moest zo zijn dan, dat kan niet anders A: Pas op! Gemakkelijk was dat niet in die tijd, he! Ze kwam uit een heel katholiek gezin en haar vader heeft lang tegen gewrongen. B: Mijn grootmoeder heeft mij daar ook verhalen over verteld. Mensen konden in die tijd niet altijd doen wat ze graag wilden doen, he? A: Nee, dat is zo. Maar pas op. Nu zijn er weer andere dingen die niet juist zijn. B: Ook waar. A: In elk geval, we waren smoorverliefd. Waar zij ging, ging ik. We waren niet te stoppen. En dat is altijd zo gebleven. B: Dat is prachtig. A: Hier se! Hier hebben we toen een hartje gekerfd, ziet ge het? Hier vanachter op de bank, L & E. B: Ik zie het. Wat een schoon verhaal, mijnheer. Dat is toch wel heel speciaal, zo lang samen zijn. A: Leo, zeg maar Leo. En u heb ik hier nog nooit gezien, denk ik. B: Nee, dit is de eerste keer dat ik hier eens kom zitten. A: Dat ontspant een mens. Ge moet dat meer doen. B: En uw vrouw, komt die soms mee? A: Mijn vrouw is overleden. B: Oh, excuseer, dat is heel erg. A: Maar ze is hier nog altijd. Ge moet me niet verkeerd verstaan. B: Uw vrouw? A: Elke avond rond deze tijd staat ze daar, se. Ziet ge ’t? Tussen die rododendron en die ouwe eik. Recht voor ons. B: Ik zie niks. A: Seffens is ze daar en dan zwaait ze naar mij. Met een grote lach op haar gezicht. B: Dat is straf. A: Ik heb al geprobeerd om tot daar te gaan om ze eens goed vast te pakken, maar op ’t moment dat ik rechtsta, draait ze zich om en is ze weg. Nu blijf ik zitten en ik zwaai. Nog een minuut, sè. Ik kan er mijn klok gelijk op zetten. B: Hoe lang geleden is uw vrouw overleden? A: Zeven jaar. Zeven jaar geleden al. We waren bijna vierenvijftig jaar samen. Dat begint, he! Maar ge kent dat wel … Wacht! Voilà, daar is ze, sè. Ons Emma! B: Waar? A: Daar, recht voor ons! Zie ze zwaaien! Hallo, Emma! Allez, zwaait efkes mee, dat zal haar plezier doen. B: Naar waar? A: Vlak voor ons, ziet ge’ t niet? B: Niet echt. A: Jawel, jawel, zie eens goed. Daar, waar mijne vinger naar wijst, just neffe die vuilbak. B: Daar naast het prieel? A: G’ hebt het. Wat lacht ze toch schoon! Ziedis! Die oogskes die zo schitteren, pure saffier. Dag schat! Ge ziet er goed uit! B: Is ze er nog? A: Ja, ze vind dat tof zenne, dat gij hier mee zit te zwaaien. Z’ heeft nog nooit zo ne smile op haar gezicht gehad. Tot morgen, schat! B: Ze is weg, denk ik. A: Ja, z’ is weg. ’ t Duurt nooit lang, maar ‘k heb ze toch maar weeral gezien vandaag. Merci madame, g’ hebt een ouwe man gelukkig gemaakt. B: Zeg maar Laura, Leo. A: Laura? Schone naam, eentje om te onthouden. Het was me een waar genoegen. Misschien zie ik u nog wel eens terug op deze bank. B: Misschien wel, Leo. Dan kom ik goeiendag zeggen aan Emma. A: Dat zou tof zijn! ’t Is een schoneke, he, mijn Emma. En een goeike! Die vergeet da ni zenne! Allez, na zen ik weg … een stukske eten. Dag Laura.

Kristin Huyghe
19 1

Narcissen

NARCISSEN A         Euh, goede middag mevrouw            …            Dag mevrouw...            Hallo B         Oh hallo, dag meneer, mooie dag, is het niet? A         Ja het is een mooie dag.            Ik vroeg me af of u soms een chocolaatje wenst, hier, neem maar. B         Oh, oh ja, leuk, dank u wel.            U bent al helemaal in de paassfeer zie ik. A         Hoe bedoelt u?            Oh ja, natuurlijk, paaseieren. B         Ja, inderdaad.            ...            Oei, is er iets? A         Neen neen, het gaat wel, ik… B         Wenst u soms een zakdoekje? A         Neen dank u vriendelijk.            ...            De narcissen bloeien vroeg dit jaar. B         Ja inderdaad ze bloeien vroeg.            Ik hou enorm van narcissen.            Als hun bloemen ontluiken, hoor je de vogels terug zingen en de zon                           schijnt ook meer.            Mijn tuin staat er vol van.            Ik vind ze zo mooi, ze bloeien heel lang en ruiken zo heerlijk en...            Sorry meneer dat ik zo doordraaf over narcissen, bent u zeker dat u geen zakdoek               wenst? A         Neen neen dank u, let u maar niet op mij.            … B         Komt u hier vaak? A         Neen, dit is mijn eerste keer sinds…            Wenst u soms nog een chocolaatje? B         U bent werkelijk te vriendelijk meneer. A         Ik deel ze graag met u, toe, neem maar.            …            Komt u hier vaak? B         Wel, ik kom hier dagelijks op dit bankje zitten in dit park.            Al vele jaren.            Iedere middag kijk ik met plezier naar Jeanette en haar trolley vol met broodzakken.            Kijk daar in de verte, daar komt ze aan.            A         Is dat die oude vrouw waarvan men zegt dat zij met de dieren kan praten? B         Ja, dat is ze, ze voert ganse gesprekken met de eenden.            Ik denk dat ze een soort dierenfluisteraar is of zo.            Alhoewel, dieren worden onderschat, misschien zijn ze wel slimmer zijn dan mensen.            Kijk, ziet u? De eenden komen al aangevlogen.            Ze weten dat Jeanette hier dagelijks op dit uur komt.            A         Ze ziet er mij in ieder geval een kwiek eendje uit die Jeanette. B         Haha u bent grappig meneer, ja ze is inderdaad een flink eendje. A         Wat weet u nog meer over het vrouwtje? B         Eerlijk gezegd weet ik niet zo veel over haar, ik ken haar niet persoonlijk.            Ik weet dat alle bakkers in de stad de kruimels van de snijmachine in zakken            bewaren voor haar.            Daar hoor ik vertellen dat ze veel tegenslagen kende.            Ze is het meest getekend door het verlies van haar grote jeugdliefde. A         Ja, narcissen ruiken inderdaad lekker.            Kon ze maar...            Kon ik ze maar...            Sorry, u zei? B         Wel, toen Jeanette weduwe werd, kwam ze dagelijks zien naar de eenden.            En het lijkt alsof zij haar verdriet aanvoelen.            De eenden zijn voor haar de kinderen die ze nooit had. A         Wij hebben ook geen kinderen.            Wij hadden geen kinderen.            Ik... B         Ik heb ook geen kinderen…            A         Mevrouw, gaat het? B         Ja hoor, dank u.            Ik moet straks terug naar het werk. A         Wat doet u van werk? B         Ik ben onthaalbediende op de dienst oncologie in het ziekenhuis hier achterom.            Ik hou van mijn job maar ik lunch niet zo graag samen met mijn collega’s. A         Oh, hoe toevallig, ik werk in de school aan de overkant als sportleraar.            Weet u, ik kwam vaak in het ziekenhuis.            Voor mijn vrouw, toen ze nog leefde            ...            Wat spijtig dat u niet graag uw pauze doorbrengt met de collega’s. B         Ja, het is niet dat mijn collega’s niet meevallen hoor, helemaal niet.            Maar ik heb het soms moeilijk met de gesprekken.            Vooral als ze stoom afblazen over de stress met de kinderen.            Mijn man en ik, …            Ziet u, we hebben jaren geprobeerd.            En toen verloor ik hem, de vader van mijn toekomstige kinderen. A         Het spijt me te horen wat u meemaakte.            Ik voel met u mee, ik ben mijn vrouw vorige herfst verloren aan een slepende ziekte.            Kijk, dit is haar ring om mijn pink, zo blijft ze voor eeuwig bij me. B         Ik draag de ring van mijn man rond mijn nek, dichtbij mijn hart.            Ik zal altijd van hem blijven houden, hij is altijd aanwezig. A         Zo voelt het bij mij ook, ze kijkt altijd toe, ook nu op dit moment.            Ze was zo... ja ze was mijn alles.            Ik zal altijd van mijn Rosie blijven houden. B         Heet uw vrouw Rosie? A         Ja inderdaad, mijn vrouw heet Rosie. B         Het zal wel toeval zijn, maar mijn man had op de palliatieve afdeling veel steun             aan een Rosie.            Ik weet niet of dat haar echte naam was, Rosie is niet echt een naam die je veel             hoort.             MIjn man had het dikwijls over haar, hij was er vol lof over.            Hoe zij met haar kale kop gekscheerde over haar vroegere zwarte krullen.            Hoe groot haar liefde voor haar man was en hoe zij zich nog steeds zijn prinses             voelde. Hoe hij haar bleef herhalen dat haar glinstering vele harten verwarmde, maar             vooral het zijne.            Ik was stiekem jaloers op zo’n grote liefde. A         Rosie…            Rosie mijn prinses…             Weet u, ze heeft me nooit verteld dat zij dit deelde met anderen.            Zij sprak me wel dikwijls over iemand op de afdeling, een zekere Hugo, een man             vol liefde voor zijn vrouw.            Hoe hij haar beschreef als een ster aan de hemel, die fonkelt als een diamant die             iedereen om zijn vinger wil dragen. B         Hugo            …            Maar dan bent u Dirk. A         Ja, ik ben Dirk.            U bent de vrouw van Hugo? B         Ja, ik heet Katleen.            ...             De narcissen bloeien écht vroeg dit jaar.

christinebogaert
21 1

Het Bankje

A= Een man die ernstig ziek is geweest. Hij is recent ontslagen uit het ziekenhuis en is nu eindelijk aan de beterhand. Hij heeft op deze manier geleerd dat je moet leven in het moment.  Daarom spreekt hij erg veel een erg rechtuit. B= Een ‘gewone’ vrouw, een beetje een grijs en terughoudend persoon die normaal nooit zomaar een gesprek zou aanknopen.  Ze is het niet gewend een compliment te krijgen en weet niet goed hoe ze hier mee om moet gaan.  Ze slalomt het hele gesprek tussen meegaan in het gesprek en afwerend reageren.    B zit al op de bank. A komt iets later aan en zet zich naast haar.                                                      --------------------------------   A:        Prachtig weertje.  Nee? B:         Mmm. A:        Helderblauwe lucht, de zon die eerder verlegen schijnt vandaag.  En dat heerlijke briesje dat flirt met de dualiteit van:  ‘Doe ik nu die jas uit en verdraag ik het kippenvel?’ of  ‘Hou ik die jas aan en verdraag ik de zweetparel die over mijn flank naar beneden baant?’  Als u begrijpt wat ik bedoel? B:         (afwezig) Mmm, ja. A:        Maar als ik echt eerlijk ben, en vanaf heden ben ik dat permanent, vind ik u nog veel prachtiger dan heel dat zomers zonnetje en briesje bij elkaar. B:         Excuseer, spreekt u tegen mij mijnheer? A:        Ziet u nog iemand anders hier zitten misschien? B:         Nee, ik dacht dat u met iemand aan het bellen was. A:        Zie ik eruit als iemand die de hele dag in het publiek loopt te bellen? B:         Euh …, eigenlijk wel ja. A:        Wel, dat raadt u dan mis. B:         Dat zou kunnen.  Ik ben wel eens meer mis. A:        Ik gaf u net een compliment.  Heeft u het gehoord? B:         Ja. A:        Maar u verkiest om niet te reageren? B:         Dat klopt. A:        Waarom? Als ik zo vrij mag zijn. B:         Omdat ik niet helemaal zeker ben of u het wel meent. A:        Mevrouw, ik ben recent tot het inzien gekomen dat mijn tijd op deze zanderige  aardkluit veel te kort is om onwaarheden te spuien.  Daar kom je werkelijk nergens mee. B:         Hoe bedoelt u ‘recent’? A:        (zucht) Nu u het toch vraagt, ik was ziek, heel ziek. B:         Maar nu niet meer? A:        Ik heb gevochten, ben neergeslagen, door het stof gesleept en terug opgestaan. En na een eindeloos aantal dergelijke rondes heb ik uiteindelijk nipt gewonnen. B:        Goed voor u. A:        En u?  U ziet er, vergeef me m’n rechtdoorzeese tred, een beetje … ja ... verdrietig uit. B:         Dat is ook zo. A:        Mevrouw, geloof me, het leven is te kort om verdrietig te zijn. B:         Heeft u dat ook recent ingezien of komt dat van een keukentegel? A:        Ai, touché. B:         Sorry, ik wou u niet … .  (zucht)  Als u het dan toch moet weten.  Ik ben eigenlijk al verdrietig zo lang ik het me kan herinneren. A:        Maar dat is vreselijk.  Dat houdt toch geen mens vol? B:         Voor mij is het … normaal, denk ik. A:        Maar mevrouw, waarom bent u dan toch zo verdrietig? B:         Mijnheer luister, ik zit hier gewoon op een bank en u stelt me allerlei vragen.  Wat moet ik daar … A:        (onderbreekt)  Als u liever niet met me spreekt is dat ook goed hoor.  Dan draai ik me gewoon terug naar het verlegen zonnetje en laat ik u in u verdriet berusten.  Zegt u het maar. B:         In mijn verdriet berusten?  Bent u psychiater misschien?  Krijg ik zo dadelijk uw kaartje?  En een rekening?  Of is de eerste consultatie op kosten van het huis? A:        U beledigt mij.  Ik ben gewoon … begaan. B:         (zucht) Sorry, nogmaals. Ik wou u niet zo …  Vergeef me, ik ben een beetje moe. A:        Niet nodig.  Het is uw verdriet dat spreekt.  U moet het aanpakken mevrouw, bij de wortels vastgrijpen en uit de grond trekken. B:         Mijn verdriet heeft geen duidelijke reden, het is er gewoon.  Net zoals u eerlijkheid: permanent. A:        Ik weet zeker dat, als u mij de kans geeft, ik u … B:         (onderbreekt hem) Zegt u dit tegen alle vrouwen die u op een bankje tegen komt? A:        Nee, helemaal niet.  Dit is trouwens de eerste keer in meer dan een jaar tijd dat ik nog eens op een bankje zit. B:         Sorry. A:        U hoeft zich niet de hele tijd te excuseren. Het is uw schuld niet.  Het is gewoon, in een ziekenhuisbed kom je moeilijker mensen tegen om een doordeweeks praatje mee te slaan.  Laat staan zo een prachtige vrouw als u. B:         Dit praatje is alles behalve doordeweeks mijnheer.  En u, als u dan echt geen psychiater bent, dan moet u zo ongeveer het prototype van een charmeur zijn. A:        Ik?  Een charmeur?!  (lacht) Helemaal niet, ik observeer gewoon en ik benoem de dingen zoals ze zijn. B:         Ah?  Een wetenschapper dus? A:        Nee, eerder een realist met de ziel van een eeuwige romanticus. B:         (lacht voorzichtig)  U weet het wel mooi te stellen. A:        Mijn woorden zijn misschien mooi, maar u … ik val in herhaling: ‘U bent prachtig.’ B:         Ja, dat zei u inderdaad al.  En ik dank u.  Ik zou bijna geloven dat u het meent.  Maar vergis u niet, ik ben niet naïef. A:        Hoe bedoelt u? B:         U komt net uit het ziekenhuis.  Ik ben waarschijnlijk één van de eerste vrouwen die sindsdien uw pad kruist.  Natuurlijk vindt u mij prachtig.  U zou momenteel zelfs een gebochelde heks met het jicht in haar benen en een snor onder haar met steenpuisten geteisterde haakneus, prachtig noemen. A:        (lacht) U weet het wel mooi te stellen. B:         (lacht ook) Het zal weer het verdriet zijn dat spreekt zeker? A:        Ik zeg u niets, maar euh, mijn observatievermogen maakt momenteel een vette aantekening met rode bic. B:         Ah ja?  En wat noteert u dan misschien? A:        Ik citeer;  Feit, dubbelpunt,  steller dezes heeft op vijf minuten tijd twee maal met overdonderend succes een elegante lach ontlokt uit de prachtige mond van zijn huidige gesprekspartner. B:         (lacht) A:        Doorhaling, backspace, correctie:  drie maal. B:         Ja, ik geef het toe.  U bent hier goed in.  Ik ken u niet, maar u lijkt oprecht te zijn. A:        Nogmaals, ik heb geen tijd en geen boodschap aan onwaarheden. B:         Klopt, dat zei u al.  Sorry. A:        Waarom zegt u eigenlijk de hele tijd ‘sorry’?  Is dat ook een aspect van uw permanente verdriet? B:         Ik weet het niet.  Zou kunnen. A:        Mijn moeder zei altijd:  ‘Sorry is een duur woord.  Ge moet u alleen excuseren als ge echt iets hebt misdaan. Anders gaan we failliet voor dat ge het weet.’ B:         Zei ze dat echt of hebt ge dat hier ter plaatse verzonnen? A:        Euh …een beetje van allebei geloof ik. B:         (lacht) Betrap ik u hier op een onwaarheid? A:        Ja lap … nu zit ik vast.   Om een … euh …  lach op uw gezicht te krijgen, wil ik mijn heilige principes voor één keertje een beetje buigen. B:         Ik voel me vereerd. A:        Terecht.   Eventjes stil.   B:         Ik moet gaan nu. A:        Nu al? B:         Ik wil u bedanken voor deze niet alledaagse babbel.  Het was inderdaad te lang geleden dat ik nog eens elegant gelachen heb. A:        Nu voel ik me op mijn beurt vereerd. B:         (lacht) A:        Wat brengt de dag u verder? Tenminste, als ik nogmaals rechtdoorzee mag zijn. B:         Dat mag u.  Ik ga de kinderen van school halen. En ik moet nog langs de kramiek. A:        Om dagelijks brood te kopen en die eeuwig hongerige monden te voeden? B:         Zoiets ja. A:        Gaat u door het park? B:         Ja. A:        Vindt u het ok als ik u vergezel? B:         Dat kan.  Moet u ook die richting uit? A:        Nee, helemaal niet.  Maar ik moet of wil momenteel nergens anders zijn. B:         Dat is de realist of de romanticus die spreekt? A:        Het park doorkruisen, dat moet zo een 10 minuutje wandelen zijn, niet? B:         Euh ja, zoiets. A:        Ik waag mij, met uw goedkeuring uiteraard, aan een nobele poging om binnen die 10 minuten de spreekwoordelijke badstop van uw verdriet te vinden, die vervolgens met een ferme ruk uit te trekken zodat de tranenvloed kan wegvloeien om zo meer ruimte te gunnen aan die prachtige, elegante lach van u. B:         Dat gaat niet gemakkelijk zijn.  U bent gewaarschuwd. A:        Mag ik desondanks toch proberen? B:         (zucht) Ik weet het niet. A:        Ik meen het hoor. B:         Dat merk ik. … Ok dan, maar ik moet echt door nu. A:        10 minuten en counting.  Mag ik u mijn ondersteunende arm aanbieden? B:         Biedt u die aan elke vrouw aan? A:        Als u nog veel dergelijke vragen gaat stellen, ga ik kostbare tijd verliezen hè.  Trouwens de kramiek gaat subiet sluiten en uw kinderen wachten. B:         Sorry.   A en B staan recht en vertrekken door het park. Het bankje blijft verlaten, maar tevreden achter.

Wim Dufraing
7 0