Zoeken

sprookje van mijn leven

HET SPROOKJE VAN MIJN LEVEN   Scène 1 – De ontmoeting met Charles Dickens     We schrijven 1873. Hans Christian Andersen zit aan zijn schrijftafel. Zoals een dichter op zoek gaat naar die ene onsterfelijke regel, broedt hij op het ultieme sprookje. Het sprookje dat al de voorgaande in de schaduw zal zetten.   H.C.A. : Het wil niet lukken. Dat witte blad staart me al een hele dag grijnslachend aan. Het lijkt te zeggen : maak je geen illusies, je inspiratie is finaal opgedroogd.  Ik denk dat mijn tijd gekomen is, het lukt niet meer, mijn pen dartelt niet meer over het perkament.    Hij zet zich recht en begint heftig gesticulerend te ijsberen.   Wat scheelt er toch met mij ? Dit is nog nooit gebeurd. Het lijkt wel een teken uit de hemel om te zeggen dat ik er beter mee ophoud.  Maar wat moet ik dan beginnen ? Hoe moet ik die lange dagen doorkomen. Ik  kan gewoon niets anders. Ik heb ook nooit iets anders gedaan. Schrijven is mijn leven.  Ik kan toch geen  prei gaan planten of tomaten kweken. Of hele dagen op mijn buik in het gras gaan liggen om te zien of het wel groeit. Aan lange wandelingen heb ik een bloedhekel.  Met mijn reusachtige, onaangepaste voeten verzamel ik op één dag zoveel eksterogen en blaren dat ik een week het bed moet houden.  Bovendien heb ik al genoeg gereisd. Ik was bijna nooit thuis.  Negenentwintig keer heb ik door Europa gezworven. Ik ben in Frankrijk, Nederland, Duitsland, Engeland, Zwitserland en Italië geweest. En zelfs in het kleine maar charmante België hebben ze met Hans Christian Andersen kennis gemaakt. Ik heb er het Rubenshuis bezocht en ik stond oog in oog met “Manneken Pis”, een grappig bloot ventje dat iedere passant onderpist. Ach, aan alles komt een einde. Het hoeft ook niet meer zo nodig, ik heb immers al een  hele boekenkast vol geschreven. Sprookjes, gedichten, romans, reisverslagen, het stroomde allemaal uit mijn pen. En toch vraag ik me af of iemand  binnen honderd jaar mijn werk nog in handen zal nemen. Waar zullen mijn boeken eindigen : beladen met stof op vergeten zolders, beschimmeld tussen fletse brandewijn in donkere vochtige kelders of mooi samengeknoopt naast het haardvuur om strenge winters mee door te komen. (Glimlachend) Met het laatste zou ik me zelfs nog kunnen verzoenen.    Hij ploft zich terug op zijn stoel aan de schrijftafel. Hij wrijft zich in de ogen en dommelt in. In een droom verschijnt zijn vriend Charles Dickens die een paar jaar eerder stierf.    Ch. :  Wakker worden, Hans. Je bent kostbare tijd aan het verslapen.  H.C.A. : (wrijft zich de ogen uit) Charles, wat doe jij hier. Je bent toch dood.  Ch. : Ik ben speciaal teruggekeerd om je te helpen, mijn beste Hans. Je kan duidelijk een steuntje in de rug  gebruiken. Eén ding mag je niet vergeten : een schrijver mag nooit wanhopen. Eens begint er weer een lampje te branden in je hoofd.  Een klein idee wordt plots een grootse ingeving. En voor je het weet zijn er opnieuw enkele pagina’s klaar.   H.C.A. : Ik weet dat je het goed met me meent en ik apprecieer echt dat je me tracht op te beuren maar ik vrees dat het over is. Ik ben leeg, uitgeschreven. Ik vrees dat de schrijver Andersen voorgoed de geest heeft gegeven.  Ch. : Ik heb die periodes ook gekend. Elke schrijver worstelt ooit met dat probleem. Geduld is de boodschap. Mag ik je een tip geven, overloop in je gedachten de belangrijkste gebeurtenissen uit je leven. Herlees je boeken, laat je sprookjes herleven, geef ze de glans die ze verdienen.   H.C.A. slaakt een diepe zucht.  H.C.A. : Denk je dat mijn oude sprookjes me kunnen redden ? Ch. Mag ik je herinneren aan de periode in Kopenhagen toen je eraan dacht om zelfmoord te plegen. Een bijna noodlottig plan dat door een wonder werd verijdeld, zoals je het later zelf omschreef. Je geloofde nadien rotsvast dat je leven door een goede fee werd geleid. H.C.A. : Het was een simpele jeugdherinnering die me weer moed schonk. Maar nu slaag ik er zelfs niet meer in om me maar iets duidelijk voor de geest te halen. Alles blijft vaag. Het is alsof ik mijn bril ben vergeten toen ik naar de wereld wou kijken. Het heeft allemaal geen zin.  Mijn hoofd zit vol spinnenwebben en zelfs de spinnen zijn op de vlucht geslagen. Ch. :  Ik zal helpen je geheugen op te frissen. Aan welk sprookje bewaar je de beste herinneringen ? Wat is je favoriet ? H.C.A. : Ik kan onmogelijk kiezen. Het zijn mijn kinderen en ze hebben allemaal hun verdiensten en hun gebreken. Als ik er eentje uitpik lijkt het alsof ik de andere verloochen. Ch : Je doet alsof ze gevoelens hebben. H.C.A. : Als je wilt dat ze tot leven komen, moet ik ze toch beschouwen als personages van vlees en bloed.  Ch : Op welk verhaal ben je dan het meest trots ? H.C.A. : Ik vond het “Meisje met de zwavelstokjes” heel ontroerend. Toen ik het schreef, kreeg ik de krop in de keel. Het lelijke eendje dat uiteindelijk een prachtige zwaan wordt is bovendien een schoolvoorbeeld van hoe niet alles is wat het lijkt te zijn.  Ja, ik voel zeer veel verwantschap met alle verstoten schepsels. Ik ben ook meerdere malen gepest en zelfs voor “meid” uitgescholden.  Weet je Charles, dat er zelfs mensen zijn die geloven dat ik niet echt besta en dat ik een soort Moeder de Gans ben. Ik weet dat ik niet moeders mooiste ben.  Ik denk zelfs dat God bij het boetseren van mijn neus verschrikkelijk moet geschrokken zijn.  Maar ben ik zo lelijk dat men mij moet vergelijken met een kwakende, vette gans.    Zucht diep  Misschien is het tinnen soldaatje wel mijn favoriet. Het is het sprookje van de hoop. Na alle tegenslag wordt hij toch met zijn onbereikbare geliefde verenigd in de dood. Het is eigenlijk heel romantisch.    Er valt een stilte.   Ch. : Welnu, denk heel hard aan het soldaatje en je zult zien dat hij naar je toe zal komen.   Op steeds zachter wordende toon.    Ch. : denk aan het soldaatje en je zult zien dat hij naar je toe zal komen …Denk aan het soldaatje…   Charles’ stem sterft uit en zijn silhouet lost op in rook. Andersen dommelt opnieuw in.         Scène 2 – De standvastige tinnen soldaat   Een soldaatje huppelt op één been door de kamer. Halverwege struikelt hij en kan nog net een vloek onderdrukken.   Hij huppelt tot net voor Andersens schrijftafel.   T.S. : Ha, hier zit jij. Ik ben al een eeuwigheid naar jou op zoek. HCA. : (verrukt) Het soldaatje. T.S. : Soldaatje ? Soldaatje ? Ik ben één van de moedigste soldaten die er op de wereld rondlopen. Ik heb meer gevaren getrotseerd dan Sinbad de zeeman en meer avonturen beleefd dan Pinokkio en dat allemaal op slechts één been. We waren met vierentwintig maar jij moest van mij zo nodig een gebrekkige maken. Ik heb me altijd kranig gehouden ondanks mijn grote handicap. Ik heb je dikwijls vervloekt.  Ik dacht als ik die schurk te pakken krijg die me dit gelapt heeft, dan wring ik zijn nek om, ik steek mijn bajonet diep in zijn  buik en haal er al zijn middageten uit. Van zijn oren maak ik eierdopjes en met zijn neus… HCA. :  Kalmte alleen kan je redden, mijn beste soldaat. Ik heb al lang begrepen dat je kwaad op me bent. Je begrijpt toch dat ik een verhaal moest vertellen. Ik heb jou net uitzonderlijk en speciaal gemaakt. Met je ene been viel je net op tussen al die anderen. Het was tevens de reden dat het danseresje je heeft opgemerkt. T.S. : Zwijg over mijn geliefde Camilia. Nachten heeft ze op mij gewacht. Door haar bezorgdheid was ze zo vermagerd dat ze haar balletpakje moest innemen. Haar tutu zakte bij het dansen tot op haar enkels.  HCA. : Ik wist niet dat ze zo verliefd was. T.S. : Er zijn nog veel dingen die jij niet weet. Ik heb doodsangsten uitgestaan. Een rat beet bijna mijn kop eraf. In de maag van een kabeljauw heb ik tussen de wormen moeten slapen.  En op het einde heeft het fileermes slechts op een haar mijn dikke teen gemist.  HCA. : Alles is toch nog goed gekomen. Uiteindelijk kwamen jullie toch samen en leefden jullie nog lang en gelukkig. T.S. : Waarom moest dat allemaal zo lang duren ? En waarom al die ontberingen en kopzorgen. Dat was toch nergens voor nodig. Ik word samen met mijn kameraden gekocht door een vrolijk jongetje. Je maakt van mij een generaal. Je hijst mij in een vuurrood gala-uniform en onder mijn kont steek je een prachtige schimmel. Op mijn hoofd zet je een steek. HCA. : Ben je nu niet een beetje te hoogmoedig ? Je wilt er uitzien als Napoleon. T.S. (gaat onverstoorbaar verder) : Mijn knopen blinken in de zon. In mijn uitgestrekte rechterarm plaats je een sabel. Ik draag hoge glimmende zwarte rijlaarzen en een kraakwitte broek.  En het belangrijkste, ik heb twee benen in plaats van slechts één.  Zeg nu eerlijk, zou het danseresje me op die manier niet opgemerkt hebben. HCA. : Ze zou stekeblind moeten zijn, maar wat ik me afvraag is of ze je ook zou liefhebben. Is ze immers niet verliefd geworden op die sympathieke, kranige, standvastige soldaat die ondanks zijn handicap altijd bleef glimlachen ? Dat is de soldaat waar ze naar smachtte en waar ze nachtenlang op wachtte. Misschien wil ze helemaal geen generaal aan haar zijde maar een eenvoudige, vriendelijke rekruut die haar gewoon graag ziet, met haar wil trouwen en een gezin stichten. T.S. : Flauwekul. Iedereen weet toch dat meisjes op stoere, heldhaftige leiders vallen en niet op onnozele schooiers met één been.  Bovendien had ik de concurrentie, dat geniepig, vals duiveltje in zijn doosje onmiddellijk een kopje kleiner kunnen maken.  Dat zou ons een hele hoop ellende bespaard hebben. HCA. : (verheft lichtjes zijn stem) En toch ben ik bang dat het danseresje nooit verliefd zou worden op iemand die een hoge borst opzet ook al is hij dan getooid met glanzende knopen en epauletten met fijne kwastjes.  Ik denk dat ze jou een vervelende kwast zou gevonden hebben. Een snoever enkel bekommerd om zijn imago en die geen oog heeft voor de schoonheid achter de maskers. (roept luidkeels) ik denk zelfs dat ze in die omstandigheden voor het afstotelijke duiveltje zou gekozen hebben. T.S.: Wat een onbeschaamdheid ! Jij prulschrijver ! Hoe durf je beweren dat mijn Camilia zou kiezen voor dat gedrocht uit de hel ? Je bent een slecht mens, Hans Christian Andersen en ik wil met jou niets meer te maken hebben. Adieu en het gaat je niet goed.   Het soldaatje hinkt weg, struikelt en valt zo tegen een andere soldaat aan..   T.S. : Verdorie, kan jij niet uitkijken.  Sol2 : Sorry, ik had je niet gezien. Wacht ik help je recht. T.S. :  Nog eentje die denkt dat ik me niet kan redden. Ze zien iemand met één been en plots staat iedereen stijf van het medelijden.  Wel, ik hoef je medelijden niet. Ik kan het wel alleen, buiten mijn geliefde Camilia heb ik niemand nodig. Sol2 : Weet jij waar ik Hans Christian Andersen kan vinden ? T.S. : Ik wil die naam niet meer horen. (wijst met zijn hoofd in de richting van Andersen)  De pennenlikker zit daar in zijn hoekje te kniezen.   Het tinnen soldaatje hinkt binnensmonds vloekend af.                                                        Scène 3 – De soldaat met de tondeldoos   HCA : Dat was alvast geen succes. Sol2: Hallo ? Hans Christian Andersen ? HCA : Dat ben ik. Wie ben jij ? Sol2 : Herken je me niet ? Je hebt me nochtans verzonnen. HCA : Nauurlijk. Je bent één van die driëntwintig andere tinnen soldaatjes. Jij wou ook met het danseresje trouwen of God vergeef mij, jij was niet tevreden met je twee benen. Sol2 : Ik weet niet waarover je het hebt. Herken je dit voorwerp niet ?   Hij toont Andersen de tondeldoos.   HCA : (geërgerd) De soldaat met de tondeldoos. Hoe kon ik het vergeten ? Welke verwijten kom jij naar mijn hoofd slingeren ? Jij wou natuurlijk een kolonel zijn, gezeten op een zwart Arabisch volbloed.  Sol2 : Ik weet niet welke wesp jou heeft gestoken, maar ik kom je helemaal niet beledigen. Er zijn me alleen maar goede dingen overkomen. Alleen vond ik het onthoofden van die heks wel wat overdreven.  Al dat bloedvergieten, was dat nu echt wel nodig.  HCA : Had je liever gehad dat die toverkol je in een dikke vette pad had veranderd of in een vleermuis, want dat is wat boze heksen in sprookjes normaal doen met al wie op hun zenuwen werkt. Jij kreeg daarentegen de kans om schatrijk te worden, een prinses te huwen en zelfs de plaats van de koning in te nemen. Sol2: (schudt zijn hoofd) Maar ik had altijd de hulp nodig van die drie reusachtige honden. Het waren lieve beesten en ze hebben me enorme diensten bewezen, maar toch had ik het  allemaal liever zelf gerealiseerd.  HCA: de volgende keer zal ik de heks laten leven en zullen de honden wreedaardige monsters zijn met bloeddoorlopen ogen. Voor het verhaal goed en wel begonnen is, blijft er van die arme soldaat niets meer over.  Sol2: Je bent onredelijk, ik kwam je eigenlijk bedanken maar als je me zo behandelt dan bol ik het weer af. Ik was beter niet gekomen. Bovendien moet ik dringend terug naar mijn kasteel,  de koningin heeft erwtensoep gemaakt.    Hij rukt de tondeldoos uit de handen van de verbouwereerde schrijver en rent weg.   HCA : Dit is toch ongelooflijk. Voor sommige mensen kun je werkelijk niets goed doen. Ze zijn nimmer tevreden, ofwel is de erwtensoep te koud of te heet, ofwel is ze te pikant of te flauw, ofwel te zout of te zoet, wat er ook van zij, ze is nooit te vreten. Ofwel zitten er gewoon niet genoeg erwten in.   Er klinkt een zachte stem van achter het gordijn.                     Scène 4 – De prinses op de erwt     Pr. : Hallo ? Hoor ik daar iets over erwten zeggen ? HCA : Wat nu weer ? Ze komen werkelijk van overal nu. Ik ken geen moment rust meer.   Een knappe jonge blonde vrouw in een schitterend  gewaad schrijdt  binnen  HCA : Wat een prachtige verschijning. Ik kan nauwelijks geloven dat ik zoiets lieflijks heb verzonnen.    Hij maakt een eerbiedige buiging.   HCA : Met wat kan ik u van dienst zijn, juffrouw ? Pr. : Eerst en vooral is het mevrouw en ten tweede ik betwijfel of u me kunt helpen. Ik ben op zoek naar de schrijver van mijn sprookje. HCA : Natuurlijk. Het meisje  uit het sprookje van de wilde zwanen. Hoe is het nog met je broers ? Pr. : Wilde zwanen ? Broers ?  Ik ben een enig kind en bovendien ben ik niet zo maar een meisje, ik ben een koningin die al jaren gebukt gaat onder verschrikkelijke rugpijnen. Ik wou eens graag vernemen waarom hij me die hernia heeft bezorgd. HCA (wendt zijn hoofd naar het publiek en zegt op fluistertoon) : De prinses op de erwt.  Pr. : (legt haar oor ostentatief te luisteren) : Hoor ik daar het woord erwt ?  Zwijg over die afschuwelijke groente. Ik wist niet dat zo een onooglijk, minuscuul groen bolletje zoveel ellende kon veroorzaken.  Eén nacht op dat onding en mijn rug was gebroken. Twintig matrassen konden niet verhinderen dat ik voortaan als een kreupele door het leven ga. Sindsdien kan ik geen erwten meer horen of zien. Geen erwtensoep, geen erwten in blik, geen erwtenpuree, geen… HCA : Stop maar, ik heb het begrepen. Welnu, ik vrees dat ik de schrijver van het sprookje niet ken.  Pr. : Iemand had me nochtans verteld dat hij hier woonde. HCA : Wie heeft je dat wijsgemaakt ? Pr. : Wel een jongen met een zwanenvleugel, in plaats van een linkerarm.  Ik vond het eerst nogal verdacht, maar toen hij zijn verhaal uit de doeken deed, vond ik eigenlijk dat ik er met mijn rugpijn nog goed was vanaf gekomen. HCA (verschrikt, ongerust) :  Is die jongeman op weg naar hier ? Is hij agressief ? Kwaad ? Pr. : Neen, helemaal niet. Hij was ondertussen aan de vleugel gewend geraakt. Hij wou hem voor geen goud van de wereld nog missen. HCA (opgelucht) : Gelukkig maar. Pr. : Waarom ben jij opgelucht ? Waarom ben jij zo bezorgd om het heil van die schrijver ? Je verbergt toch niets voor mij ? HCA : (voelt zich verraden) Wel… ik zal je een geheim verklappen. Die schrijver is mijn broer en die heeft hier altijd gewoond, dat klopt. Maar nu is hij vertrokken. Euh… naar… Op wereldreis ! En ik heb geen flauw idee wanneer hij zal terugkomen. Ondertussen heeft hij mij gevraagd om op zijn huis te passen en zijn poezen eten te geven.  Pr.: (vertrouwt het zaakje niet helemaal) Dan heeft het geen zin dat ik hier nog lang blijf. Je hebt toevallig toch geen tijgerbalsem in huis, of weet jij het adres van een goede kraker ? HCA (wil haar zo vlug mogelijk kwijt) : Neen, het spijt me. Ik zal mijn broer zeker op de hoogte brengen van je bezoek, maar nu moet ik echt verder, ik moet de honden nog verzorgen. Pr. : Honden ? ik dacht dat het katten waren. HCA : Er zijn honden en katten. Zelfs goudvissen, een schildpad en een papegaai. Kortom het is een hele kinderboerderij die ik hier moet onderhouden.  Je begrijpt dus dat ik wel nog wat werk heb vooraleer al die beestjes hun eten en hun verzorging hebben gekregen. Pr. : Ik heb het al begrepen, mijn aanwezigheid wordt hier  niet langer op prijs gesteld. Ik ben al weg.   Gebukt gaat ze af.    HCA (richt zich tot het publiek) : Wat ? Ik kon toch niet zeggen dat ik verantwoordelijk was voor die pijnen. Ik heb dat niet gewild, en bovendien ze hebben me vandaag al genoeg de mantel uitgeveegd.  Hoe kon ik nu vermoeden dat un tout petit pois  zoiets kon teweegbrengen.  Ik had voor een kalebas of een kokosnoot kunnen kiezen. Maar nee, ik selecteer een doperwtje en toch loopt het mis.   Er wordt haastig op de deur geklopt. Andersen opent de deur en daar staat een meisje, zwart van het roet en met vuile kleren om haar lijf.  Ze ruikt verschrikkelijk slecht. Andersen doet een zakdoek voor zijn mond.                                                                  Scène 5 – Assepoester   Ass. : (draaft door en struikelt over haar woorden - stottert) Heb jij…jij  geen glazen muiltje gezien ? Een pr.. prins ? Een fo… fonkelende koets getrokken door bloedmooie www…witte hengsten ? … HCA : Rustig. Kom even zitten, dan kun je op adem komen. Waar ben je naar op zoek ? Ass. (als een gek) Koets, muiltje, prins, hengsten !!! Hca. : Ik vrees dat ik je niet kan helpen. Wie ben jij ? Uit welk sprookje kom jij ? Ik ken je helemaal niet.  Ass. Ik ben Assepoester, de jongste dochter. Ik word al jaren door mijn stiefzussen als het vuil van de straat behandeld. Plots kwam er een fee en die heeft me de kans gegeven om naar een bal te gaan waar ik de prins heb ontmoet. Maar om middernacht smolt mijn droom als sneeuw voor de zon. Mijn prachtige baljurk verschrompelde en voor ik het wist, was ik weer gekleed in mijn oude lompen. Beneden aan de ingang van het paleis waren de koets en de paarden verdwenen. Toen ontdekte ik dat ik tijdens mijn vlucht één van mijn glazen muiltjes had verloren. Ik keerde op mijn stappen terug en zag nog net hoe de prins het muiltje optilde. Alles was verloren. Hoe kon ik gekleed in een smerige schort ooit bewijzen dat ik de schoonheid was waarmee hij de hele avond had gedanst.   Ze barst in snikken uit.   HCA. : Kom.  Als ik het me goed herinner komt alles wel goed.  Ass. (snikkend) : Hoezo ? Ken jij de afloop van het verhaal ? Heb jij het sprookje soms geschreven ?  HCA. : Neen, dat niet, maar ik heb er wel al van gehoord. Ass. : Wat gebeurt er dan met mij ? Ik moet toch niet mijn hele leven borden wassen en vloeren schrobben. HCA. : Ik denk dat je de prins heel binnenkort zult terugzien. Hij zal het muiltje bij zich hebben en wie het schoentje past, zal zijn bruid worden. Ass. : Maar als iemand anders het schoentje aantrekt voor mij ? (ze begint opnieuw te stotteren) Ddd.. at zou een rr.. amp zijn. HCA. (sussend) Vertrouw me nu maar. Er is slechts één voetje op de hele wereld dat perfect in het muiltje past en dat voetje zit onderaan jouw been. Het kan niet verkeerd gaan.  Ass. : (gerustgesteld) : dan moet ik gauw naar huis, anders loop ik de prins nog mis en dringt één van mijn verschrikkelijke stiefzussen zich aan hem op.    Ze geeft Andersen een kus op het voorhoofd.   Ass. Je hebt me goed geholpen. Ik zal je eeuwig dankbaar zijn.    Assepoester af.   HCA. : Het is toch raar. De enige figuur die me geen verwijten maakt, komt uit een sprookje dat ik niet zelf heb verzonnen.  Heb ik mijn eigen personages dan zo de duivel aangedaan. Was ik dan zo harteloos dat ze zich nu allemaal tegen mij keren ? Is er dan niemand die begrip heeft voor een arme schrijver ?   Zijn overpeinzingen worden overstemd door bekvechtende stemmen.       Scène 6 – De twee keizers     Twee mannen komen de kamer binnen, hevig gesticulerend en discussiërend. Allebei dragen ze een kroon. De ene draagt een prachtig, keizerlijk gewaad, de andere flaneert in zijn ondergoed.   Keizer 1 (die in ondergoed) : Ik zeg u dat die sprookjesschrijver van een Andersen een gemene schurk is, een smeerlap die mij letterlijk en figuurlijk heeft uitgekleed voor de ganse bevolking. Keizer 2 : Ik blijf erbij dat het een goed en wijs mens is met het hart op de juiste plaats. Keizer 1 : Hoe kun je dat beweren ? Hij heeft er mij ingeluisd. Ik was te goeder trouw en ik werd bedrogen. Keizer 2: Dat komt omdat je te goedgelovig was. Niemand kan eraan doen als jij je laat inpakken door een paar gewiekste oplichters. Het belangrijkste is : heb je er ook iets uit geleerd ? Keizer 1 : (maakt dreigende gebaren) Ben ik dom ? Beweer je dat ik dom ben ? Wacht ik zal je aan mijn sabel rijgen.   Hij grijpt naar zijn wapen maar bemerkt dat hij er geen bij heeft.   Keizer 2 : (glimlacht) en waar ga jij dat steekwapen vandaan halen ? uit je onderbroek ?   Er dreigt een handgemeen. HCA heeft de hele tijd staan luisteren en komt tussenbeide.   HCA. : Heren, Majesteiten, Sires. Hou op alstublieft. Dit is toch geen gedrag keizers waardig.   Oordeel niet te vlug. Luister eens naar elkaars verhaal en tracht mekaar te begrijpen.  Keizer 1 : Kijk daar zal je hem hebben, het stuk verdriet. Hoe kan ik me nog als een keizer gedragen wanneer jij me al mijn waardigheid hebt afgenomen. Ik zou je in de diepste kerker moeten gooien of liever ik zou je ook enkel gekleed in je ondergoed aan de schandpaal moeten nagelen zodat iedereen je kan beschimpen en bekogelen met rotte eieren. Keizer 2 : Je bent opnieuw vertrokken. Luister nu toch eens naar wat die wijze man je als raad meegeeft. Vertel je verhaal. Keizer 1 : Vooruit dan.  Ik was een rijk en populair keizer die boven alles hield van mooie kleren. Voor ieder uur van de dag had ik wel een ander gewaad. In de stad waar ik woonde was het leven heel gezellig. Iedere dag waren er vreemdelingen en op een dag kwamen er twee mannen die zich voor wevers uitgaven. Ze beweerden dat ze de mooiste stoffen konden weven die je ooit had gezien. De kleren hadden wel de wonderbaarlijke eigenschap dat ze onzichtbaar waren voor iedereen die dom was. Wat een fijne kleren, dacht ik. Als ik die aan heb, kan ik in mijn rijk de slimme mensen van de domme onderscheiden. Ik gaf die wevers een flinke som geld, zodat ze met hun werk konden beginnen. Ze vroegen onmiddellijk om de fijnste zijde en het prachtigste goud, maar ze stopten alles in hun eigen zak. Ze werkten immers heel de tijd aan lege weefgetouwen. Op een dag stuurde ik een oude minister naar hen om te inspecteren hoe het werk vorderde. Toen hij terugkwam beschreef hij de prachtige gewaden tot in het kleinste detail. Nadien stuurde ik mijn raadsheer. Ook hij was vol lof over wat hij gezien had. Toen werd ik heel nieuwsgierig en wou zelf ook een kijkje gaan nemen.  Met een groot gevolg bezocht ik de weefgetouwen.  Maar wat gebeurde er : ik zag helemaal niets. Ik dacht, ben ik nu de enige dommerik want ik hoorde het hele gevolg maar ratelen over de mooie patronen en de schitterende kleuren.  Iedereen was enthousiast en zei dat ze prachtig zouden staan tijdens de volgende optocht.De ochtend van de optocht vroegen de bedriegers dat ik mijn oude kleren zou afgooien om de  nieuwe te kunnen aantrekken. Ik deed al mijn kleren uit tot op mijn ondergoed en de bedriegers deden alsof ze me steeds één van de nieuwe kledingstukken aanreikten die ze hadden gemaakt.  Ondertussen bestookten ze me met uitspraken als : "Lieve hemel, wat staat dat mooi! Wat zit dat goed!" "Wat een patroon! Wat een kleuren! En zo liep ik in de optocht onder een baldakijn en alle mensen op straat zeiden: "Wat zijn de nieuwe kleren van de keizer weergaloos, wat een prachtige sleep heeft hij toch ! Het zit als gegoten!" Niemand wilde namelijk laten merken dat hij niets zag, want dan zou hij bekennen dat hij of zij heel dom was.  Plots riep een kind : "Maar hij heeft niets aan!"  Die kreet werd spoedig door alle toeschouwers overgenomen. En ik, ik kromp in mekaar van schaamte want ik besefte dat ik was bedrogen.  Hij slaakt een diepe zucht.   Er valt een pijnlijke stilte.   Keizer 2 : En wat heb jij er nu uit geleerd ? Je was gewoon het slachtoffer van je eigen ijdelheid. Had je onmiddellijk gezegd dat je niets zag, dan was al die schande je gespaard gebleven.    HCA klapt in zijn handen.   HCA. : Bravo. Ik had het zelf niet beter kunnen verwoorden.    Keizer 1 : Maar ondertussen ben ik wel de pispaal van het hele land. Overal waar ik kom wordt er achter mijn rug gelachen. Welke kleren ik ook draag, de mensen blijven mij altijd in mijn ondergoed zien. (Wijst verwijtend in de richting van HCA).  En dat is allemaal jouw schuld. Je bent een sprookjesverteller van mijn voeten. Het enige wat je wil is dat je personages lijden tot in de toppen van hun tenen. Keizer 2 : Wacht, ik vertel je mijn verhaal en dan zul je zien dat  het niet altijd zo is. Mijn paleis in China is het mooiste van de wereld, helemaal van fijn porselein, heel kostbaar. In de tuin zie je de wonderlijkste bloemen met echte zilveren belletjes. Achter de tuin ligt een heel mooi bos met hoge bomen en diepe meren. In dat bos woont een nachtegaal die zo lieflijk zingt dat iedereen onmiddellijk stopt met werken wanneer hij hem hoort. Uit alle landen van de wereld komen er reizigers naar mijn stad. Ze bewonderen het paleis en de tuin, maar als ze de nachtegaal horen, roepen ze allemaal: ‘dit is het mooiste!’ Die reizigers vertellen erover als ze thuiskomen en zo werden er al vele boeken over het paleis en de tuin geschreven. Maar ze vergeten ook de nachtegaal niet. Op een dag lees ik in één van die boeken dat de nachtegaal het allermooiste is van mijn land. Ik stond versteld want ik kende de nachtegaal helemaal niet.Ik riep mijn hofmaarschalk en gaf het bevel dat de vogel nog die avond voor mij moest komen zingen. Die avond zong de nachtegaal zo mooi dat ik de tranen in mijn ogen kreeg. Het ging recht naar mijn hart.Op een dag kreeg ik echter een groot pakket met daarin een namaaknachtegaal die helemaal bezet was met diamanten en robijnen. Zodra je die kunstvogel opwond zong hij één van de wijsjes van de echte nachtegaal. Er zat een lintje om zijn hals en daarop stond geschreven: ‘De nachtegaal van de keizer van Japan is armzalig vergeleken bij die van de keizer van China. De namaakvogel had evenveel succes als de echte en was bovendien voor de meeste ook nog aardiger om naar te kijken. Drieëndertig keer zong hij hetzelfde stuk en nog was hij niet moe. Toen vond ik dat de levende nachtegaal wat moest zingen. Niemand had echter gemekt dat de vogel door het open raam was weggevlogen. Maar ik trok er me niets van aan want ik had nog een vogel. De kunstvogel kreeg een plaatsje op een zijden kussen naast mijn bed. Zo ging er een heel jaar voorbij maar op een dag ging het vogeltje stuk. Ik ontbood meteen mijn lijfarts, maar die kon niets doen. Ook de horlogemaker kreeg de vogel niet meer aan de praat.  Vijf jaar later werd ik zwaar ziek. Iedereen geloofde dat ik zou doodgaan, ze hadden zelfs al een nieuwe keizer gekozen. Koud en bleek lag ik in mijn grote praalbed, en het hele hof dacht dat ik dood was en ging de nieuwe keizer al begroeten. Maar ik was nog niet dood. Ik kon nu wel bijna geen lucht meer krijgen, het leek alsof er iets op mijn borst drukte; ik sloeg de ogen op en zag dat de Dood op mijn borst zat met mijn gouden kroon op zijn kop. Uit de plooien van de fluwelen gordijnen kwamen overal rare hoofden piepen, sommige waren heel akelig, andere dan weer zacht en vriendelijk. Het waren mijn goede en slechte daden. Plots begon ik te ijlen en schreeuwde : Muziek, muziek!. Ik richtte mij tot de kunstvogel en smeekte : O lieve gouden vogel, zing, zing dan toch, ik heb je alles gegeven, zing alsjeblieft !’ Maar de vogel bleef stil zitten. Er was niemand om hem op te winden en uit zichzelf zong hij niet meer. De Dood bleef mij met zijn grote, lege oogkassen aankijken en het werd ijzingwekkend stil. Op dat moment klonk er, bij het raam, een prachtig gezang. Het was de kleine, levende nachtegaal, die buiten op een tak zat. Hij had van mijn nood gehoord en hij was gekomen om mij hoop en troost toe te zingen. Onder het zingen werden de gestalten steeds bleker, mijn bloed ging sneller stromen en de Dood luisterde mee en zei: ‘Ga door, nachtegaaltje, ga door!’  En de Dood gaf mijn kroon af voor een lied. De nachtegaal zong van het stille kerkhof waar de witte rozen groeien en waar het groene gras met de tranen van de levenden wordt besproeid. De Dood begon naar zijn tuin te verlangen en als een koude, witte mist zweefde hij het raam uit. Ik was dolgelukkig en vroeg aan de vogel hoe ik hem kon bedanken.  ‘Je hebt me al beloond!’ zei de nachtegaal. ‘De eerste keer dat ik zong heb ik tranen in je ogen gezien en dat vergeet ik nooit! Ik stelde hem voor dat hij altijd bij me zou blijven. De nachtegaal zei dat hij niet in het paleis kon komen wonen, maar dat hij telkens hij er zin in had bij mijn raam zou komen zitten om te zingen.  Hij zei dat hij immers meer hield van mijn hart dan van mijn kroon.   De oude keizer pinkt een traan weg.   HCA : Nu ik het sprookje zo hoor vertellen, vind ik het best ontroerend. Keizer 1 : Ontroerend. Melig, zal je bedoelen. Wie laat er zich nu inpakken door een vogel ? Daarvoor moet je echt een sufferd zijn.  In mijn keizerrijk stikt het van de zangvogels… Keizer 2 (verliest zijn kalmte) : Je hebt duidelijk niet goed geluisterd. Je bent zo vol van jezelf en telkens opnieuw zul je het slachtoffer worden van je eigen ijdelheid. Keizer 1 : (luid) Jij bent een zedenpreker. Je had priester of monnik moeten worden. Keizer 2 : (luider) En jij bent een eigenwijze idioot. Het heeft geen enkele zin om dit gesprek verder te zetten.   Andersen tracht tevergeefs de gemoederen te bedaren.   HCA. : Heren, Keizers, Majesteiten… Keizer 1 : (heel luid) Je hebt gelijk, ik ben hier mijn tijd aan het verdoen. Ik heb bovendien een dringende afspraak met mijn kleermaker. Keizer 2 : Nieuw ondergoed ?   Hij stormt af, op de voet gevolgd door de andere keizer.  Scène 7 – De vliegende koffer   Andersen begint door de kamer te ijsberen. Plots schopt hij op een koffer. Een stem weerklinkt “Au!!  Kan je niet uit je doppen kijken ?”   HCA. : Wie zit hierin ?  Hallo ? Kom er eens gauw uit ? Wat doe jij in mijn huis en in mijn koffer ?   Het slot springt open en uit de koffer komt een jongeman gekropen.   Jon. : Hans Christian Andersen, neem ik aan. HCA. : Ja, en wie mag jij wel zijn ? Jon. : Ik ben een verteller van sprookjes, net als jij. Maar ooit was ik voor een hele korte tijd verloofd met een prinses en had ik de kans om koning te worden van een ongelooflijk mooi land. De prinses hing aan mijn lippen, de koning en de koningin vonden me de ideale schoonzoon en mijn toekomstige onderdanen vereerden me als een god. En dat had ik allemaal te danken aan mijn vliegende koffer.  HCA (tot het publiek – op fluistertoon) : het sprookje van de vliegende koffer HCA : (houdt zich van de domme) : Wat is er dan gebeurd ?  Jon. : Weet je dat niet meer ? Je hebt het zelf verzonnen. Een nietig vonkje van een machtig vuurwerk heeft mijn koffer in de as gelegd. Zo kon ik niet meer tot bij mijn geliefde geraken en is het huwelijk noodgedwongen niet doorgegaan. Nu trek ik de wereld rond en verdien ik de kost als sprookjesverteller. Maar als ik een koffer zie dan voel ik nog steeds een onweerstaanbare drang om er in te kruipen. Je weet maar nooit dat er een vliegend exemplaar tussen zit. HCA. : Je zei net dat je nu een verteller van sprookjes bent. Dat is interessant. Met welke verhaaltjes kun je de mensen dan nog boeien ? Jon. : Ik trek van stad tot stad en overal waar ik kom begeef ik mij onmiddellijk naar het grootste plein. Daar ga ik op een kist staan en verkondig luid mijn boodschap. HCA. : Kun je dat eens demonstreren ? Jon. : Graag !   Hij trekt de koffer/kist naar zich toe en gaat er op staan.   Jon. : Komt dat horen ! Komt dat horen ! Ik ga jullie vertellen over de avonturen van het lelijke eendje, de geschiedenis van de  sneeuwkoningin, het verhaal van de varkenshoeder en de poppenspeler, het triestige lot van het spaarvarken. HCA : Maar dat zijn mijn sprookjes.  Jon. : Ik heb toch nooit beweerd dat  ik ze zelf verzin. Daarbij waarom zou ik moeite doen om verhaaltjes uit mijn duim te zuigen terwijl er zo een mooie dingen bestaan waar de mensen vast en zeker altijd geboeid zullen naar luisteren. HCA. : Bedoel je dat het publiek mijn sprookjes goed vindt ? Jon. : Goed. Uitstekend. Ze houden ervan. Wanneer ik vertel, eten ze uit mijn hand. En wanneer ik even pauzeer om op adem te komen, trekken de kinderen aan mijn mouw om verder te doen.  Achteraf komen ze me uitgebreid feliciteren en mijn pet puilt telkens uit van al de zilver- en zelfs goudstukken die ze er hebben ingegooid. HCA. :  Verdien je daar je brood mee ? Jon. : Ik verdien geen schatten maar meer dan genoeg om mij in leven te houden. HCA : Ik vind dit fantastisch. Eindelijk eens iemand die niet klaarstaat om mij de huid vol te schelden. Zeg jongeman, blijf je niet logeren.  Jon. : Neen. Ik moet dringend verder.  Adieu. Het ga je goed. HCA. : Spijtig. Toch bedankt voor je bezoek. Het heeft echt deugd gedaan.   De jongeman wil weggaan. Maar plots blijft hij staan en keert op zijn stappen terug.    Jon. : Ik heb wel nog een verzoek. HCA. : Geen probleem. Vraag maar. Jon. : Hoe eindigt het sprookje eigenlijk ? Wat is er met de prinses gebeurd ? Hoe hebben mijn toekomstige schoonouders het nieuws verwerkt ? Hoe reageerde de bevolking ? Verdomme, waarom kon ik niet trouwen, kinderen krijgen, koning worden en gewoon gelukkig zijn.  HCA. : (geërgerd) Ik wist het. Het was te mooi om waar te zijn. Ik krijg nog maar eens de wind van voren.  Het einde van een sprookje is altijd het moeilijkste. Je moet telkens een geschikte afsluiter vinden. Daarbij waarom moet ik mij hier weer verantwoorden. Als je echt denkt dat het zo simpel is, waarom schrijf je dan niet je eigen sprookjes. Je kunt ze dan perfect laten eindigen zoals jij het wil. Het enige wat je nu doet is mijn geesteskinderen gebruiken om goedkoop succes te halen.  Jon. : Je hoeft niet boos te worden. Ik wou gewoon weten waarom het einde van mijn sprookje haaks staat op de rest van het verhaal. Het lijkt wel een tang op een varken. HCA (geraakt buiten zichzelf) : Moet elk sprookje dan eindigen met de zin : en ze leefden nog lang en gelukkig Jon. Eerlijk gezegd had ik dat helemaal niet erg gevonden. Integendeel. HCA. : (ziedend) Maar dat is toch niet origineel ! Je snapt niets van het schrijverschap. Iedereen lijkt er wel van overtuigd dat een sprookje schrijven een hobby is zoals tuinieren. Wel ik kan je verzekeren dat het hard werken is. Zwoegen om dat witte blad vol te krijgen. Elke zin, elke paragraaf, ja zelfs elk woord wordt gewikt en gewogen.  Jon. : Weet je wat. Ik zal je sprookjes voortaan laten voor wat ze zijn. Er zijn genoeg boeiende verhalen die liggen te wachten op een begenadigd verteller als ik. En ik, onnozele hals, wou  je nog eer bewijzen door je sprookjes de aandacht te schenken die ze verdienen.  Maar eerlijk gezegd, je bent het niet waard en ik blijf hier dan ook geen moment langer. Ajuu met de paraplu.   Hij gaat af en laat Andersen totaal van de kaart achter.   HCA. : Charles, waarom heb ik toch naar jou geluisterd ? Jouw idee om de personages uit mijn sprookjes op te roepen is een waar fiasco geworden. Ik ben nu nog wanhopiger. Het is gedaan. Het is over. Het is uit.    Hij gaat aan zijn schrijftafel zitten en houdt zijn handen voor zijn hoofd. Plots verschijnt er een hel licht. Hij kijkt op en ziet uit de lucht een klein meisje neerdalen. In haar hand houdt ze een brandend zwavelstokje vast.                   Scène 8 – Het meisje met de zwavelstokjes     Andersen heeft haar onmiddellijk herkend. HCA. : Nu gaan we het krijgen. Het meisje met de zwavelstokjes. Ik heb haar laten sterven van kou en honger. Een gruwelijker dood kan je nauwelijks bedenken.  Tot het meisje. HCA. : Kom, geef me maar de volle laag ! Ik verdien niet beter. Ik ben een harteloze schurk. Ofwel verneder ik mijn figuren tot op het bot, ofwel laat ik ze de zeven plagen van Egypte doorstaan, ofwel, zoals in jouw geval laat ik ze gewoon wegkwijnen zonder een vinger uit te steken.   Hij zet zich recht en valt voor haar op zijn knieën.    HCA. Ik durf je zelfs niet meer aan te kijken. Ik ben een mislukkeling. Ik had nooit schrijver mogen worden. Waarom kon ik toch geen eerbaar beroep kiezen zoals wever of pottenbakker. Dan hadden mijn creaties me tenminste nooit verwijtend aangestaard. Of ik had soldaat moeten worden en eervol sneuvelen op het slagveld. Later hadden ze me dan tenminste overladen met medailles en lofredes.   Het meisje raakt Andersen aan bij de schouder.   Me. :  Sta op.  Ik wil je helemaal niet beschuldigen.  Ik wil je juist bedanken. HCA. (komt langzaam recht) Mij bedanken ? Maar ik heb je toch een gruwelijke dood laten sterven. Ik had toch een rijke dame kunnen laten passeren die je had kunnen meenemen naar haar warme thuis. Je had geadopteerd kunnen worden. Nooit geen honger meer, gedaan met alle ontberingen. Je had het leven van een kleine prinses kunnen leiden. Me. : Je hebt me laten sterven en dat was nu net wat ik innig verlangde. Ik wou helemaal niet terug naar huis en ik wou ook niet bij vreemde mensen intrekken. Ik smachtte ernaar die ene belangrijke  persoon uit mijn nog jonge leven terug te zien, mijn lieve oma. En jij, Hans Christian Andersen, hebt daar voor gezorgd. Om dit te bereiken was de dood een kleine prijs die ik met veel plezier betaalde. Die laatste ogenblikken met mijn zwavelstokjes waren de mooiste momenten uit mijn prille leven en het einde met mijn grootmoeder was gewoon onbeschrijflijk. Je hoeft dus zeker niet gebukt te gaan onder de schuldgevoelens. Je hebt mij een dienst bewezen, een hele grote dienst.  HCA.: Ik had het echt nog nooit zo bekeken. Me. En nu kom ik je halen.  HCA. : Je beweert dat ik ga sterven. Me. Ik zag je ten prooi aan wanhoop en verdriet en ik heb besloten om je een helpende hand te reiken. Het is het minste dat ik voor jou kan doen nadat jij me redde uit de klauwen van een troosteloos en uitzichtloos bestaan.  HCA. Maar ik wil helemaal niet sterven. Me. :  Je begint gewoon aan iets nieuws maar dan ergens anders. Een plek waar er geen pijn, verdriet en angst meer is. HCA. : Rijstpap met gouden lepeltjes ? Me. (onverstoorbaar) : Een plek waar honger en armoede definitief tot het verleden behoren. Je zult er rust kennen. Eeuwige rust. Kom geef me je hand en laat je meedrijven naar het licht.   Het meisje stijgt langzaam ten hemel.   Andersen trekt ostentatief zijn hand terug. Het meisje verdwijnt in de nok.    HCA.  Neen, mijn tijd is nog niet gekomen. Ik kan nog niet meegaan. Ik voel me net veel beter. Ik voel de inspiratie weer opborrelen. Ik zet mij aan mijn schrijftafel en begin aan het sprookje van mijn leven.    einde              

drago
12 1

Papalagi 2.0

Hij is terug! Werkelijk? Wie is er terug? Om wie maken we zoveel stennis? Tuiavii! Wie? Tuiavii uit Tiavea! Wie is dat? Waar is dat? Hij is een hoofdman uit Samoa, een Polynesische eiland in de Stille Oceaan, hij moet minstens honderd jaar oud zijn, want hij is nog geboren in de negentiende eeuw, toen de dieren nog spreken konden. Zo lang geleden? En van zo ver? Dat is nog verder dan Australië! Ssst, hij spreekt! Papalagi, ik ben terug, kennen jullie mij nog? Welk beest is een Papalagi? Jullie zijn de Papalagi! Weten jullie niet meer wat onze naam voor jullie wil zeggen? De hemeldoorbrekers! Want toen we jullie zagen komen met jullie zeilboten leken jullie een gat in de hemel te klieven. Wat vreemd is, want waren wij niet de originele zeevaarders? Hadden wij niet elk eiland in de Stille Oceaan gekoloniseerd en bevolkt? Vertrokken uit Indonesië en zo hebben wij gans Micronesië, Melanesië en Polynesië ontdekt. Denken jullie dat wij geen zeilen hadden? Wie heeft wie een rad voor de ogen gedraaid? En wie waagt het zich weer aan cultural appropriation te doen? Maar nee, het is cultural appreciation! Halt, ik weiger mij te laten gebruiken door weer een Papalagi! Het was Eric Scheurmann die mij in 1920 uitgevonden heeft om kritiek te leveren op zijn eigen cultuur. Hij heeft de westerling de naam Papalagi gegeven, terwijl wij de originele hemeldoorbrekers waren! Maar stijgt de zeespiegel dan niet? Dreigt Tiavea niet onder te lopen door de Oceaan? Door het stijgen van de zeespiegel en het smelten van de ijskappen door de global warming? Moet jij ons niet aanklagen? Zijn wij niet meelijwekkend dan? Tuiavii? Waarom zwijg je? Zijn wij niet betreurenswaardig? Hij antwoordt niet. Tuiavii? Hebben we hem dan werkelijk verzonnen, die nobele wilde? Wie gaat er dan zeggen wat we fout doen? Wij zelf? Of toch maar gewoon het zwijgen ertoe doen en luisteren naar echte niet-westerlingen? Zoals? Frantz Fanon misschien of James Baldwin? Nee, die zijn al lang dood. Wacht ik ken er ene! Wie? Snel, voor we wanhopig worden! Amitav Ghosh, een Indiaas schrijver uit Calcutta, hij schrijft zelfs over de klimaatcrisis, en dat kunst de creativiteit ontbeert om daarmee aan de slag te gaan. Na dat boek heeft hij volgens mij zelf geen fictie meer geschreven maar wel anti-koloniale non-fictie boeken zoals De vloek van de nootmuskaat en Rook en As over opium. Laatstgenoemde gaat over de genocide die de Britten gepleegd hebben op de Chinezen door de Opiumoorlogen en hen en masse verslaafd te maken aan dit papaverproduct. Het eerste boek over de genocide door de Nederlanders op de oorspronkelijke inwoners van de Banda-eilanden in Indonesië omwille van de nootmuskaat. Houdt u het wel gezellig? Klinkt het dan niet goed nu het niet uit Tuiavii zijn mond komt? Hij is echt spoorloos verdwenen, hoor, hij lijkt wel in rook opgegaan. Maar wat hebben we dan nog te zeggen? Zijn we niet wit (ik vind mezelf eerder blank), en mannelijk cis-gender (ik vind mezelf eerder euh … normaal). Mijn voornaamwoorden zijn hij, hem, zijn, naar ’t schijnt. Je bent niet meer normatief, dat mag jij spijtig vinden, maar om je misschien nog meer te jennen of op de kast te jagen, noemen ze dat ‘white fragility’. En James Baldwin lezen of meer nog Ibram X. Kendi maakt je niet minder verdacht. Of dit een achterhoedegevecht is, durf ik niet te propageren. Wij dicteren niet langer de identiteitspolitiek na dat honderden jaren gedaan te hebben, zelfs in de vorm van etnische zuiveringen. Kwetsen woorden? Meer dan zweepslagen en gedwongen sterilisaties? Ja, het is zo, cowboy en Indiaantje spelen is niet meer van deze tijd. Dat brengt me op nog een naam, de native American schrijver Tommy Orange, die de narratief verlegt van de stereotiepe Great Plains naar de Amerikaanse grootsteden. Ondanks eeuwen intergenerationeel trauma hebben zij het overleefd. Ze zijn er nog de Sioux, de Lakota, de Pawnee, de Shawnee, Comanche, Apache, Navajo, Mohawk, Inuit, Inca’s, Azteken, Guaraní, Maya’s, en al die andere tribes. Wat zegt ChatGPT over Philipp Meyers boek De Zoon over Texas en de Comanche, cultural appropriation of niet? Antwoord: Op basis van wat openbaar en doorzoekbaar is: er is geen duidelijk, publiek gedocumenteerde Comanche-stem over The Son. Dat betekent: je oordeel over of het boek culturele toe-eigening is, blijft incompleet zolang je niet ook de stemmen van (huidige) Comanche-mensen of inheemse critici hoort. De feiten die wél beschikbaar zijn (Meyer’s onderzoek en de literaire recensies) duiden erop dat Meyer poging tot zorgvuldigheid heeft gedaan en dat (niet-inheemse) critici dat vaak positief beoordelen — maar dat beantwoordt niet de kernvraag: hoe ervaren Comanche-mensen het? Mag je dan niks meer zeggen? Go woke, go broke! Daar is die witte fragiliteit weer! Ik ben niet wit, ik ben op zijn minst lichtbeige, of rozig als een biggetje. Of mag ik dat ook niet meer zeggen? Goed punt, misschien kunnen we die taken wel op ons nemen, dieren en natuur rechtspersoonlijkheid geven, maar je weet waar het eindigt. Het is niet aan ons om Inuit te verbieden op walvissen te jagen, op robben, op walrussen, op narwals, … Wat hebben die verdomde Russen er nu weer mee te maken? Tuiavii? Waren het niet eerder de Fransen die met een waterstofbom geëxperimenteerd hadden aan één of andere atol? Ik geef het op. Ik weet niet meer wat zeggen. Goed zo! Nu heb je het begrepen, laten we even het internet volgen en hopen dat die quote werkelijk van hem is, want zei Jimi Hendrix niet: ‘Knowledge speaks but wisdom listens!’ Laten wij papalagi misschien maar beter even zwijgen en luisteren naar al die minderheidsstemmen die eeuwen hebben moeten zwijgen.   The Revels Comanche

Kameraad 60
0 0

De gehele nacht moest mijn bruine vriend de racistische kreten aanhoren.

kwetsbare MAN kwetsbaar mannelijk schoonheidsideaal ***************************************************************************************"Waarom schrijft ge altijd over den bruin?" vroeg iemand mij onlangs. "Omdat den bruin in de verdomhoek zit," zei ik. "De allochtoon bedoelt u," zei hij. Ik zuchtte eens bij zoveel onbegrip. "Ik bedoel wel degelijk den bruin. Neem nu de witte allochtoon, de Oost-Europese allochtoon. Buiten een laag loontje - dat ernstig onze sociale zekerheid belast, want dat lage loontje is meestal zwart - wordt die man niet bespot, niet dagelijks vernederd. In tegenstelling tot mijn bruine vrienden, die dagelijks vuile, kwade blikken moeten trotseren. Neem nu een van mijn beste vrienden, in Antwerpen geboren en getogen, maar hij is bruin. Hij moet nu al heel zijn leven vernederingen ondergaan, niet alleen op school en op straat. Uit angst heeft hij zichzelf herschapen in een halve Italiaan. Weet u hoeveel geld hij betaald om er netjes uit te zien? Het ontkroesen van zijn prachtige haar kost hem maandelijks een fortuin. En dan is er nog de druk van de familie die het idee heeft dat wie de beste is niet wordt vernederd. Dus wordt hij dagelijks onder druk gezet om te presteren. Alcohol heeft hij afgezworen, daar wordt hij rapper agressief van. Zijn redding is zijn joint. Na een haaltje staat hij weer lachend en blij in de samenleving. Iedere pipo die hem agressief benadert, wordt onthaald op een lachsalvo. In die mate dat de agressor van verbazing zijn agressie staakt. Wanneer hij alcohol gebruikt, zou hij wel wat rapper niet verbaal agressief uit de hoek komen. Weet u, hij kan daar ook niet veel aan doen. Hij wordt dagelijks zo onder druk gezet dat ik het wel kan begrijpen, maar hij moet er mee ophouden. Hij doet er alleen zichzelf pijn mee. Hij wordt daarmee gestraft, niet de agressor. Als ik hem dat zeg, zucht mijn vriend, en met tranen in zijn ogen zegt hij: "Ik weet het, ik weet het, maar als er dan weer een in mijn gezicht spuwt of weer een mijn dure jasje besmeurd, en ik heb wat gedronken, dan wordt het mij te machtig. Trouwens, niks doen is voor een agressor een teken om verder te doen. Op de goegemeente hoef ik niet te rekenen. Een grote bek wanneer ik agressief uithaal, maar de blanke agressors mogen gewoon hun ding doen. Weet u, ik doe mijn uiterste best op school, ik ben bij de beste. Op een dag vierden we met mijn toenmalige klas ons eindfeest. We hadden wat gedronken en stonden aan een bushalte toen twee oudere kerels mij begonnen uit te schelden. Eerst reageerde ik er niet op, maar de doodse stilte die neerdaalde over ons zonet nog vrolijk groepje was duidelijk. Iedereen was sprakeloos. Door de grofheid ervan, en alle kwetsende woorden. Het overviel ons als een koud bad. Daardoor dachten de agressors wellicht dat we een gemakkelijke prooi waren. Ze besloten ons fysiek aan te vallen. Kan ik het helpen dat ik een getrainde atleet ben? Op school probeer ik de beste te zijn. Ik sport, en daar word ik bij de beste gerekend. Door veel te trainen sta ik zeer scherp. Toen ik uithaalde dacht ik niet aan dat onnozel jasje. Ik dacht aan de tranen van mijn moeder die straks dat jasje in ontvangst zou nemen. Ik sloeg. Ik sloeg zeer geconcentreerd twee keer. Het was zeker niet de bedoeling dat het zo erg zou aflopen. Een gebroken pols, en ook een gebroken been, niet door mijn slag, maar doordat de tweede gevallen was. Alle omstanders kozen partij voor die brave witte jongens die zaten te kermen. Alleen mijn schoolvrienden verdedigden mij. Daarna was er de politie. Uiteindelijk zei de rechter dat ik als getrainde atleet mijzelf beter moest leren controleren en dat ik een gevaar betekende. Hij stuurde mij voor een paar maanden naar een jeugdinstelling. Op dat moment zag ik weer het huilende gelaat van mijn moeder. Ik beet mijn lippen kapot om niet in huilen uit te barsten, het lukte. In de krant stond dat ik emotieloos overkwam, maar mannen huilen niet heb ik geleerd. Begrijp je nu waarom ik van alcohol overgeschakeld ben op wiet? Van alcohol word ik veel te rap agressief, het zullen de genen zijn," zei hij. De tranen stonden hem in de ogen. "Genen?" zei ik verontwaardigd. "Daar bestaat geen enkel bewijs voor. Kan het niet door de dagelijks vernederingen komen," vroeg ik. "Nee," zei hij. "Het kwam door die ogen. Ik had iedere keer het gevoel dat ik haar teleurstelde. Weet u hoeveel pijn het mij deed? En iedere keer werd de pijn erger. Het enige wat hielp was een goeie stevige joint. Daar word ik kalm van. "Ik stond sprakeloos te luisteren. "Maar geraak jij dan zo gemakkelijk aan wiet?." "Dat is wel een probleem," zei hij. "Ze hebben al verschillende keren mijn wiet in beslag genomen." "Word je dan niet kwaad?" vroeg ik. "Kwaad wel, maar agressief, nee. Voor ik de trein opstap heb ik paar flinke toeters op. Ik word heel vrolijk van wiet, en dan kan ik erom lachen. Het pijnlijke is dat als ik niet veel geld heb, ik een week niks kan roken. Ik vrees de dag dat ik me terug aan de alcohol vergrijp." "Heb je nu iets om te roken?" vroeg ik." "Nee," zei hij bedeesd. "Wel, tast toe," zei ik hem. Mijn toehoorder was eventjes sprakeloos van mijn woordenvloed. "Wat is er verder met uw bruine vriend gebeurd? " klonk het, en hij vermeed het woord allochtoon.   Mijn bruine vriend werd opgesloten in een zaal. Mijn bruine vriend moest slapen in een bed, die naast een bed stond waar een zwaar getatoeëerde man sliep. De meeste tattoo's waren hakenkruisen. De gehele nacht moest mijn bruine vriend de racistische kreten aanhoren, van een man die al 25 jaar opgesloten zat. Een bewaker zei mijn hoog intelligente bruine vriend dat teveel boeken lezen slecht is voor de hersenen. Een patiënt die in een crisis terecht kwam werd door drie HULK'S met baseball bats kalm geslagen, met een verdovend product ingespoten en naakt vastgebonden opgesloten in een kale cel. En het gebeurt nu nog in, achterlijk conservatief België. De enige arts die voor honderden patiënten beschikbaar was, werd veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn patiënten.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
0 0

De Menselijke Geest, Belichaamt

‘Ai, ai, ai’ Dat is toch een geweldige uitspraak! Pijn maal drie.  Toch minder sterk. Trap eens op een mens zijn tenen, die zegt geen ‘ai, ai, ai’, die zegt ‘auw’, want ‘auw’ doet meer pijn dan ‘ai, ai, ai’. En men moet niet eens zelf aan pijn leiden. Nee, Jozef Borluut bijvoorbeeld, de man van Marie van twee huizen verder. Hij reed op zijn e-bike -45 kilometer per uur kan zo’n ding- recht over een afgevallen tak. Controle over het stuur verloren en bam, poef, pardoes, met zijn hoofd klets hij tegen de brievenbus van de familie Baeckelandts-Vansteenkiste. ‘Ai, ai, ai’ Thuis van ‘t school, twee op tien voor rekenen. ‘Ai, ai, ai, en zonder tv naar bed!’ Ja, moeder was fan, of beter, is fan van die uitspraak. Echt waar, ze gebruikt het nog altijd en in elke mogelijke situatie. Bij een tragedie, bij een komedie, bij een fluitje van drie cent en een half. Want die inflatie… ‘Ai, ai, ai’ Van alle kanten richt mijn moeder die driemaal herhaalde tweeklank dus op haar omgeving. Overtreffend, onderuithalend of zo eens zijdelings, in het passeren.  “Vriezen in april, ai, ai, ai’ En Rudy Vansteenkiste die zijn brievenbus sinds het ongeluk niet meer durft aanraken, knikt eens naar haar.  ‘Het is erg’  Want ‘het is erg’, dat is zijn uitspraak, zijn repliek op alles waar hij eigenlijk geen woorden voor heeft, zoals het weer. Vader heeft ook zo’n uitspraak.  ‘Het zijn wrede tijden’  Hij gebruikt dat voor alles waar hij een mening over heeft. Een mening die, hoewel deze gevoelsmatig in zijn binnenste brandt, hij niet met argumenten onderbouwt. Een mens kan hele conversaties voeren met zo’n uitspraken. Moeder zit in de zetel, gesluierd in haar slaapjurk, de benen halfopen -omdat de illusie der preutsheid enkel voor jongelingen is- de krant te lezen.  ‘Het echte nieuws staat op papier!’ Haar ogen glijden over de artikels, tot een ervan de tripartite klank ontlokt.  ‘Ai, ai, ai’ Vader die op de televisie naar lentebeelden staart, doch vooral in gedachten verzonken is, hoort haar niet. Het wordt herhaald. Luider deze keer.   ‘Ai, ai, ai’ Zo luid dat het klettert. Vader schiet erdoor uit zijn overpeinzingen en kijkt haar aan. Ze toont hem de krantenkop. Hij moet vooroverbuigen om het te kunnen lezen. Zij wacht in spanning af.  ‘Het zijn wrede tijden’ Et voilà. De mensen hebben gesproken, ze verstaan elkaar.  Moeder en Vader, een koppel, een duo, een span dat hoewel slechts bestaande uit Nederlandse woordenschat, hun eigen taaltje spreekt. Vader en moeder, ook soms een tweespalt. Wanneer dat gebeurt, dan sluipen er zo’n beestig harde woorden in diezelfde conversatie. Vader, bezweet en besmeurd met potgrond van in zijn moestuintje, treedt de woonkamer binnen. Natuurlijk net wanneer moeder de dweil aan het uitwringen is. ‘Domme Ezel!’ Moeder komt terug van de winkel met de verkeerde scheermesjes. ‘Kalf!’ Een hele bestenboel wordt het, wanneer de menselijke ergernissen naar boven komen. Maar nu niet, nee, nu zijn ze het eens, over de inhoud van het artikel. ‘Slechts helft kan AI-nummer herkennen’ Zo, dat is de krantenkop waar over ze het eens zijn. Dat het drie keer pijn doet, en dat het de wereld zo wreed maakt.  Dan stelt een man zich de vraag: Kan ik het zelf? Als ze me daar nu zetten in een geluidsdichte kamer, koptelefoon rond mijn oren. Zou ik het kunnen? Het menselijke, het altijd onafgewerkte, het grillige, onderscheiden van het gemiddelde, bewusteloos gegenereerde. Wat als ik het niet kan?    ‘Wat als ik het niet kan omdat er geen verschil is?’    Wat is het verschil tussen een robot en muziekproducenten die generieke popnummers uit hun mouw schudden al waren het pingpongballen? Vormt artificiële intelligentie niet juist het gemiddelde van alle menselijke creaties en kan deze bijgevolg dan niet evengoed als menselijk geklasseerd worden?    ‘Doe eens normaal!’    Dat betekent dicht bij het middelpunt van de verdeling. Extraverten vragen te veel aandacht en met introverten kan een mens amper spreken. Men moet ergens tussenin vallen. De ideale persoon is een eenzaat die met iedereen een babbeltje slaat.    ‘Soms twijfel ik of ik gelukkig ben’   Neem een test! Dan weet je het. Is je depressiescore klinisch afwijkend? Gelukkig hebben ze daar pillen voor! En zo sijpelt het besef binnen. Artificiële intelligentie is niet de tegenhanger, de antithese van de menselijke ratio. Het is zijn verlengde, erger nog, de verwezenlijking van zijn streefdoel.    ‘Soms vraag ik me af hoe echt ik ben’   Wat is dat? Echt zijn? Een mens zijn? Een echt mens zijn? Een spaak in het wiel van de draaiende maatschappij? Doch soms de vreugde van de vrijheid proevend. In seks, drank, muziek en kunst. In liefde, jaloezie, woede en verdriet. In alles wat ons groot maakt, in alles wat ons reduceert tot nietig samenwerkende cellen. Ergens tussen machine en dier.   ‘Soms vraag ik me af hoe echt ik ben’   Vader vraagt het zich ook af. Met het ouder worden steeds vaker. En moeder die van al dat semi-filosofisch geprevel niks weten wil, staart hem dan aan, strijkend, kokend, zittend in haar zetel. De dingen doende die ze morgen herhalen zal.    ‘Natuurlijk ben jij echt, wat is dat nu voor vraag?’   Ze wandelt naar hem toe en kust hem. Een dikke smakkerd op zijn dunne lippen.   ‘Hier heb je bewijs. Nu hoef je daar niet meer te staan gelijk, nou ja, gelijk een domme ezel!’   De lippen die zo routineus, zo dagdagelijks rond vader hangen, worden op dat moment weer zo beladen, zo beklemmend en krachtig als vroeger, groter dan Het Woord, groter dan De Wereld, groter dan Het Hele Godganse Universum. Het zijn lippen die hem voor eeuwig aan de grond nagelen. Bewusteloos staat hij daar, ogen draaiend in het verre niets, zonder focus, gelijk een dier waar de wereld op gesmeten wordt, een dier dat de impressie van het alles niet kan vatten in de enkele klanken dat het produceren kan.   ‘Ia, ia, ia’

Ybe Terryn
3 0

ZO GING IK IN FALING.

  Ik kocht tien kleine krokante broodjes, wat beleg en servetten die ik met elastiekjes rond de broodjes hield. Ik hees me in een koksmaatjeskostuum en verkocht de tien broodjes in een nabijgelegen café. Met de winst kocht ik er twintig, en dan veertig.Na een jaar zo te hebben rondgelopen kreeg ik een aanbod. Een bekend en berucht café was de tijdsgeest van dat moment niet zo genegen. De boîte, DE MUZE  waar een tijdje terug rijkelijk spenderende achtenzestigers vervuld van liefde hadden rondgelopen, was nu gevuld met de nieuwe generatie agressief uitziende jongeren met hoog opgekamde haren vol zeepresten. De ouderen, die in vreedzame meditatie verkeerden, vluchtten resoluut de deur uit. Een slechte zaak voor de eigenaar. Zijn leningen moesten immers worden afbetaald. "Als je gebruik maakt van het raam, kun je zowel buiten als binnen je broodjes verkopen," zei hij. Er waren twee ramen. "Als het lukt, dan bouw ik je een keuken." Een jaar lang stond ik daar. Op een dag zag ik in de Japanse keizer en zijn keizerin in twee aparte wagens op twee meter van mijn raam voorbijsnellen. Twee Amerikaanse dames die in Amsterdam logeerden kwamen eventjes een koffie drinken. Een jaar lang stond ik daar iedere dag. Ik opende mijn venster stipt om twaalf uur 's middags. Ik bleef tot de laatste man. Kotsbeu werd ik het. De redder in nood, de witte ridder op het witte paard, verscheen in de gedaante van de eigenaar van een ruïne op het Zuid. In een van de leegstaande pakhuizen had die man een studentenfeestzaal ingericht. De PARADOX. Of ik daar mijn handeltje wilde verder zetten. Het beloofde keukentje was er nog altijd niet. Ik gooide al het aanwezige vlees in de diepvries en trok de stekker uit. Twee jaar lang verkocht ik hamburgers in de feestzaal. Op een dag vroeg iemand me of ik wilde meewerken aan De Laatste Nacht. Als ik eten maakte voor de artiesten, mocht ik broodjes verkopen op het evenement. Na enige navraag leek het me doenbaar. Het jaar ervoor waren erop een uur tijd vijfhonderd broodjes verkocht. Ik mikte op tweeduizend broodjes. Voor de artiesten dacht ik aan lamsribbetjes met frieten en salade. Maar het was nieuwjaar, en in Antwerpen bleek geen enkele lams rib meer te krijgen. Varkensribben dan maar, gestoofd in kruiden, uien, look enander lekkers. Wie zou het merken. Om tien uur stond alles klaar toen de organisator mij kwam melden dat de heren nog eventjes wensten te wachten. Mij goed. Alles werd koud. Om twaalf uur stond alles her opgewarmd klaar. De kleur van de varkensribben was veranderd. Zeker de aanhechting van het vlees aan het been was problematisch geworden. De organisator kwam mij verwittigen dat de groep wel honger zou hebben over een uur, nadat ze nieuwjaar hadden doorgezwolgen.Ze hadden honger. Ondertussen was lamsrib totaal uit mijn woordenschat verdwenen. Een paté kregen ze, met krokante frieten en verlepte in de dressing verdronken sla. Een tijdje later werd ik getrakteerd op champagne, ik werd de eetzaal bijna rondgedragen. Omdat het zo lekker had gesmaakt. In totaal verkocht ik vijftig broodjes.   *************************************************** film VERF ED JULIEN SCHOENAERTS https://www.youtube.com/watch?v=N55MoSYrWAY https://www.youtube.com/watch?v=NGLBYNyEit0 foto VERF ED  JULIEN SCHOENAERTS https://www.2dehands.be/q/verf+ed+julien+schoenaerts/

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
0 0

Gustaaf krijgt het aan de stok met de hoofdredactrice van de Kluger Hans (e-mailverkeer)

Onderwerp: Blur inzendingen   Beste Yasmin,   Kan men ook per post inzenden voor het themanummer Blur? Als ik links moet uitlijnen Enzo. speelt u al een beetje ambtenaar.   Alvast bedankt Warme groet   Gustaaf   Onderwerp: Re: Blur inzendingen   Dag Gustaaf,   Per uitzondering kan ik inzenden per post wel toestaan. Aangezien de hele redactie de inzendingen moet kunnen lezen, zou het hoogst onhandig zijn mochten er veel binnenkommen via de post. Maar één papieren inzending digitaliseren is te bolwerken.   Links uitlijnen doet u trouwens heel simpel met deze knop in uw favoriete tekstverwerker. (of mocht het prentje niet zichtbaar zijn: http://fagict.weebly.com/uitlijnen.html)   Dat mag naar:  Koepoortkaai 13 7000 Genk   Groeten,   Yasmin   Onderwerp: Re: Blur inzendingen   Dag Yasmin,   Ik hoop dat het u goed gaat.   Krijgt het volgend nummer van de Kluger Hans (Confabulaties) al vorm?   Dit keer kom ik graag naar de FeedBackSessieDag van de Kluger Hans. Ik ben benieuwd en kijk er al naar uit.   Om misverstanden te vermijden: dit email adres gebruiken gustaaf.sorgheloze@hotmail.com   Mogelijks hebben jullie ondertussen James Olney gelezen. Ik nog niet. Het ligt al een hele tijd naast mijn bed (ik heb geen nachtkastje).   Hier in Harelbeke is er momenteel geen maan te zien. De temperatuur valt mee. Ik ga zo dadelijk de afwas doen en luistert wat naar de Blues Brothers.   Voor de lol twee gedichtjes in bijlage. Een kort en een lang. Veel leesplezier!   Hou me op de hoogte. Tot binnenkort? Vriendelijke groet   Gustaaf   Onderwerp: Re: Blur inzendingen   Dag Gustaaf,   De voorbereiding voor het nieuwe nummer draait al op volle toeren.   Ik ben niet helemaal mee in verband met de feedbacksessies; jij hebt je ingeschreven? Wij  gebruiken het e-mailadres waarmee je de inzending gedaan hebt.   Zijn de gedichten bedoeld als inzending? Zo ja, dan moet je ze via de inzendinbox (https://www.klugerhans.org/inzenden/) droppen zodat we ze niet kwijtraken en zodat we je in de communicatie omtrent feedbacksessies kunnen houden.   Groeten, Yasmin   Onderwerp: FW: INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Yasmin,   Zie e-mail hieronder. Ik heb inderdaad een inzending gedaan voor het Confabulatienummer (zie e-mail hieronder) Daar ik niks vernomen heb ga ik er van uit dat jullie feedback en tips ter verbetering en peptalk en kritiek en commentaar en aanmoediging en inzichten en nieuwe ideeën en klaar hebben. Of is er weer iets fout gelopen in de communicatie? Vergis ik me? Zou je het even willen uitzoeken? Alvast bedankt.   Neen, de gedichtjes zijn voor de lol.   Hou me op de hoogte. Vriendelijke groet   Gustaaf     Onderwerp: INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Beste Gustaaf Sorgheloze, Bedankt voor je inzending! We zullen je vrije bijdrage met veel interesse lezen en beoordelen. Nadat de huidige deadline voorbij is, begint de redactie aan het selectieproces. Daarom contacteren we in mei iedereen die een tekst inzond voor ons lentenummer. Auteurs die een tekst inzenden voor ons herfstnummer, kunnen ten laatste in oktober een bericht verwachten. Je krijgt dus zowiezo reactie van ons, maar hou er rekening mee dat het even kan duren, afhankelijk van wanneer precies je je tekst hebt ingestuurd. Als je tekst niet gepubliceerd zal worden, krijg je een uitnodiging om op feedback te komen. Je hebt dan de gelegenheid om in gesprek te gaan met een redacteur en het over je ingezonden werk te hebben. De workshops vinden telkens plaats in mei en oktober. Ken je iemand die blij zou zijn met een abonnement op Kluger Hans? Stel ons tijdschrift gerust aan hen voor. Als abonnee krijgen ze tweemaal per jaar een mooi vormgegeven Kluger Hans vol opkomend en onbekend talent in de brievenbus. Een abonnement afsluiten kan gemakkelijk op onze website. Heb je zelf enkele nummers gemist? Je kan online ook steeds oude(re) nummers nabestellen Groeten, de redactie van Kluger Hans     onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Gustaaf,   Dan ga je enkele weken geleden mail hebben gekregen in verband met de feedbacksessies. Kijk je even in je spam of het niet daar is blijven plakken?   Groeten   Yasmin   onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Yasmin,   Neen, ik heb niets zien passeren. Godverdomme. Meestal als er iets ‘blijft plakken’ ben ik het int café. Godverdomme.   Groet G.   onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Gustaaf,   Heel jammer. Maar zowiezo waren de inschrijvingen al afgerond; intussen. Ik vraag even aan het team poëzie of iemand feedback er voor jou er nog kan bijkrijgen.   Groeten,   Yasmin       onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dat zou fijn zijn. Dit is de tweede maal dat er gezever is over e-mails en feedback! Echt, wat een geleuter. Zit Mathijs Deraedt daar nog bij jullie in het welkomstcomité? Dat zou fijn zijn.   Groet G.     onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Gustaaf,   Met alle respect, maar wij zijn allemaal vrijwilligers (ik ook) die ons best doen om alles zo goed mogelijk draaiende te houden. We krijgen 1600 inzendingen per jaar. De feedbacksessies zijn geen geleuter, maar vergen heel wat organisatie om vlot te doen verlopen. Dat jij je spam niet goed in de gaten houdt, daar kunnen wij weinig aan doen. We zijn ook helemaal niet verplicht om na te gaan of we je alsnog feedback kunnen aanbieden, en toch was dat mijn voorstel.   Groeten,   Yasmin     onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Yasmin opt veldt,   Ik geloof zelfs niet dat jij mij een mail hebt gestuurd. Er is geen sprake van vrijwilligers. Jullie zijn amateurs.   Vriendelijke groet,   Gustaaf onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag juffrouw opt veld,   VISWIJF!   Groet Gustaaf  

Hubert Grimmelt
24 0

Vlaanderen het corruptste, geen land maar, taalgebied in Europa.

Vlaanderen het corruptste, geen land maar, taalgebied in Europa. Mijn broer is in 1999 gestorven uitgeput door jarenlang drugsgebruik asociale socialisten WERELDVREEMDE sadisten  onder leiding van louis toebak en een bende achterlijke vlomingen. Enkele marginale vrienden van mijn broer  zijn voor zijn dood veroordeeld. In oostende konden ze een drugs dode missen als kiespijn. Louis Tobback en de socialisten wassen hun handen in onschuld.     Decennia lang zorgden de socialisten onder invloed van de industriële cultuur en louis tobback dat alle ogen van de ordehandhaving gericht was op iedereen die een joint prefererde in tegenstelling tot de alcohol verslaafden.  Het bloed van Christus. Die door de evp geen drugs mag genoemd worden.        Louis Tobback offerde zelfs zijn kiespubliek op. Armen, bruin, en alternatievelingen die een joint verkiezen boven alcohol worden richting vergeetputten gedreven. Men kan zich de vraag stelde hoe socialistisch het is om zieke mensen iedere zorg te ontnemen en ze in gevangenissen op te sluiten. Decennia de politiek van louis tobback. Nadat eindelijk hij zijn mond hield hadden de socialisten onder tobback nog 9% van de stemmen. Het genie van (de karpaten) Leuven.      De bevolking word doodsbang gemaakt bewoners sluiten zich op des nachts zijn de straten leeg. Om 'energie' reden worden op vele plaatsen zelfs des nachts de straatlantaarns gedoofd. Overal word een drugsverslaving of een misdadige bruine of zwarte vreemdeling vermoed. Er is geen volk genoeg om achter witte boord criminelen te gaan. Iedere politieambtenaar is druk bezig om iedere joint gebruiker te klissen.      In Brussel, te zien op tv Brussel Zuid, wordt iedere bruin die met maar een paar grammetjes hasjiesj geterroriseerd. De bruin in Brussel wordt al decennialang geterroriseerd. Rechts probeert al decennia de Brusselse bruin bevolking uit hun kot te lokken zodanig dat er agressieve reacties ontstaan. Spijtig voor rechts met weinig resultaat. De bruine blijken veel te braaf, ze laten al decennia vernedering over zich heen gaan. In hun landen van herkomst zijn ze erger gewoon.      Ondertussen worden door Vlaams-nationalistische partijen miljarden zwart geld op buitenlandse rekeningen gezet. Hun oorlogskas. Vlaams-nationalisten vroeger waren dat vieze mannen met taliban baarden.  Terwijl de vlaans-nationalistische partijen, door op de nagel van drugs en vreemdelingen te drukken, meer en meer macht verwerven en zelfs regeringen domineren.  Werd louis tobback een  nationalistische sosialist. Een nationaal-sosialist.  Flinks in de taal van de media.     Het grootkapitaal is hem zeer dankbaar. Ondertussen voeren de Vlaams-nationalisten verder de politiek van Louis Tobback, de nationalistische socialist verder uit. Alhoewel hij in het boek van Jan Lippens  verklaarde dat hij cannabis wil legaliseren. De honderden van zijn kiespubliek die hij in de ellende joeg ten spijt.       Ondertussen zijn de gevangenissen zo vol dat er geen witte boord crimineel meer in past. En de vrienden van de socialisten, zie foto, hoeren en boeren als nooit tevoren.       Komt er nog bij dat de laagste geschoolde, verloonde, gepensioneerden die van hun 14 jaar in vuile fabrieken werkten maar  7 dagen na elkaar hun huis mogen verlaten de straf hun klein pensioen zien verminderen. Ook mogen ze pas naar het buitenland reizen na een kafkiaanse burokratische ronde.      Terwijl de marxisten, de anti-kapitalisten zich ingegraven heben in de, in west Europa, best betaalde ambtenaren pensioen regionen, krijgen de arbeiders, in zweet  en bloed gewrocht, de laagste pensioenen van West-Europa.      Een mens vraagt zich af: waar waren de vakbonden? Wilden sommigen in de vakbond iedereen ambtenaar laten worden?      Het is pas tijdens de Regering-Michel, toen de socialisten uit de regering waren gekieperd, dat de belgische schande DE VERGEETPUTTEN werden opgedoekt. Al decennialang trekt de geestelijke gezondheidszorg in België  op geen kloten blijkbaar door de socialisten.  Een mens stelt zich de vraag: waarom en voor wie zijn de socialisten nodig? de war on drugs / oorlog tegen medicijnen.                                                                                                                                           “Waanzin is steeds opnieuw hetzelfde doen, en dan verschillende uitkomsten verwachten” Albert Einstein (1879-1955) ooit zal iemand zich daar ooit voor moeten excuseren. ************************************ De bretellen man. De jaren 60 tig. "BEKEN", brulde een man mij toe. "Wat bedoelt u?" vroeg ik bedeesd."Uw druggebruik", verduidelijkte de man. Hij leek weggelopen uit een Frans detective verhaal. Dikke pens, bretellen en zweet op het voorhoofd. De gezondheidsbrigade? De man had mijn zweem van glimlach bemerkt en reageerde alsof hij persoonlijk beledigd werd. "Verf, lang zul je niet meer lachen", siste hij vol opgekropte woede. "Breng ze binnen."Voor mij werd een vriendin binnengesleept waarmee ik enige jaren te voor een kortstondige maar hartstochtelijke relatie had gehad. Ze zag er afschuwelijk uit. Ondertussen las de bretel een verklaring af. "U hebt samen met deze persoon op die dag op dat uur in die omstandigheden drugs gebruikt."Ik had nooit met die persoon op geen enkele dag of datum ooit drugs gebruikt. Want de liefelijke vriendin was de dochter van een kleinburger, en die groep van kinderen van die kleinburgerij had mij altijd ver van hun drugs experimenten gehouden. Meer nog Ik zat trouwens op dat moment als dienstplichtige in het leger. Ik stamelde: "wat hebt u gezegd, je weet toch dat het niet waar is." In mijn onvaste stem, en haar betraande ogen, lag nog een glimp van puberliefde. "Ik heb het niet gewild", sprak ze me toe; de lichte zweem van hysterie in haar stem verraadde dat ze uitgeput was. Met de laatste restjes kracht zei ze: "ik trek mijn verklaring in." Blijkbaar was de bretellen man niet verbaasd. Zo stond ik een tijdje later terug onder de vrije namiddagzon op de keien. Alle zogenaamde deelnemers aan dat druggebruik werden ontlast. Ze hadden men mijn vriendin zo onder druk gezet dat ze iedere naam die ze kende op had gegeven: in totaal dertig personen werden beschuldigd voor iets, wat ze niet hadden gedaan. 30 jaar later kreeg ik van die vriendin een kaartje waarop stond sorry.Ze had dus 30 jaar lang met een enorm schuldgevoel geleefd.Jaren later kreeg ik een bericht dat ze overleden was.De laatste 10 jaar van haar leven was ze ziek.Anorexia. Ze had die schuldgevoelens op haarzelf geprojecteerd.De gruwelijke WAR ON DRUGS.    ****************************************************************************************** foto GALLERY  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ ************************************************************************************* foto VERF ED:https://www.2dehands.be/q/verf+ed+rooie+flikkers+amsterdam%3a+montaigue+de+quercy%2c+frankrijk/   ***********************************************************************************   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e      

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
0 0