Zoeken

Kinderen zijn om van te houden

Ik word elf  Je bent jarig zegt moeder  Je gaat naar een pleeggezin  Morgen  Voor hoe lang vraag ik  Voor een tijdje zegt moeder  Een hele tijd  Beter zo  Je zal zien  Beter Maar morgen pas  Vandaag is het feest  We eten taart en ik hou van je  Omdat ik van je hou van je hou van je hou  Daarom  Ze houdt van me en ik word elf Groot meisje zegt hij Elf  Je krijgt al borstjes  Als je elf bent krijg je borstjesEn dan is er feest  Ik eet bananentaart met slagroom  Hij lust geen taart  Ik eet alleen kleine meisjes zegt hij  Mama zegt plaag dat kind niet  Ze is niet boos op papa  Ze is nooit boos op papa  Ze houdt van papa  Papa houdt van mij  Papa geeft graag kusjes  Zodat we mama niet missen  Als ze naar de dokter gaat  In het ziekenhuis  Mama werkt in het ziekenhuis  Elke avond Bijna elke avond  Kom hier liefje zegt hij  Mis je mama liefje  Ik zie dat je haar vreselijk mist  Ik zie het wel  Kom bij papa liefje  Kom bij papa  Papa houdt het meest van jou zie je wel  Papa is hier  Luister naar je ouders  Wij houden van je  Te veel taart  Ik geef over  Vanavond niet gaan werken mama asjeblieft mama asjeblieft  Ik ben elf Ik wil geen borstjes  AsjeblieftPapa houdt van zijn kleine meisje  Kijk hoeveel papa van je houdt  Kleinemuisjemeisjes zijn de liefsten  Doe je ogen dicht  Hier een kusje daar een kusje  Mijn hoofd zit vol  Nog een  Eén kusje maar  Daar  Ik mis mama niet  Ik mis haar niet  Ik mis haar nooit niet Nee papa ik mis haar nietOf anders zegt hij  Of anders  Kinderen zijn om van te houden Toch                                          Of anders Papa Nee papa Hij houdt van meHoe erg kan zo’n pleeggezin nu zijn Niks erg Niets Niemendal Morgen zegt mama  

Goedele Billen
8 0

Roza

Het toneel toont een klein naaiatelier. Op een centrale plaats, vooraan op het podium, staat een naaimachine. De wandkasten zijn gevuld met stoffen. Op een tafel ligt naaigereedschap. In een hoek smeult een kachel. Een oude vrouw komt binnen, knipt het licht aan en gaat langzaam naar de naaimachine. Ze draagt een handtas en haalt daaruit een aantal opgeplooide zakken. Ze komt terug van de zondagavondmis. Dat zie je aan haar bontjas, haar bontmuts, haar nerts sjaal en haar korte zwarte laarsjes. Die draagt ze alleen op de dag des Heren als ze naar de kerk gaat, naar de zondagavondmis waar altijd weinig volk is. Voornamelijk bakkers en beenhouwers die in extremis hun religieuze plicht vervullen.  Ze kijkt het werkkamertje rond. Het is er koud. Ze streelt de naaimachine, draait liefkozend aan het wiel. Ze gaat even zitten en speelt even met de pedaal. Ze leunt achterover op de bureaustoel, een familiestuk met ovale armleuningen die overgaan in een half cirkelvormige rugleuning waar ze nu tegenaan leunt.  Daarna neemt ze een wit doek uit haar handtas dat ze zorgvuldig over de machine drapeert. Tijdens haar monoloog ruimt ze alles op in de zakken die ze heeft meegebracht. Het naaigerief komt als laatste aan de beurt. Het verdwijnt in een houten opbergkoffer. Roza (tot publiek): Ik heb dat altijd graag gedaan dat naaiwerk. Ik leefde mee met mijn klanten, en … zij leefden mee met mij. Ik was goed gekend en de mensen kwamen veel en graag. Er was altijd wel iets te doen. Een rok verstellen, een kleed aanpassen, nieuwe gordijnen klaar maken. Altijd was er wel iets en ik ken mijn vak. Dat mag ik wel zeggen. Bij de Ursulinen waren ze streng gelijk nonnen streng kunnen zijn, maar … ik heb iets geleerd! Ons vader had dat goed gezien. “Gij moet iets met uw handen doen. Gij moet Snit en Naad volgen”, zei hij. Hij had gelijk. Ik ben altijd een doener geweest. Voor mij moet het allemaal niet te ingewikkeld zijn, anders krijg ik koppijn en aan mijn machien heb ik nog nooit koppijn gehad.  Enfin, alles ging goed. Ik haalde mijn diploma en ik begon op mijn eigen. Dat kon allemaal in die tijd. Ons vader was content, ons moeder natuurlijk ook en “onzen Danny” was het zonneke in huis. Ja, “onzen Danny”! Dat is het kakenestje, mijn klein broerke. Tien jaar verschillen wij. Ik van 1942, hij van 1952. Een wereld van verschil. Ik was een kind van oorlogsmiserie, hij was een kind van de grote bevrijding en, ik weet niet hoe ik dat moet uitleggen, maar dat voelt ge. Ik heb nog oorlog gevoeld. Ik was een kleine pagadder, maar toch. “Den oorlog” was altijd en overal, in alles wat ik zag en hoorde. Als kind neemt ge meer op dan ge zoudt denken. Toen” onzen Danny” kwam, was het allemaal voorbij. Alles was vergeten en vergeten. Misschien zijn we daarom zo verschillend. “Onzen Danny” lacht graag. Een speelvogel. Bij mij is dat anders. Ik was dikwijls blij in zijn plaats, verstaat ge. Toen hij klein was, heeft hij hier dikwijls gespeeld. Hij maakte tenten van stof. De lege bobijntjes waren voor hem koersauto’s die hij met waterverf verschillende kleuren gaf en tegen mekaar liet racen. Het was een schone tijd. Ik werkte hard, voor niks had ik tijd. Uitgaan interesseerde me niet en de venten die ik kende interesseerden me al helemaal niet. Pummels waren het. In de kerk voelde ik hoe ze me beloerden en als ik dan toch eens naar een bal ging, amuseerde ik me niet. De meesten konden helemaal niet dansen, zeker niet als ze teveel gedronken hadden. Dan begonnen ze te stinken naar bier en zweet en sigaretten. Vreselijk! Enfin, ik dacht toen, dat alles zou blijven gelijk het was. Ons vader en ons moeder waren content. Ik was content en “onzen Danny” werd een vrolijke flierefluiter die me dikwijls deed lachen. Het was precies of hij zat op een paardenmolen vol met vrouwen en de flosj was altijd voor hem. En dan zwijg ik nog van wat hij in de rups allemaal presteerde! Een Don Juan, niet te doen! Meer moest dat niet zijn. Tenminste, dat dacht ik toch. Tot “onzen Danny” serieus verliefd werd. Ik dacht dat dat nooit zou gebeuren. Hij had altijd wat rond gefladderd dan met de die en dan met die ander en dan weer met die eerste.    Pas op, met mij was hij altijd attent. Hij kwam hier dikwijls langs, gewoon om wat te babbelen, met mij of met mijn klanten. Hij kende iedereen en hij kon goed babbelen. Ge werd goedgezind als ge met hem sprak. Dat bleef zo duren tot er iets gebeurde wat ons leven helemaal door elkaar schudde. Het had allemaal te maken met Francine, een pronte juffrouw. Altijd verzorgd, altijd goed gekleed. Altijd vriendelijk, zogezegd. “Onzen Danny” was stapelzot van haar. Ik dacht: dat gaat wel over. Dat is de zoveelste in de rij. Als puntje bij paaltje komt, blijft “onzen Danny” gewoon bij ons. Maar dat Francineke was een “specialleke”, dat kan ik u wel vertellen! Zij was van goede komaf. Haar ouders waren nieuw in ons dorp. Ze kwamen uit het niets, lieten de oude pastorij magnifiek restaureren en in de kerk zaten ze ineens op de eerste rij. Vader was dokter en moeder deed het huishouden. Moeder had even goed apothekeres kunnen worden. Ze had de intelligentie en ze had het diploma. Maar goed, ik ga het daar verder niet over hebben. “Onzen Danny” was dus zot van Francine en zij ook van hem, zogezegd. Ze trouwden in de lente en ze gedroegen zich als twee verliefde snotters. Allez, een tongkus  in de kerk! Dat doet ge toch niet! Daar moet ge dan 30 jaar voor geworden zijn. Ik vond het effenaf gênant.  Het was wel “ne schonen trouw”. Echt waar. Zij in’t wit en hij in een kostuum met olifanten pijpen. Dat ging toen zo. Vooral haar had ik schoon gekleed, al zeg ik het zelf. Smal in de heupen en breed in de schouders. In smetteloos wit. Ik vond dat schoon. Alleman vond dat schoon! “Onzen Danny” was content, hij had een schone bruid en zijn lichtgrijs kostuum met discrete zware strepen paste hem als gegoten. Ik was zo fier op hem! Ja, dat is allemaal lang geleden. Francine, die zag ik niet veel. Bij ons thuis ja met Pasen of met Kerstmis. Of als ons vader verjaarde of ons moeder. Voor de rest hadden wij omzeggens geen contact. Het was vele jaren later dat ze hier nog eens binnenkwam. Dat was een gebeurtenis. Normaal kwam ze alleen als “onzen Danny” hier was om te vragen wanneer hij naar huis kwam. Nu was ze alleen. Ik voelde me niet op mijn gemak. Ze wou een zilveren bruiloft met alles erop en eraan, zei ze. Ze had haar trouwkleed bij, nauwkeurig bewaard in de originele doos. Ongelofelijk goed geconserveerd net zoals zij trouwens. Ik stond paf toen ze haar uitleg deed. Ik snapte er niks van en ik vroeg me af of ik het allemaal goed gehoord had.      Enfin, om een lang verhaal kort te maken: ze wilde een zwart kleed op haar huwelijksjubileum. Een zwart kleed! Weet ge wat dat betekent? Iemand die een gelukkig huwelijksleven achter de rug heeft, wil toch geen zwart kleed op haar zilveren bruiloft, zou ik zo denken. “Weet onzen Danny hiervan?”, hoorde ik mezelf zeggen. “Nee, niet dat ik weet!”, zei ze kortaf. “Ik zal dat met hem wel bespreken.” Toen ze weg was wist ik niet wat doen. Wat moest ik doen? Wat moest ik denken? Ik had zoiets van: “Ik ga dit oplossen. Zilveren bruiloft, zilveren kleed, dacht ik. Ge moet ons Roza niet onderschatten! “ Ze heeft verschillende keren naar mij gebeld, ons Francineke, verschillende keren! Ze was ongeduldig. Ik heb ze wat laten sudderen. Toen heeft ze toch niet” onzen Danny” gestuurd om dat kleed op te halen, zeker! Ik heb niks gezegd. Hij heeft een tas koffie gedronken en hij heeft het kleed meegenomen zonder iets te zeggen. Hij heeft niet eens de doos open gedaan. Hij heeft die doos gepakt en weg was hij. Volgens mij wist hij nog altijd van niets. “Ne vent” is tenslotte, maar “ne vent”, niet waar! Op het feest, doeg Francine een zwart kleed en “onzen Danny” een zwart kostuum. Wie dat dat allemaal gemaakt heeft, ik weet het niet en het interesseert mij ook niet.  “Wat vindt ge van mijn kleed?”, vroeg Francine laat op de avond toen ze al wat veel op had. “Schoon”, heb ik gezegd, “Heel schoon. Dat moet wel wat gekost hebben.” “Dat valt wel mee!” Dat zei die trut en dan was ze weg. Ik heb me nog een Trappist tripel besteld, ik heb die op mijn gemak uitgedronken en ik ben naar huis gegaan.  Enfin, ik weet niet waarom, maar sindsdien heb ik niemand niet meer nodig. Ons vader en ons moeder zijn al lang dood en “onzen Danny” is voor mij ook zo goed als dood. Geen kat die zich nog voor mij interesseert en de tijd van toen komt nooit meer terug. Nooit meer! Neenee, het is gedaan. Ik heb de leeftijd, de goesting is weg en ik ben hier ook weg. Ze gaan ons Roza hier niet te veel meer zien. Morgen gaat alles hier weg want, geloof het of niet, maar aan alles komt een eind en mijn eind is hier gekomen, definitief en voor goed! (Uit een schuif haalt Roza gekleurde bobijntjes die ze op de ondertussen lege tafel zet in een lange rij. Ze gaat zitten, neemt er twee uit de rij, legt die plat en laat die met elkaar racen door ze een tik te geven met haar middenvinger. Ze vangt ze weer op en zet ze bij in de rij. Ze staat recht en zet de volgeladen zakken op de tafel. Daarna gaat langzaam het licht uit terwijl Roza naar de deur stapt, zich nog even omdraait en dan verdwijnt.      

jan.cornelis1958@gmail.com
0 0

Geen kat thuis

(De bel bij Aline gaat. Ze doet de deur open.) Aline: Waarom ben je teruggekomen? Ik lag al bijna in bed!Boris: Alweer?Aline: Niet grappig, schat!  Boris: Ik wou je nog iets vragen. Aline: (Aarzelend) Je weet toch hoe laat het is. Boris: Jaja, dat weet ik. Geen paniek.  Aline: Soms is hij vroeger thuis.  Boris: Stond hij niet met de nacht? Wat is dan het probleem? Aline: Soms is hij vroeger thuis, zeg ik.  Ik weet ook niet hoe dat komt, maar het gebeurt.Boris: Heb je misschien een glas water?Aline: Euh, ja. Natuurlijk!(Haalt glas water)(Stilte)Boris: Merci. (Drinkt) Heel lekker! Fris!(Stilte)Aline: Ik heb er een beetje citroen bij gedaan. Lekker?Boris: Ja, heel erg lekker! Aline: Wou je niks vragen? Boris: Ja, iets onnozels eigenlijk. Heb je misschien een vuilzak voor mij. Die van mij zijn op. Aline: Ik denk het wel. (Gaat weg). (Uit de verte) Ben je daarom teruggekomen? Boris: En een emmer mag ook! Aline: (Vanuit de verte) Nog iets? Boris: Ja, nog een borstel misschien! En wat kuisproduct! Aline: Zeg! Meen je dat nu?  (Komt tevoorschijn met de gevraagde spullen.) Aline: Is dat alles? Boris: Ik denk het wel. (Neemt spullen in ontvangst) Ik denk dat ik maar eens ga. Het is al laat, niet waar!Aline: Is er iets gebeurd? Boris: Hoezo? Aline: Waarom heb je dat allemaal nodig? Boris: De poetsvrouw komt morgen en die heeft vorige week al gezegd dat ze zonder fatsoenlijk gerief zit. Ze maakte zelfs een lijstje, maar ik heb deze week echt geen tijd gehad om haar inkopen te doen. (Stilte) Zie ik je morgen? Aline: Natuurlijk! Boris: (Kust haar) Bedankt. Ik zie je graag.Aline: (Glimlacht) Dat weet ik! Boris: Slaap lekker! Aline: Jij ook! Boris: Tot morgen. Aline: Tot morgen. (Boris wil weggaan.) Aline: Schat? Boris: Ja? Aline: Heb je mijn poes gezien? Boris: Jouw poes of de kat? Aline: Niet grappig, schat! Trouwens, wat is dat aan je hand? Je bloedt.Boris: Een schrammetje. Ik stond te kort bij je rozenstruik geparkeerd en bij het uitstappen … Een stommiteit. Ik denk dat jij de enige roos zonder doornen bent, schat. Maar de kat, die heb ik daar niet gezien. Aline: Echt niet? Da’s vreemd. Rond deze tijd zit ze gewoonlijk in de voortuin en daarna begint ze te miauwen om haar binnen te laten. Ze is echt een gewoontediertje. Soms denk ik dat het een autistje is. Boris: Sorry, niks gezien.  Aline: Ben je zeker? Boris: Heel zeker. (Kust haar vluchtig) Tot morgen? Aline: (Afwezig) Ja, tot morgen, schat! (Boris gaat weg.)

jan.cornelis1958@gmail.com
2 0

Konijn

Arthur:                Papa, Robin zegt dat ze later Elsa wilt worden, maar dat gaat niet, eh.                            Papa, Robin zegt dat ze later… Papa:                   Ik heb het de eerste keer ook gehoord, Arthur. Arthur:                Dat gaat niet eh, want ze heeft geen ijskrachten. Papa:                   Wil jij graag Elsa worden, zus? Robin:                  Ja. (heel stilletjes)  Allicht knikt ze enthousiast, maar omdat ze voorover gebogen zit, kan ik het niet zien in de achteruitkijkspiegel. Papa:                   Je zingt heel graag eh, meisje. Dat kan je wel worden, hoor, zangeres. Wil je                                zo goed kunnen zingen als Elsa? Robin:                  Ja. Arthur:                Maar ijskrachten bestaan niet, eh papa. Papa:                   Nee, jongen ijskrachten bestaan alleen in verhaaltjes en filmpjes, maar zus                                    kan wel leren zingen. Wil je dat graag, want dan kan je later naar de                                            muziekschool om te leren zingen? Robins onderlip krult op en ze gaat de eerste fase van haar protroutine in, dadelijk gooit ze met iets of roept ze. Arthur:                Ik wil dat wel. Robin:                  Nee, ík wil dat! Dat roept Robin inderdaad overdreven boos. Als ze aan Arthur had gekund, had ze hem een lap verkocht. (fase 3) Gelukkig zit ze vast op haar autozitje. De laatste fase van de protroutine kan ze dus niet uitvoeren. Ze lijkt te kalmeren. Papa:                   Als jullie dat willen, kunnen jullie dat allebei, dat is geen probleem. Zal ik                                     #LikeMe opzetten? Arthur/Robin:    (samen) Ja. Arthur:                Papa? Papa:                   Ja, jongen. Arthur:                Ik wil later liever Chase worden van PawPatrol. Robin:                  Dat gaat niet, eh papa. Papa:                   Nee, jongen, dat kan ook alleen maar in filmpjes en verhaaltjes. Arthur:                Ik kan toch altijd een politiepup zijn, dat gaat toch. Robin:                  Nee, dat gaat niet. Papa:                   Nee, jongen dat gaat niet, je kan wel bij de politie gaan. Dat gaat wel. Robin:                  Arthur? Arthur:                 Ja. Robin:                  Jij wordt geen hond later. Arthur:                Nee? Robin:                  Jij wordt gewoon een konijn. Arthur:                 O. Daarmee wordt het stil tussen de twee alsof hiermee het laatste woord gezegd was. De liedjes van #LikeMe klinken hun vertrouwd in de oren en ze kijken allebei uit hun raampje naar buiten. Op deze weg door de velden kunnen ze lekker wegdromen in de verte. Nog vijf minuutjes en we zijn aan school.

Hans Van Ham
12 0
Tip

Zo kan het ook

Daar stond ik dan. Mijn handen vol herinneringen aan wat ‘ook mijn levenswerk!’ was door een dichtslaande deur gedegradeerd tot vergeelde agenda’s en notitieboekjes vol ezelsoren in een kartonnen doos. Verlaten in het kantoorgebouw van mijn toekomstige ex-werkgever. Daar stond ik dan. Alle knopen doorgehakt en papieren formaliteiten achter de rug, tijd dus voor een exitgesprek. Het zou goed doen, dacht ik.  A ja, want zeg nu eerlijk. Wat blijft er over als het werk geen gespreksonderwerp meer is op het werk? Dan blijven alleen nog mensen over, met hun grote en kleine kantjes, waarvan je op een voor alle partijen gewenste manier afscheid moet zien te nemen. Zeker met hen waarmee je meer tijd doorbracht, moeilijkere situaties hebt doorwroet dan met je eigen familie.  Eénentwintig jaren van mijn leven, voor wat ook ‘mijn levenswerk’ was. En dat het een mooi afscheid zou worden, dat was zeker. Mijn huisgenoten kregen de instructies niet op mij te wachten met het avondeten. ‘Dat ik geen idee had hoe laat en in welke staat ik zou thuiskomen straks.’  Ik zag de bloemenruiker, het volle champagneglas en de truffelpasta al voor me. Aan de deur geleverd, door Le Frascatti, het culinaire begrip in Laken. Nog één keer aanschuiven aan de witte vergadertafel gedekt zonder begrotingscijfers of functioneringsgesprekken.  Genieten van onze laatste maaltijd samen.  En van het exitgesprek, uiteraard. Geen windvlaag of kapot slot, maar een gefrustreerde directeur sloeg de deur achter zich dicht.  Als met een moker geslagen stokte mijn ademhaling. Mijn brein holde de reactie van mijn lijf achterna.  De aangeklede tafel met ruiker en drank viel in duizend stukken op de linoleumvloer. Doch, het zou niet haar afscheid worden. Het was ook niet alleen mijn laatste werkdag.  Het wegvallen van een aanzienlijke subsidie sloeg als een bliksemschicht in op de organisatie. Met als resultaat acht getroffen collega’s die nog hoopten op een menselijk afscheid, tevergeefs.  Want eerder die dag dwong ze, met open deur, passerende medewerkers één voor één tot afscheid in ware condealancestijl in haar kantoor.  Bleek dat zelfs dit mij niet meer gegund werd, ze wachtte mijn komst niet meer af en vertrok. Sprakeloos na dit mislukte afscheid trok ik dan maar als laatste levende ziel de deur van verwachtingen achter me dicht. Halsreikend uitkijkend naar een betere toekomst.       

Els Wouters
237 4