De zeven zegeningen van Draak Morophin (Deeltje 2)
Zeven treden onder de grond
Nordaque volgde de slechtgezinde Danz het kantoor uit. De man rook een beetje muf, naar natte stenen en eeuwig vochtige kleren. Tot zijn verbazing verlieten ze De Unief. De hoofdstraat van het dorpje Konquelphous door, richting een vierkant gebouwtje net buiten het dorp. Nordaque had het bouwwerk nooit echt geregistreerd met het idee dat hij er nooit zou komen.
Het grensde pal aan de kliffen.
Onder hem beukte de zee met een onvermoeibare kracht tegen de rotsen. De wind gierde langs zijn oren. Ze kwam van over de golven, ijskoud en nat en kreeg vrij spel eenmaal ze de kliffen bereikte. Met een hoge snelheid en een onophoudelijk gejank denderde ze door Konquelphous. Nordaque plooide zich een beetje dubbel om overeind te blijven op het smalle pad.
Danz viste een gigantische sleutelbos uit zijn broekzak. Er hingen meer sleutels aan dan dat er deuren waren in heel Konquelphous. Hij nam zijn tijd, ongevoelig voor de wind en de druppels ijskoud zeewater. Danz koos een oud, metalen ding en ramde het in het slot.
'De volgende keer breng je beter een jas mee,' grapte hij. Nordaque keek hem vuil aan.
'Welkom.' Danz boog cynisch. 'Je bent niet de eerste, het is een geliefde straf voor arrogante kereltjes als jezelf. Kom mee.'
Danz trok de deur dicht en sloot daarmee de wereld buiten. De stilte viel abrupt. Nord schudde de druppels uit zijn haar. Het was een bijzonder sobere werkruimte, met één raam met zicht op zee, potdicht uiteraard. Verder stond er een tafel, overdekt met mappen en paperassen. En een klein vrij stukje waar een bord met koude etensresten stond. Hier nuttigde Danz zijn maaltijden en verwerkte hij 'de verslagen', dacht Nordaque moedeloos. Danz plukte een sleutel van een nagel naast een deur.
'Kom mee,' gromde hij. Nord volgde hem een trap af, slechts zeven treden maar hij stond in een andere wereld.
Zonder daglicht.
De trap mondde uit in een gang, van nauwelijks tien meter lang. Op het einde, tegen de muur brandde een vuurkorf. Links en rechts in de gang zat een deur. Nord begreep onmiddellijk waar Danz specifieke geur vandaan kwam. Hij sloeg zijn hand voor zijn neus en mond.
'Blijf hier wachten,' blafte Danz, tevreden met zijn rol van baas. Hij trok naar de kast onder de trap en keerde terug met een zwabber, een emmer en een paar dikke, lange handschoenen. Het poetsgerief dropte hij voor Nordaque, als heldere boodschap. De handschoenen trok hij met veel vertoon aan.
Nordaque slikte nerveus.
'Dat zijn cellen,' zei hij met hoorbare weerzin. Er kroop een onplezierig lachje rond Danz lippen en die bleef daar plakken toen hij op de linkerdeur trommelde.
'Lortarson, ga op je plek staan, je krijgt bezoek!' bulderde Danz. Hij telde luidop tot vijf. Nordaque ademde scherp in.
De deur zwiepte open. Danz marcheerde de cel in, greep de enige bewoner nogal ruw bij de schouders en klikte met een geroutineerd gebaar twee metalen ringen rond zijn polsen, die hij vervolgens met een ketting verbond aan een metalen ring in de muur.
'Zitten,' blafte hij. De gevangene negeerde hem compleet en nam Nordaque nieuwsgierig op.
'Lortarson, ik vraag het geen twee keer, zitten!' brulde Danz, recht in het gezicht van de jongeman.
'Geen van beide keren was echt een vraag, Danz,' antwoordde hij vrolijk. 'Wie is dat?'
'Dit is...'
'Hunister, Nordaque Hunister, oud genoeg om zichzelf voor te stellen.' Nordaque oogstte daarmee een vaag lachje bij de gevangene. Hij kon onmogelijk ouder zijn dan Nordaque zelf. Hij sloeg hem met verstomming gade, waardoor de ander nog breder grijnsde.
'Jouw nieuwe gezelschapsdame, Lortarson. En geen grapjes deze keer. Meneer Hunister hier is een gewaardeerd lid van de gemeenschap.' Danz draaide zich op zijn hakken om naar Nordaque. 'Je poetst zijn kamer, twee maal per week. Daarna slaan jullie maar een babbeltje. En Hunister?'
'Ja, meneer.'
'Raak hem nooit of te nimmer aan, hij is....'
'… een Wilderen,' zuchtte Nordaque ademloos. Hij kende het ras alleen uit de biologieles en de geschiedenisboeken en vroeg zich af waarom de school zo'n exemplaar vasthield.
'Geboren in het licht van de Everdraak, wilde ik zeggen,' bromde Danz misnoegd nu Nordaque zijn introductie verpestte. 'Huidcontact is gevaarlijk, ik hoop dat je de cursus kent, Hunister.'
'Oh, dat moeten we nog eens zien,' verzuchtte de Wilderen. 'Maar ik ben blij dat je me deze keer iemand bezorgde die wel oplette in de lessen. Hoi, ik heet Lortar Lortarson.' Hij knikte maar, handen schudden zat er niet in.
'Ik kom je over precies drie uur weer halen.' Danz stond al bij de deur.
'Drie uur? Hoe kan ik hier drie uur kuisen?' De kamer telde hoogstens zes vierkante meter.
'Dan slaan jullie maar een babbeltje, zoals ik net zei. Vriendschappen en dingen bijleren stimuleren de groei.' Lortar zond de bewaker een vernietigende blik toe. 'Veel plezier samen, jongens.'
Danz verliet bijzonder goedgeluimd de cel.
En sloot die af.
Er stond één bed, een lage kast met twee deurtjes en twee lades en een werktafel. Daarop lagen dikke boeken, kaarten, schrijfgerief en schriften. De kamer had geen raam. De Wilderen zat in kleermakerszit op de koude grond, met zijn handen achter zijn rug en keek geamuseerd toe hoe Nordaque zijn kamer keurde. Nordaque stond ongemakkelijk op de zwabber te leunen.
Hij probeerde vooral niet te staren.
'Jij bent een levend fossiel,' brabbelde hij. Eén wenkbrauw kroop omhoog.
'Wel, jij bent niet bijzonder tactvol,' kwam het vrolijk. 'Maar bedankt, denk ik. Of was dat geen compliment?'
Dik blond haar, in lange pieken rond een bleek maar knap gezicht met die ogen als een soort sterren. Ze smeekten bijna om er in te verdwalen. De Wilderen was ongelofelijk mooi, daar stond zijn ras om gekend. Het was één van hun Zegeningen: schoonheid. Nord kende niks van mannelijk schoon maar zelfs hij kon inschatten dat deze jongeman 'iets' had.
'Je staart,' zei de Wilderen monter.
'Ik mag, jij hoort niet eens te bestaan. Wilderen zijn uitgemoord,' herpakte Nord zich betrapt.
'Wauw, dit wordt hier gezellig. Heb je iets tegen veronderstelde uitgestorven rassen, meneer Hunister?'
'Wat?'
'Niks, laat maar. Nog nooit van je leven iets gepoetst?' vroeg de Wilderen met een zachte, melodieuze stem zonder greintje spot. Al deed de grijns op zijn gezicht wat afbreuk aan de bezorgde toon. Nord vond het een bijzonder onaangename ervaring: vloeren dweilen behoorde inderdaad niet tot zijn talenten. Het feit dat de jongen zat toe te kijken en opmerkingen gaf, maakte het niet beter.
'Ik wil gerust ruilen,' stelde hij ten slotte voor, alsof Nordaque de grootste kuisramp ter wereld was. Hij rammelde met zijn boeien.
Nord zwabberde nijdig verder, tot groot vermaak van de Wilderen.
'Maak je niet zo boos,' suste de jongeman tenslotte. 'Dit is mijn verzetje, zo twee keer in de week. Ga nu niet pruilen omdat jouw trots zegt dat 'poetsen' niet hoort voor een welopgevoede jongen als jezelf. Dat vond je voorganger ook, hij was saai. Ik geniet oprecht van het gezelschap en de afleiding.'
Nord stond op hem neer te kijken. Er begon hem iets te dagen.
'Zit je hier altijd alleen?' vroeg hij.
'Ja, toch zo een beetje. De Dapperen houden hun Wilderen graag uit het zicht van de wereld. Er zou al eens een pientere geest vragen kunnen stellen over waarom een jongeman in de lokale cel van Konquelphous zit, alleen omdat hij tot een uitgestorven volk behoort. Wel, volgens uw mening dan.'
Nord pikte de hint op en negeerde die vakkundig. De Wilderen kauwde op zijn lip.
'Begrepen, ik kon het maar proberen. Jullie zijn toch ook allemaal zo trouw aan de vlag van De Unief, is het niet. Wel, ja, ik zit hier alleen. Er is Danz maar die volstaat niet als gesprekspartner. Hij spreekt zelden in volzinnen. Daarom sturen ze studenten, al doen de meesten hun mond ook niet open. Kuis je de tafel ook?'
Nord voelde er veel voor om de natte zwabber in zijn gezicht te draaien maar maakte een diepe buiging in plaats.
'Natuurlijk, mijn heer.' Hij kreeg een fijn lachje als beloning. Nord slaagde erin de klus te klaren zonder de kamer onder water te zetten, zijn eerste poetsbeurt overleefde Danz' keuring.
Danz trok de handschoenen opnieuw aan voordat hij de Wilderen losmaakte. De jongeman wreef misnoegd over zijn polsen.
'Tot zaterdag,' mompelde Nordaque.
'Ja, tot zaterdag, Hunister, Nordaque Hunister. Ik vond het aangenaam.' De Wilderen stond tegen de muur geleund, met zijn handen in zijn zakken en keek Nordaque na.
'Je mag Nord zeggen,' zei hij in een opwelling en hij genoot van de verbijstering in de groene ogen voordat de deur dichtsloeg.
Einde, voor hier.
(En daar gaan ze, op zoek naar draak Morophin. Nordaque Hunister en Lortar Lortarson... ik zie het helemaal zitten. Hopelijk beleeft iedereen hier echt evenveel plezier aan het schrijven en verzinnen van zijn/haar/hun teksten en verhalen)