Zoeken

LICHT IN RUÏNES

Eenzame Dageraad Daniël wordt wakker van het koude ochtendlicht dat door het kleine raam van zijn schuilplaats naar binnen schijnt. Deze schuilplaats is een kelder van een oud, half afgebroken huis aan de rand van een verlaten stad. Binnen heeft hij een hoekje ingericht met oude dekens en lappen, gevonden in nabijgelegen huizen. De lucht hier is vochtig en stoffig, maar voor Daniël is het nu zijn thuis. De muren van de schuilplaats zijn versierd met zijn tekeningen - afbeeldingen van bomen, vogels en de zon, getekend met houtskool van een kampvuur. Deze tekeningen zijn zijn manier om zich de wereld te herinneren zoals die was vóór de ramp. Met de eerste zonnestralen hoort Daniël de geluiden van de stervende stad: het kraken van oude gebouwen, de wind die fluistert door de verwoeste straten, en het verre geblaf van honden. Hij kleedt zich aan met zijn versleten jas en schoenen gewikkeld in lappen - zijn enige bescherming tegen de kou en het vuil van de straten. Daniël pakt zijn zelfgemaakte tas, gemaakt van oude spijkerbroeken, en controleert zijn voorraden: een paar blikken voedsel, een stuk hard brood en een fles water. Elk item is het resultaat van lange zoektochten en inspanningen. Voordat hij vertrekt, werpt hij een blik op de foto van zijn familie, achtergelaten op een tafel gemaakt van boomresten. Dit is een herinnering aan een tijd waarin hij deel uitmaakte van iets groters, iets vol warmte en liefde. Nu is het een herinnering aan zijn eenzaamheid en verlies. Bij het verlaten van zijn schuilplaats ruikt Daniël de scherpe geur van verbranding en schimmel. De verwoeste gebouwen, overwoekerd met klimop en mos, torenen boven hem uit als monumenten van het verleden. De straten zijn leeg, bedekt met een laag as en puin. Elke stap hier is een herinnering aan de wereld die hij kende en die nu niet meer bestaat. Daniël gaat op zijn gebruikelijke route op zoek naar voedsel en water, terwijl hij voortdurend om zich heen kijkt. Zijn kleine hart klopt in het ritme van elk geritsel en gekraak in de verwoeste stad. Mysterieuze Ontdekking Na een zorgvuldige inspectie van de naburige gebouwen, besluit Daniël de oude bibliotheek en school aan de rand van de stad te onderzoeken. Het gebouw ziet er angstaanjagend uit met zijn gebroken ramen die op lege oogkassen lijken. Binnen heerst een stilte, alleen onderbroken door zijn stappen die echoën in de lege gangen. Gebroken stoelen en tafels, verspreide schoolboeken – alles herinnert aan vervlogen dagen. Hij loopt naar de kantine, voorbij klaslokalen waar kinderen ooit lachten en leerden. Nu heerst hier alleen stilte, verstoord door zijn eigen stappen. Als Daniël de kantine bereikt, ontdekt hij dat het meeste voedsel bedorven of geplunderd is. Toch begint hij zorgvuldig te zoeken. Hij opent alle kasten en koelkasten, in de hoop conserven of niet-bedervende producten te vinden. In een hoek, onder een laag vuil en spinnenwebben, vindt hij een pak beschuit en een paar blikken fruit in eigen sap. Daniël voelt een golf van vreugde als hij zijn vondsten vasthoudt. Hij weet dat het geen luxe is, maar elke kleine overwinning is belangrijk voor hem. Deze voorraden zullen hem tenminste een paar dagen van voedsel voorzien. Hij voelt opnieuw een gevoel van vertrouwen dat hij kan overleven en dat elke nieuwe dag hem een kans op overleving biedt. Met de beschuit en blikken in zijn handen keert Daniël terug naar zijn schuilplaats, wetende dat hij vandaag niet hongerig zal slapen. Deze dag herinnert hem eraan dat, ondanks alles, het leven doorgaat en dat er zelfs in een verwoeste wereld plaats is voor hoop. Onverwachte Dreiging Ondanks zijn recente geluk, beseft Daniël dat overleven constante waakzaamheid vereist. Op een dag, tijdens zijn dagelijkse zoektocht naar hulpbronnen, wordt de vredige stilte van de verwoeste stad verstoord door een verontrustend geluid. Het geblaf en gegrom van honden bereikt hem terwijl hij de resten van een klein winkeltje onderzoekt. Als hij naar buiten kijkt, ziet Daniël een roedel wilde honden die, het lijkt erop, op jacht zijn naar iets... of iemand. Zijn hart stopt even. Hij realiseert zich dat de honden zijn geur kunnen opvangen. Snel de situatie inschattend, klimt Daniël de winkel binnen en barricadeert de deur stil met oude kratten en meubelresten. Hij luistert naar de stappen van de honden buiten de deur, zijn ademhaling wordt sneller en luider. De honden beginnen aan de deur te krabben, hun gegrom en geblaf wordt luider. Daniël realiseert zich dat hij iets moet doen. Hij herinnert zich de achteruitgang van de winkel die hij eerder had gezien. Voorzichtig, om geen extra geluid te maken, sluipt hij naar de achterdeur. Eenmaal buiten kijkt hij snel om zich heen en realiseert zich dat de honden nog steeds bij de voordeur zijn. Daniël rent zo snel als hij kan weg van het gevaar. Zijn hart klopt in unisono met zijn snelle stappen. Na een paar minuten rennen, als de geluiden van het geblaf wegsterven, stopt Daniël om adem te halen. Hij realiseert zich hoe groot het risico was. Dit incident herinnert hem aan de constante gevaren in deze nieuwe wereld en dat elke stap zijn laatste kan zijn. Terug in zijn schuilplaats, besluit Daniël voorzichtiger te zijn in zijn zoektocht naar hulpbronnen. De ervaring met de wilde honden heeft zijn vastberadenheid om te overleven versterkt en hem geleerd om meer aandacht te besteden aan zijn omgeving. Verborgen Toevluchtsoord Na de gevaarlijke ontmoeting met de roedel wilde honden, besluit Daniël een nieuw deel van de stad te verkennen, in de hoop veiligere plaatsen te vinden om hulpbronnen te verzamelen. Zijn pad leidt hem naar een verlaten gebouw dat ooit een kantoor was. Het gebouw lijkt meer intact dan de meeste andere in de stad. Voorzichtig naar binnen gaand, ruikt Daniël de vreemde geur van oud papier en stof. Het kantoor is vol met omgevallen meubels, brokstukken van muren en verspreide documenten. In een hoek ontdekt hij een deur die naar een kleine opslagruimte leidt. Tot zijn verbazing vindt Daniël in de opslagruimte een oude radio. Hij is bedekt met een laag stof, maar het lijkt erop dat hij nog kan werken. Daniël maakt hem schoon en probeert hem aan te zetten, zonder veel hoop. Tot zijn grote verbazing werkt de radio, en na wat gekraak en ruis hoort hij een zwakke stem. De stem op de radio is nauwelijks te onderscheiden, maar Daniël maakt een paar woorden uit: "overlevenden", "ontmoeting" en "hoop". Zijn hart slaat over van opwinding. Dit is het eerste teken dat hij niet alleen is in deze wereld. Opgewonden en vol nieuwe energie, brengt Daniël de rest van de dag door met het proberen te verbeteren van de radio-ontvangst, waarbij hij oude antennes en draden afstelt. Zijn inspanningen worden beloond wanneer hij de stem duidelijker hoort spreken over een ontmoetingsplaats voor overlevenden in een ander deel van de stad. Die nacht kan Daniël niet slapen. De gedachte dat er ergens anders mensen kunnen zijn, vult hem met hoop. Hij besluit dat hij op zoek moet gaan naar deze plek. De kans om anderen te ontmoeten, om niet langer alleen te zijn, is te belangrijk om te negeren. De Volgende Stap Opgeleefd door de ontdekking van het mogelijke bestaan van andere overlevenden, begint Daniël zijn reis te plannen. Hij weet dat het gevaarlijk zal zijn, maar de kans om anderen te ontmoeten en uit zijn eenzaamheid te breken is te belangrijk om te negeren. Hij brengt enkele dagen door met voorbereidingen voor zijn tocht. Daniël pakt blikvoedsel, water, medische benodigdheden en de radio in zijn tas. Hij vergeet ook zijn zelfgemaakte wapens niet - een stevige stok en een scherp stuk metaal. Hij weet dat er gevaren kunnen zijn in de vorm van wilde dieren of instortende gebouwen op de straten van de stad. Daniël zorgt er ook voor dat zijn schuilplaats veilig achterblijft. Hij camoufleert de ingang, zodat niemand die kan vinden in zijn afwezigheid. In zijn hart is er angst om zijn enige thuis te verliezen, maar het verlangen om anderen te vinden weegt zwaarder dan deze angst. Eindelijk breekt de dag van vertrek aan. Daniël staat vroeg op, zijn hart klopt van opwinding en angst. Hij werpt een laatste blik op zijn schuilplaats, draait zich om en loopt de verwoeste stad in. Reis naar het Onbekende Daniël verlaat de schuilplaats van zijn jeugd en stapt een wereld binnen die tegelijkertijd vertrouwd en volkomen vreemd voor hem lijkt. Hij laat de ruïnes van zijn huis achter zich, waar hij de laatste jaren heeft doorgebracht, en begint aan een reis door de uitgestrekte, verwoeste stad. Zijn kleine voeten dragen hem door de verlaten straten, overwoekerd met onkruid en bezaaid met puin. De gebroken ramen van de gebouwen herinneren hem aan de ogen van lege schedels, en elke stap echoot de voormalige levens van deze plaats. Elke dag is een beproeving voor Daniël. Voedsel en water worden zijn primaire doelen. Hij zoekt ze in verlaten winkels, riskeert confrontaties met wilde dieren die nu vrij rondlopen op straat. Soms vindt hij waterreserves in kapotte automaten of conserven onder een laag stof op de planken van oude winkels. Hij verzamelt regenwater in oude potten en flessen, filtert het door stukken stof. Elk stukje voedsel en elke druppel water is voor hem een schat. De avonden zijn het moeilijkst. Daniël zoekt een schuilplaats voor de nacht in verlaten gebouwen of in vernielde bussen, waar hij zich kan verbergen voor de gevaren van de nacht. Hij maakt een kussen van zijn rugzak, gevuld met zijn weinige bezittingen, en valt in slaap gewikkeld in een oud deken. Zijn dromen zijn onrustig, vol herinneringen aan zijn vroegere leven en angst voor het onbekende. Met elke nieuwe dag wordt Daniël sterker en wijzer. Hij leert zich te oriënteren tussen de ruïnes, sporen van leven te vinden in deze dode wereld. Maar het belangrijkste is dat hij leert overleven. Zijn hoop om anderen te ontmoeten, misschien zelfs zijn eigen familie, voedt zijn kracht en geeft hem de motivatie om verder te gaan. Het Eerste Signaal Naarmate Daniël verder door de verlaten straten trekt, voelt hij hoe elke stap hem verder wegvoert van de enige plek die hij ooit thuis kon noemen. Ondanks vermoeidheid en angst blijft hij doorgaan, gedreven door de hoop zijn ouders te vinden of tenminste andere overlevenden. De stad om hem heen is als een schaduw van zijn vroegere zelf. Verwoeste gebouwen staan als stille getuigen van de ramp die de wereld trof. De straten zijn bedekt met een laag stof en afval, en in de lucht hangt een ijzige geur van verval en dood. Daniël komt obstakels tegen bij elke stap: van ingestorte bruggen en geblokkeerde wegen tot onverwachte ontmoetingen met wilde dieren, die nu de heersers van deze verlaten straten zijn. 's Avonds vindt Daniël onderdak in verlaten gebouwen, waar hij kleine kampvuren maakt voor warmte en zichzelf eenvoudig voedsel bereidt van wat hij kan vinden. Vaak valt hij in slaap terwijl hij luistert naar het gieren van de wind in de vernielde muren, denkend aan zijn familie. Waar zijn ze nu? Zijn ze nog in leven? Deze gedachten laten hem niet los. Ontmoeting met Hoop Uitgeput maar vastberaden nadert Daniël voorzichtig de ontmoetingsplaats van de overlevenden. Wanneer hij een groep mensen in een verlaten park ziet, stopt zijn hart voor een moment. Plotseling, in zijn uitgeputte lichaam, borrelt energie op, en hij rent naar hen toe, alle voorzichtigheid vergetend. Tussen de onbekende gezichten zoekt hij gretig naar bekende trekken van zijn ouders. Zijn ogen schieten van de ene naar de andere persoon, maar de langverwachte hereniging vindt niet plaats. Pijn en teleurstelling overspoelen hem, en tranen stromen onophoudelijk uit zijn ogen. De mensen om hem heen proberen hem te troosten, omarmen hem en verzekeren hem dat zij nu zijn nieuwe familie zijn. Ze beloven te helpen zoeken. Daniël, zijn tranen bedwingend, herinnert zich de woorden van zijn vader over moed en standvastigheid. Met hernieuwde kracht overwint hij zijn wanhoop en heft zijn hoofd op. Nu weet hij dat hij niet alleen is in deze verwoeste wereld en dat zijn missie om zijn familie te vinden doorgaat. © Adam Gazdiev, 2023.Alle rechten voorbehouden  

Adam Gazdiev
0 0

Het spinnetje dat ze niet ving.

Hopelijk ben je niet bang voor spinnen. Want dit verhaal gaat over een lief klein spinnetje. Jawel, spinnen kunnen ook lief zijn. Ze vangen bijvoorbeeld die lastpakken van muggen voor je. En wie weet eet jij wel eens graag een stuk van een varkentje of schaapje maar ben je ook lief. In ieder geval deed het spinnetje heel erg zijn best om goed te zijn. Maar wat is goed? Wat de één goed vind, vind de ander misschien weer slecht … Muggen vangen zodat we lekker kunnen slapen vinden we goed. Veel poten hebben en er griezelig uitzien vinden we dan weer niet zo leuk. Hoe dan ook, ik had als kind een vreselijke angst voor spinnen. Maar als ik dit spinnetje zie, vind ik het vooral schattig.  Het spinnetje woonde in een bos. Laten we hem Sjarel noemen. Sjarel kon niet goed webben weven en dat vond hij een groot probleem. Ze waren zo belabberd dat hij er geen mugjes en vliegjes, laat staan grotere beestjes, mee kon vangen. Zijn webben namen de meest vreemde en onhandige vormen aan. Terwijl het web van een spin op zich al een kunstwerk is, voelde hij het verlangen dit te overstijgen. Maar als hij zag dat het bijna zo ‘n kunstwerk werd, probeerde hij het weer praktisch te maken. In een poging bij de andere spinnen te horen en in de hoop zo zijn eigen eten te kunnen vangen.  Hij was zo schattig en lief dat sommige andere spinnen, ondanks hun oordelen over zijn onkunde, hem verwelkomden in hun statige web en van hun overvloedige vangst lieten smullen. Daarvoor was hij hen heel dankbaar. Maar Sjarel was best wel trots. Hij wou graag zijn eigen eten kunnen vangen.  Dus ondernam hij eindeloos veel pogingen om een deftig web te maken. Volgde ook lessen daarin. Sommige onderwijzers hadden veel geduld met hem. Anderen vonden hem reeds op het eerste gezicht een hopeloos geval. Wat hij ook probeerde: het lukte hem niet.  Af en toe ving hij wel een draaierige vlieg of verdwaasde hommel, maar dat was dan eerder een toevalstreffer. Toch was hij dan enorm trots op zijn vangst en pronkte ermee.  Het ontbrak hem volkomen aan gevoel voor symmetrie en praktische infrastructuur. En als het hem al eens lukte een aanvaardbaar stukje web te maken, werd hij plots heel moe. Of kreeg een onweerstaanbare drang iets anders te gaan doen. Iets dat hij veel leuker vond, zoals zonder doel op stap gaan of het web van een buur als trampoline gebruiken. Of hij stopte zijn werkzaamheden omdat hij wegdroomde bij wat voor reusachtig, indrukwekkend en uiterst functioneel web hij zou maken waar de andere spinnen jaloers op zouden zijn.  Van dat alles kon hij boos worden. Boos op zichzelf. Boos op de andere spinnen die met hun web en hun vangst pronkten, boos op de insecten die hem uitlachten, boos op de wereld. Dan was hij niet meer zo schattig en lief. Maar gelukkig duurde dat nooit lang. Dan had hij weer een leuke ontmoeting of kreeg een lekker dikke vlieg van een barmhartige buur.  Soms viel het hem op dat sommige van zijn buren ervan konden genieten hem te zien weven. Ze nieuwsgierig waren naar welke gekke vormen hij nu weer uit zijn hoedje toverde. Ondanks dat ze hun web piekfijn op orde hadden, waren ze vaak verveeld, gespannen of moe door het vele en routineuze werk dat het onderhoud ervan vergt. En als hij weer eens een glinstering in de talrijke ogen die een spin heeft had gespot of een stiekeme glimlach bij een vermoeide buur deed ontluiken, kreeg hij vaak een extra grote hap van hen.  Maar daarna voelde hij zich weer eenzaam in zijn onverbeterlijke klunzigheid. Vaak viel hij zelfs op de grond omdat hij niet meer aan zijn eigen web uit kon. Werd zo een gemakkelijke prooi voor een vogel. Spinnen zijn enorm kwetsbaar, dat mag je vooral niet vergeten als je er schrik van zou hebben en daar mag je bovendien zeker geen misbruik van maken.  Tijdens zijn dooltochten ontmoette hij spinnen die net zoals hem waren. Maar hadden opgegeven en ergens in een hoekje lagen weg te kwijnen. En vaak allesbehalve lief en schattig maar boos op alles en iedereen waren. Ergens kon hij hen volkomen begrijpen. Maar dat vertelde hij niemand. Zijn lieve, begripvolle blik deed hen goed.  Af en toe moest hij op zoek vriendelijker buren. Omdat sommige buren zijn gedrag soms gewoonweg niet meer konden verdragen of hem te hard uitlachten.  Op een dag was Sjarel het allemaal zo beu dat hij zomaar, zonder enig plan of doel, een web begon te weven. Het was echt allesbehalve een poging er iets fatsoenlijks van te maken. Hij kreeg plots heel veel energie en weefde en weefde heel de dag door. Van de hoogste toppen van bomen tot aan de laagste plantjes en paddenstoelen. Hij besefte het niet eens dat de nacht viel. Misschien schonk de maan hem wel veel licht.  Toen de eerste zonnestralen de dauw op zijn web deed glinsteren, bekroop het ongelooflijke gevoel hem dat het af was.  Hij zette zich op een afstandje ervan en genoot van de meest onmogelijke vormen die hij tevoorschijn had getoverd. Zoiets had hij nooit eerder gezien. Bovendien zag het er ook grappig uit, waardoor hij luidkeels begon te lachen. Daardoor werden de hem omringende spinnen wakker. Ze keken eerst verstoord en fronsten met al hun ogen tegelijkertijd, maar toen begonnen ook zij, bij het overweldigende aangezicht van Sjarel’s te gekke web, het op een lachen te zetten. Schaterlachen deden ze. Heel het bos vulde zich met het gelach van spinnen. Ook de vogels, een vos en een paar konijnen voegden zich bij het orkest van verwondering en gelach. Door dat alles had Sjarel de indruk dat hij aan het dromen was. Hij werd plots heel moe en viel in een diepe slaap.  Een tijdje later werd hij wakker door gelach en dacht dat hij nog steeds aan het dromen was. Talrijke zoemende insecten omringden zijn web en schaterden het uit. Sommigen onder hen vielen door overmaat aan verwondering flauw of lachten zich dood.  Zijn web deed nog steeds allesbehalve wat een spinnenweb hoort te doen, maar insecten vielen neer op de weinige functionele stukjes van zijn web of op de blaadjes en takken van de bomen waartussen het hing. Zo kon Sjarel ze gemakkelijk overmeesteren en nuttigen als hapje. Het was de allerleukste dood die een insect zich kan toewensen.  Sindsdien maakt Sjarel alleen nog prachtige knotsgekke webben.         

Delacre
5 0

De jongen die, telkens hij sprak, verwarring zaaide

Hoewel hij reeds geleerd had (af en toe) te zwijgen kon de jongen het niet laten tussen te komen.  ('Mensen deugen niet!', zo meende hij, 'Mensen geven teveel aandacht aan wat er gezegd wordt, niet aan het waarom!'.) Het was een ellendig bestaan. Niet ongekend waren de jongen de ingetrokken uitnodigingen, zonderlinge lunchpauzes, het vele draaien in de nacht. Hoe meer hij sprak, hoe minder hij zeggen mocht. Tot het moment waarop de jongen zijn stem begon te verliezen. Het eerste wat verdween was zijn woordenschat. De rijke taal die de jongen hanteerde, versimpelde. Woorden groeven zich uit zijn brein en verlieten hun thuis via zijn oorkanaal. Mensen reageerden bemoedigend: 'Ik begrijp eindelijk waarover het gaat!'.  Het tweede dat via de poriën van zijn huid beter oord zocht, was de grammatica. Complexe, lange zinnen werden van de kaart geveegd en maakten plaats voor eenvoud. Opnieuw bejubelden de mensen de jongen: 'Nu weet ik wat je zegt!'.  De jongen voelde zich gesterkt in zijn nieuwe vaardigheden. Zijn gedachten waren helder en scherp. Een nieuwe ik drong zich naar de voorgrond en het voelde goed. Maanden verstreken en het laatste wat de jongen verloor was het geluid van zijn stem. Paniek overviel hem en wanhopige verzoeken aan de dokter brachten niets op. De jongen wenste dat hij nooit gezwegen had. Vol spijt keek hij naar het nieuws, waar de meest kritische journalisten en diplomaten speelden met woorden en nuance. Waarom was er voor hem geen plek? Waarom mochten mensen slechts kritisch zijn waneer andere mensen het toestonden? De volgende dag schreef de jongen een gedicht over zijn mijmeringen, -niet in woorden maar in morsecode-, met als titel: 'Recht op complexiteit en de plicht om te begrijpen'. De jongen printte zijn gedichten uit en hing ze verspreid over de hele school, de stad, zijn huis en de sportclub.  Langzaamaan verschenen er reacties. Op de tram zag hij een morseboodschap in grafitti, een straatlantaarn flikkerde in het tempo van een bemoedigende kreet, een jongvolwassene op de straat liet de tonen uit zijn box schallen.  Hoewel gesterkt, besloot de jongen nooit meer te spreken. Wel werd hij poëet, niet in woorden, maar zocht hij de uithoeken op van rijm plaats en tijd. Complex, niet met de bedoeling om slechts gehoord te worden maar begrepen.

Flynn_ensor
25 0