Zoeken

Krol en Kwispel

Er was een tijd dat de mensen de taal van de dieren nog begrepen. Wanneer een poes niet vriendelijk was tegen een hond, dan kon een persoon horen waarom deze lieve diertjes toch zo onhebbelijk waren tegen elkaar.  Nu denken wij dat kat en hond een andere taal spreken en ze elkaar niets kunnen uitleggen. Niets is minder waar; de poes die haar rug krolt en precies aan het blazen is? Haar tanden aan de hond laat zien? Zegt eigenlijk zeer vieze woordjes tegen dat lieve beest.  In die lang vervlogen tijd durfde de mens die erbij stond, luisteren en vragen om op een beleefde manier uit te leggen wat het probleem was voor de poes. Wanneer hij haar troostte en daarbij lieftallig aaide, zachtjes sprak en op geduldige wijze verder bleef horen naar de poes en het antwoord van de hond, en af en toe een vraag stelde, werden de diertjes meestal dikke vrienden. De poes strekte haar nagels graag uit, en plantte die dan in de grond om zich zeer stevig en machtig te voelen. Voor het hondje kwam dit zeer bedreigend over. Die zakte dan door de voorpoten om met de staart tussen de achterpoten op de grond te liggen. Gespannen wachtte hij de reactie van de poes af. Door de troostvolle woorden van het mensje kwamen beide tijdelijk tot rust. Zo kon de poes haar boosheid verklaren. De hond keek verwonderd, besefte dat hij fout had gedaan. Hij had toch niet geblaft! Hij was toch niet dreigend rond de poes beginnen kruipen! Waarom was dat poesje dan boos? Hij begreep het niet.  Het menskind dat er eerst bij was, wist niet goed wat ze zou zeggen. Gelukkig kwam haar mama eraan. Zoals naar haar eigen kinderen, keek zij naar de dreigende poes en de bange hond. Zo bleef ze een tijd doordringend kijken tot de aandacht van poesje en hondje naar haar bewegingen ging. Mama nam haar dochter in de arm, troostte haar omdat zij het niet begreep. Nu vroeg ze aan de poes, zoals haar dochtertje ook gedaan had, wat de reden van de boosheid van het poesje was. De poes keek verwonderd naar de mama omdat die niet boos werd. Ze begon kopjes te geven aan het kind. ‘Maar nee poesje, nu ben je lief. Maar waarom was je boos op het hondje?’ ‘Miauw’, zei de poes op een klaaglijke manier, ‘miauw, ik weet het niet meer!’ ‘Ach’, zei het hondje, ‘ik denk dat het is omdat we regelmatig onze agressie kwijt moeten. En wie is daarvoor het beste slachtoffer?’ Mama en Liesje keken verwachtingsvol naar Krol de poes. Die bleef met haar kopje tegen het been van mama schuren, terwijl ze haar staart langzaam heen en weer bewoog. Kwispel, de hond, zette zich afwachtend op zijn poep. Natuurlijk wilde ook hij weten of de poes echt boos was geweest.  De drie paar ogen bleven nu rustig kijken naar Krol, die zich krampachtig tegen het been bewoog. Lang mocht mama dit niet laten duren, de beestjes zouden niet meer tegen elkaar durven spreken als ze geen oplossing bood. ‘Is het niet dat je eigenlijk niet boos was, maar niet wist hoe je Kwispel moest vragen om te spelen?’ vroeg ze aan Krol, de poes. Likkebaardend knikte deze. Met gestrekte pootjes ging ze naar het hondje en aaide hem met haar hoofdje.

Luc Van Roosbroeck
0 0

Het meisje dat van lawaai hield

Weet je, vroeger woonden we in een flat. Daar was het nooit stil. Overal hoorde je geluiden, van de buren, van de straat, van mensen die hun deuren dichtgooiden. Dat vond ik eigenlijk heel fijn. Het lawaai was een beetje mijn vriend. Maar nu wonen we in een huis met een tuin, en hier is het stil. Mama zegt dat ze dat fijn vindt, maar ik weet niet zeker waarom we eigenlijk verhuisd zijn. Misschien heeft het te maken met mama, want vroeger werkte ze op een school. Toen stopte ze opeens met werken en bleef ze de hele dag thuis. Sindsdien kan ze niet meer zo goed tegen geluiden. Soms schrikt ze zelfs als ik gewoon mijn speelgoed laat vallen. De flat was anders. Daar was dus altijd geluid. Hier is het helemaal anders. Ons nieuwe huis is maar een klein stukje van de flat, misschien vijf minuutjes fietsen. Maar het voelt alsof we naar een ander land zijn verhuisd. Daar had je overal flats en drukte, en hier zijn het allemaal huizen met tuinen. Ik mis de flat soms. Vooral omdat je daar de zee kon zien vanaf de galerij. Mama fietste vroeger met mij naar de zee, en dan voelde ik de wind door mijn haren. Dat was het allerfijnste. En vanaf ons balkon kon je de zon op zien komen. Dan leek het wel of de zon aan de waslijn hing net als onze kleren. Hier in ons nieuwe huis zie ik dat niet meer. Ik zie de zon helemaal niet opkomen of ondergaan. Het is ook anders met de kinderen. In de flat speelde ik altijd met een groep kinderen van allerlei verdiepingen. Ze kwamen uit allemaal verschillende landen. Dat was leuk. Hier, in de straat, zijn de kinderen anders. Ze zijn allemaal in Nederland geboren. Hun ouders en zelfs hun opa’s en oma’s ook. Ze wonen hier al zo lang dat ze vinden dat het land echt van hen is. Soms zijn ze een beetje gemeen. Ik pas er niet zo goed tussen. Een keer noemde een groepje kinderen me ‘bakje nasi Chinees’. Ik vroeg of ze daarmee wilden stoppen, maar ze bleven het steeds zeggen. Ik voelde me zo verdrietig. Toen ik thuis kwam, vroeg ik aan mama hoe ik van dat stomme woord toch iets positiefs kon maken. Net zoals de dikke Marokkaanse buurvrouw, die een tekenklasje in haar flat had, dat altijd deed. Zij maakte van nare dingen juist iets grappigs en moois. Ze noemde zichzelf en haar vrienden 'kunstmarokkanen' en zei dat je van een rotwoord iets goeds kon maken met een beetje fantasie.Ik hoop dat ik dat ook kan leren. Maar soms weet ik niet hoe.

Margaretha Juta
6 0