Monologue intérieur
"Wat bedoelt ge? Ja, wat bedoelt ge godverdomme, wanneer ge zegt… Of nee! Niet zegt, suggereert! Want gij zijt te geslepen om zomaar vlakaf rechtuit iets te zeggen. 't Is uw manier om mij 't zwijgen op te leggen, om van krommenaas te gebaren als ik uit mijn krammen schiet, om de tafels te keren en van mij de boeman te maken. Dus zwijg ik maar, behalve als ge van huis weg zijt, als ge met uw vriendinnen of wat daarvoor doorgaat mijn rekening plundert in de winkelstraten van Antwerpen of Leuven, en ik thuis alleen ben - gelijk nu - en zo hard schreeuw dat de spiegels ervan daveren.
Want hoe ge 't ook draait of keert: voor u ben ik slechts een loser en een stuk verdriet, die ge gedoogt omdat hij twee poten aan z'n lijf heeft en het geld binnenrijft dat gij al shoppend en cognaczuipend de vensters uitsmijt… Ik hoor uw verwijten niet in officiële declaraties, da's waar, maar ik zie ze in de lijnen op uw smoel: de rimpels op uw voorhoofd, de dichtgeknepen ogen, de halfopen mond, uw neus opgetrokken alsof ik mijn gevoeg op uw ontbijttafel heb gedaan.
Ge moet niet zeggen dat ’t niet zo is. ’t Is wél zo!
Met één oogopslag veroordeelt gij mij, ja veroordelen! – tot een plaatske onder de trap. Een dienaar, een clown. Goed voor 't geld dat ik verdien of om uit te lachen als er niks op tv is. Maar hou hem vooral op afstand als die kakmadam op visite komt.
Die wát?
Ja, die kakmadam! Ge kent ze wel: ik bedoel natuurlijk die uitgewoonde kut waaruit gij op aarde zijt geklauterd.
En erger nog dan die moeder van u zijn die opgetutte uitwerpselen in vossenbont die gij uw vriendinnen noemt, maar die te vals, te kattig, te zelfberekenend zijn om te weten wat vriendschap is.
Oh, wat zou ik 't graag in uw smoelwerk slingeren, de haat die ik voor u voel. Haat ja, bloeddorst! Wat zou ik ervoor geven om dat mes waarmee ge uw benen scheert gewoon eens een keer... Maar nee, ik gun u het genoegen niet, of het genoegen van uw moeder als gij er niet meer zijt, zodat ze mij als een crimineel voor de rechter kan slepen om de laatste van mijn hardverdiende centen uit mijn beurs te persen.
Uw moeder, verdomme, dat serpent.
Of is 't een zeug? Weet ge hoe ze haar noemen als ze met haar geparfumeerd gat door het dorp paradeert? Miss Piggy. Ja, Miss Piggy. En met de snelheid waarmee gij kilo's wint zijt ge goed op weg om in haar hoefsporen te treden.
Veertig jaar lang hang ik reeds bij u aan de ketting. Veertig jaar begot, ge schreeuwde het van de daken toen we zo lang waren getrouwd. Iedereen moest weten wat voor een schoon koppel we waren, hoe graag gezien, hoe welstellend, hardwerkend en lovenswaardig. En als ik - uw trouwe schoothond - al eens omhoog keek en het aandierf om de blikken te vangen van die gedwongen gesprekspartners van u, die ge overal waar ge waart (de kassa van den Aldi, het park, de cinema, de krantenwinkel ...) in een holdup hield om te stoefen met die gouden kooi waarin ge mij en uzelf opsluit, en die ge sponsort met het geld dat ge uit mijn zakken klopt, dan zag ik in die blikken enkel plaatsvervangende schaamte en een beetje compassie voor het armzalige wezen dat langs haar zijde kroop.
Wat zag ge eigenlijk in mij toen we trouwden? Was het een opwelling, een hormonale opstoot, gelijk uw pa zei? Of was het dat ik een hardwerkende sukkel was, ideaal voor zo'n lamme teef als gij? Want voor uw pa was ik te min, ziet ge. Arrogantie hebt ge van geen vreemden.
En wat zag ik eigenlijk in u? 't Moet zijn dat liefde blind is - stekeblind begot. 't Is moeilijk voor te stellen dat ik in het geparfumeerd spook dat vandaag door de gangen spookt ooit een schoon meisje met een gaaf smoeltje zag, in plaats van dat met varkensleren vellen gedrapeerde doodshoofd dat in de loop der jaren een plek in mijn bed heeft veroverd.
't Moet zijn dat ik te goed ben voor deze wereld, dat ik een eed van trouw heb gezworen, dat ik zo’n goed, zo'n gelovig, of ja, zeg maar goedgelovig man ben die de wet van God eert… En dat gij, serpent, uw klauwen als een strop rond mijn nek legt , als een klem om mijn kruis houdt ... en om mijn beurs natuurlijk.
Want ja, alsof ’t er nog aan moest mankeren: een rotte cent heb ik niet meer. ’t Zal uw Neerval zijn, die Spilzucht. Alleen spijtig dat ge zoveel onschuldige, onnozele kinderen meesleurt in uw neerwaartse spiraal. Spreekwoordelijke kinderen natuurlijk, onnozelaars gelijk ik begot, want echte snotters gedijen niet in uw schaduw.
Misschien is dat nog de enige zegen van ons onzalig bestaan: Dat ge nooit een kind hebt gebaard. Zo zuur is uw hele wezen, dat elk zaad dat in uw schoot wordt gestort op dorre aarde valt. Misschien is de enige troost die uw leven biedt samengebald in dit heuglijke feit: dat ook gij ooit ophoudt te bestaan."
Pieter Van der Schoot
De bovenstaande monoloog schreef ik bij een oefening uit het boek Creatief Schrijven - 52 inzichten en oefeningen van Peter De Voecht en de vzw Creatief Schrijven. Hij verscheen eerst op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.
Afbeelding: François Boucher, Madame de Pompadour