Zoeken

Gracias

De zestiger jaren.  Bob Dylan en Joan Baez zingen wereldwijd hun protestliederen. In onze Low Countries dragen Boudewijn de Groot en Armand hun steentje bij.  De flower power groeit uit tot een beweging die jongeren uit alle landen bekoort en samenbrengt.De Botanique, de voormalige Botanische tuin van Brussel is inmiddels uitgegroeid tot een vermaard cultuurcentrum van de Franstalige Gemeenschap in België.Op 10 juli 1989 staat de inmiddels legendarische Joan Baez geprogrammeerd.  Een grote meute  fans van weleer maar ook de jeugd van tegenwoordig is op het appel.  Haar repertoire is nu eenmaal van alle tijden.  Naast de serres,  die nu concertzalen herbergen,  staat in de tuin de Espace 2500, een omheinde ruimte onder een luifel met  tweeduizendvijfhonderd  zitplaatsen.Iedereen wacht gespannen tot de rebelse icoon van weleer het podium betreedt.  Er is geroezemoes.  Door haar politieke standpunten heeft ze hechte vrienden maar ook fervente vijanden gemaakt. Wat is er gaande?Dit is het deel van Brussel waar de kloof tussen rijk en arm zeer zichtbaar is. Jongeren die geen ticket kunnen bemachtigen proberen zich toegang te verschaffen tot de concertruimte door over de omheining te klimmen.  Ze worden door veiligheidsagenten weggehaald.Baez verschijnt en stopt abrupt de inzet van No woman  no cry.  Ze vraagt wat er gaande is."Ik zing geen noot verder tot jullie deze jongeren binnenlaten”, zegt ze.  Terstond geeft men gehoor aan haar eis.  De jongeren krijgen staanplaatsen voor het podium.  Er barst een minutenlang applaus los.In de helft van haar optreden covert  Baez de Beatlesong Let it be.  Ze eindigt met : Let them be en wijst voor de scène naar de jongeren die aan haar lippen hangen.Haar optreden besluit ze met de ode aan het leven: Gracias a la vida.Dank je, Joan.  

Vic de Bourg
20 1

De goddeloze hut in de hemel

Het is donderdag, de voorlaatste ski-dag. Mijn dochter van 12 wil nog één piste doen, maar haar broer en vader hebben geen zin meer. Ze kijkt in mijn richting en vraagt of ze samen met de jongens die ze enkele jaren geleden op diezelfde berg leerde kennen nog één piste mag doen. Hun ouders gaan ook mee zegt ze. Ik zie mijn kans eindelijk een half uurtje voor mij en mijn herder daarboven te hebben, dus zeg ik dat het goed is en dat ik ook meega. We springen alle zes op de zetellift. Het begint harder te sneeuwen. Boven aangekomen willen de jongens met hun ouders zo snel mogelijk naar beneden omdat het te hard waait en de sneeuwvlokken daardoor in het gezicht prikken, maar in plaats van alles goed dicht te snoeren klik ik mijn latten los. De mama van de jongens kijkt me aan en vraagt of ik hier blijf. Ja zeg ik, ik ga even mijn vriend bezoeken, de herder die ik al 27 jaar lang ken en bijna jaarlijks bezoek. Ze kijkt me bedenkelijk aan terwijl ik mijn dochter zeg dat ze goed bij de jongens en hun ouders moet blijven en beneden aan haar papa moet zeggen dat ik wel op tijd zal zijn voor de laatste dal-afvaart. Ze reageert enthousiast op deze verworven vrijheid en verantwoordelijkheid, maar toch draai ik me om met gemengde gevoelens: die van een slechte moeder en een vrijgevochten zestienjarige. In vijf stappen ben ik bij hut van de liftbediende, mijn herder. Nog voor ik de klink kan vastnemen zwaait hij de deur al open en verwelkomt mij met zijn Tirools accent waar ik destijds meteen verliefd op was. Hij schuift een bureaustoel naar me toe en gaat zelf ook weer zitten. Zijn ogen stralen en hij lacht zijn mooie witte rechte tanden bloot. Een warm gevoel gaat door mijn buik. Verdorie wat ziet hij er goed uit na al die jaren. Waar blootstelling aan teveel hoogtezon normaal verouderd lijkt het hem jaar na jaar te verjongen, terwijl mijn tekort aan slaap en teveel aan zorgen duidelijk sporen heeft nagelaten in mijn gezicht. Maar het maakt eigenlijk niet uit, want hij ziet nog steeds dat zestienjarig meisje, dat voelde ik enkele dagen geleden ook al op de eerste ski-dag na drie jaar corona. De hut is uit glas en staal gebouwd, wat heel anders aanvoelt als de houten hut waar we 27 jaar geleden zoveel uren hadden doorgebracht. Zijn GSM heeft de telefoon met opwindhendel en tuithoorn vervangen. Hij bezit ook geen eigen sneeuwscooter meer waarmee hij mij in duizelingwekkende snelheid de berg op kan brengen om me daar helemaal de adem te benemen met zijn vurige zoenen alvorens weer naar de hut af te dalen. Voor de rest lijkt er niet veel veranderd. Er ligt een catalogus van landbouwmaterialen, er hangt een klok en een kruisbeeld aan de muur en hij zit in een warme blauwe jas ingeduffeld vanonder zijn petje naar mij te kijken. Ik zet mijn rode ski-jas open omdat de warmte uit mijn buik naar mijn wangen stijgt. Zijn blik volgt mijn vingers en hij lacht omdat ik het heb opgemerkt en schuift dichterbij met zijn stoel op wieltjes. Ik zucht en lach terug, gooi mijn hoofd in mijn nek en draai eens rond op mijn wieltjes. Ik ben echt weer zestien. We hebben een half uur zeg ik, niet veel maar na elkaar drie jaar niet gezien te hebben ben ik blij met elke minuut. We praten, lachen en kijken. Intussen schuiven zetel voor zetel voorbij het grote raam achter zijn bureau met groene, rode en gele knoppen, hendeltjes en tellers die hij maar half in de gaten houdt. De meeste zetels zijn leeg, hier en daar een tweetal mensen die zich ondanks het slechte weer toch nog de berg op wagen en die door de laatste schok van de lift stuntelend in de diepsneeuw worden gedropt. Het lijkt alsof we onzichtbaar zijn en controle hebben over de hele berg en onderliggende vallei vanuit onze goddeloze stuurhut. Even voelt het zoals in die zomer toen we samen in de herdershut waren, totaal afgesneden van de bewoonde wereld, allebei jong, onwetend en een beetje vluchtend voor de toekomst. Wat heb ik dit gevoel gemist, de tijd die wordt stil gezet, dromen en realiteit die zich met elkaar verweven, alleen nog gisteren en vandaag, maar geen morgen. In die hut lukt het verdwijnen in de tijd zonder enige moeite, thuis moet ik me daar eerst ladderzat voor drinken en dan met een kater op het warm verlaten strand gaan liggen. Ik zucht van geluk. Hij probeert me te overhalen om te wachten tot het hele gebied sluit en dat hij me wel zal afzetten, maar zelfs mijn vrijgevochten zestienjarige had al verantwoordelijkheidsgevoel en dat schreeuwde meestal net op tijd, soms iets te laat boven het tijdloze uit. Mijn blik valt op de lege piste, de dichte mist, de sneeuw en hevige wind en even overvalt me weer de paniek van mijn onbezonnenheden die me in het verleden bijna het leven kostten. Maar de herder liet me al eerder angsten overwinnen. Ik neem afscheid, krijg heel moeizaam mijn latten aan doordat er teveel sneeuw is gevallen, maar dan suis ik door de lucht en giert de adrenaline door mijn lijf. De laatste skiër, veertigplusser en moeder van twee kinderen die even terug zestien wou zijn. Af en toe moeten we ons hoofd eens leeg maken, morgen vergeten, ons hart volgen en vertrouwen dat alles goed komt.

Fien SB
57 2

De regen valt altijd ergens

Een man laat zich met een zucht op de zetel tegenover die van mij zakken. Een obese zestiger die puft als was hij de locomotief die straks alle wagons opnieuw in beweging moet krijgen. Wellicht heeft hij gelopen om de trein te halen. En dat terwijl het buiten drukkend warm is. Er hangt onweer in de lucht. Snakkend naar adem staart hij me aan met ogen die doen denken aan een waterige soep waarin vet drijft. Zijn borstkast gaat wild op en neer terwijl zijn gelaat van rood naar vagaal wit verkleurt. Er parelt zweet op zijn voorhoofd. Ik vind het gênant, dit schouwspel, wend me af en vergis me, zoals ik me al vaak vergist heb. Ik denk dat we ons in beweging zetten, maar het is de trein op het andere spoor die vertrekt. Wij staan nog steeds stil. Ik staar naar het perron aan de overzijde. Daar is enkel een jonge vrouw achtergebleven die op een harde bank een lijvig boek leest. Ze heeft haar benen, waarop het boek rust, over elkaar geslagen en buigt licht voorover, waardoor een weerbarstige haarlok steeds weer voor haar ogen valt. Het is echter vooral het spleetje tussen haar borsten, zichtbaar doordat ze een laag uitgesneden jurkje draagt, dat mijn aandacht trekt. Spiedend naar haar, met het gehijg van de man in mijn oren, dienen in mijn hoofd zich reeds de eerste beelden van een ordinair stationsromannetje aan. Dan weerklinkt verderop een schril fluitje en een paar seconden later trekt onze trein zich traag op gang.   De ademhaling van de man is rustiger geworden. Ik blik nog steeds naar buiten, naar het landschap dat nu snel voorbijflitst, maar zie in de weerspiegeling van de ruit hoe hij met een zakdoek het zweet van zijn gelaat veegt en tegelijk zijn ogen op mij gericht houdt. Ik voel aan mijn theewater dat hij aast op een praatje. Ik blijf halsstarrig naar de donkere wolken turen en schrijf noest verder aan mijn stationsromannetje, waarin niet deze pafferige kerel maar de lezende vrouw van daarnet tegenover mij heeft plaatsgenomen. Ze is nog steeds verdiept in haar boek. Ik wacht geduldig tot ze opkijkt om oogcontact te maken en haar aan te spreken. Wat zal ik zeggen? Met welke woorden kan ik haar prikkelen zonder irritatie of weerstand op te wekken? De man kan niet langer wachten. Hij schraapt zijn keel en zomaar vanuit het niets deelt hij me mee dat het verschil tussen rouw en depressie is, dat bij rouw de buitenwereld leeg is geworden en bij depressie de binnenwereld. En dat bij hem wel eens van beide tegelijk sprake zou kunnen zijn. Dat kan tellen als opener. Ik wend mijn blik af van de wolken en frons mijn wenkbrauwen terwijl ik hem recht in de ogen kijk. ‘Zo?’ zeg ik. Nu wendt hij zich af en lijkt in gedachten te verzinken. Ik wacht. Wanneer hij weer opkijkt, zegt hij: ‘Mijn vrouw is exact twee jaar, drie maanden, één week en vijf dagen geleden gestorven.’ ‘Dat is bijzonder precies,’ zeg ik. ‘Het is alsof het gisteren was,’ zegt hij. ‘Ze had kanker. Uitgezaaid. Dat wil je niet meemaken. De dokters konden niets meer voor haar doen.’ Hij staart opnieuw naar buiten en zijn ogen lijken plots evenveel water te bevatten als de wolken die aan ons voorbij trekken. ‘Wanneer ik het moeilijk krijg, neem ik de trein.’ Zijn stem klinkt gebroken. Het druppelt buiten en binnen. De trein raast er onverschillig doorheen. ‘Vandaag ga ik naar Namen.’ Ik knik. ‘Mijn vrouw bracht daar ooit een nacht door met een vriend van mij. Dat las ik pas na haar dood in haar dagboek.’ Ook dat nog, denk ik. ‘Veel woorden heeft ze er niet aan gewijd, maar het is duidelijk wat er in die hotelkamer gebeurd is. Kun je mij vergeven? zo besluit ze die passage, alsof ze zich rechtstreeks tot mij richt. Maar ze heeft me er nooit iets van verteld.’ Het druppelen is in snikken overgegaan. Buiten striemt de regen genadeloos tegen de ramen. Ik vraag me af of hij er nadien nog met die vriend over sprak, zichzelf nog meer gekweld heeft, maar zegt niets. ‘Het lijkt nu allemaal zo futiel. Natuurlijk vergeef ik het haar,’ zegt hij grootmoedig. Voor het eerst verschijnt er een glimlach op zijn gelaat, maar buiten wordt het enkel donkerder. Geen zon die door de wolken breekt of enig ander cliché om zijn pijn te ontkrachten. Wel zorgt het duister bij dag ervoor dat de sfeer in de coupé nog intiemer wordt. Ik vraag de man of hij haar ook zo makkelijk vergeven zou hebben indien haar ontrouw al bij leven aan het licht was gekomen. Hij fronst zijn wenkbrauwen, schudt zijn hoofd en zegt het niet te weten: ‘Dat is anders natuurlijk.’ Ja, dat is anders. De doden hebben geen weerwoord. Hun levens zijn als herbruikbare flessen, eindeloos hervulbaar met telkens weer andere gedachten en motieven. Ook je verleden raak je kwijt wanneer je sterft. Het behoort niet langer aan jezelf toe. Hij verzinkt weer in gedachten en ik denk terug aan de vrouw op het perron, aan de smalle schaduw tussen haar borsten, de weerbarstige haarlok, haar gekruiste benen. Stations, onbekende bestemmingen, vreemde  steden, nieuwe gezichten, andere lijven, niet vertrouwde maar toch verleidelijke geuren, ze scherpen onze zintuigen, wekken ons verlangen, brengen onze verbeelding op gang en bieden zo de ideale voedingsbodem voor ontrouw. Hoe zou het zijn? Telkens weer die vraag? Het onbekende trekt aan ons als een afgrond. De man recht zijn hoofd en rug. ‘Ik ben haar zelf nooit ontrouw geweest,’ zegt hij, ‘nooit! Misschien heb ik daar nu wel spijt van. Het getuigt van zo weinig zin voor initiatief.’ Hij lacht weer. Het is een droevige lach, als van een kind dat een ballon oplaat en tegelijk beseft die nu voorgoed kwijt te zijn. ‘Ach, ik was best gelukkig met haar, dat is het niet…’ Hij maakt zijn zin niet af. ‘En je weet het natuurlijk nooit zeker, maar ik denk dat zij het ook was met mij. Ze is in elk geval bij mij gebleven, terwijl ze toch ook andere mogelijkheden had.’ De regen is opgehouden met striemen, maar de wolken hangen nog zwaar als gevulde uiers in de lucht. ‘Misschien was ze wat depressief en vulde ze die leegte met een andere man?’ Ik knik, als wil ik zeggen: ja, zou best kunnen. ‘Nadien kon ze weer verder.’    

Michel
10 2
Tip

Kijk ons het eens gezellig hebben

Alleen op een terras zitten is veel minder leuk dan vroeger, toen ik met mijn maatje schaamteloos iedereen en alles om ons heen besprak. Niet te hard natuurlijk, dan zouden de mensen het horen, maar toch. Het is wennen maar het alternatief is om na iedere wandeling met Stef regelrecht naar huis te gaan. En dat het raar is, zit in je eigen hoofd. Dus ik schuif dan toch maar aan een tafeltje en kijk naar wat er om me heen gebeurt. De over het algemeen heel vriendelijke obers of serveersters brengen me een witbiertje en ik leun op mijn gemak achterover. Pasgeleden was het weer zo ver. Ik moest wat boodschappen doen en had Stef meegenomen. Die kleine man vindt het prachtig. Allemaal nieuwe geuren en heel veel nieuwe vriendjes om te bekijken. Er was nog één tafeltje in de zon dus ik schoof lekker aan. Het hippe jonge gezin achter me had toch echt het nakijken. Zij was direct geïrriteerd. Toen haar vriend, ik denk niet dat ze getrouwd waren, voorstelde in de schaduw te gaan zitten, gaf ze narrig antwoord. “Daar heb ik geen zin in.” Met een zucht duwde hij de kinderwagen verder. Dan maar niet. Achter me zaten twee dames. Ik schatte ze iets ouder dan ik. Maar dat kan natuurlijk ook mijn eigendunk zijn. Ze waren in ieder geval allebei vrijgezel, dat hoorde ik. Ze zaten het net iets te nadrukkelijk gezellig te hebben. “Wat doen we, nemen we een wijntje?” “Weet je, we doen het gewoon, kan ons het schelen.” “Welja, je hebt gelijk ook.” De ober werd gewenkt en de dames bestelden beiden een glas witte wijn en een tosti. Ik genoot. Even later werd het onderwerp mannen aangesneden. Ze waren beiden redelijk teleurgesteld in de liefde, ze hadden ook besloten dat een serieuze relatie er wat hen betreft niet meer in zat. Stel je voor. Mannen die blijk gaven van interesse werden honend afgewezen. Een van de dames was net verhuisd en had de pech naast een vrijgezelle buurman terecht te zijn gekomen. “Zelfs mijn dochter zei, mam, dat is echt helemaal niks voor jou.” Blijkbaar had de arme man getracht toenadering te zoeken. Poeh, ze had hem vakkundig afgepoeierd. Aan mijn lijf geen polonaise. Ik moest vreselijk lachen in mezelf. Ik denk niet dat de dames er erg in hadden hoe overdreven en ongeloofwaardig ze klonken. Maar ach, ik denk wel dat de afgewezen mannen eigenlijk goed af waren. En behoed voor een heleboel ergernis.          

Machteld
57 2

Ieder zijn mening

Heerlijk, waar mensen zich toch druk over kunnen maken. Je kunt geen krant openslaan of geen social media-site benaderen over iedereen valt over elkaar heen over Johan Derksen, VI, Angela de Jong en al de mensen die vanuit hun expertise daar een zogenaamd gefundeerde mening over hebben. Natuurlijk vaak weer, het blijft mijn stokpaardje, in het meest vreselijke Nederlands. Een voor mij onbekende maar duidelijke nieuwe ster aan het firmament is Yvonne Coldeweijer, een Youtuber die het heeft over juice. Ik ben een simpele ziel dus ik dacht in eerste instantie dat het weer zo’n vlogger was die je aan de meest verschrikkelijke drankjes wilde krijgen. Van die drankjes die een kleur hebben waarvan je denkt “dat kan nooit voor menselijke consumptie zijn”. Maar nee, juice is roddelpraat. Nou heeft mijn moeder mij geleerd dat je niet mag roddelen. Iedereen doet het wel eens, dat weet ik ook wel, maar mij geeft het toch altijd een beetje het gevoel van “ik doe iets dat fout is”. Toch heeft deze Yvonne het roddelen tot een ware kunst verheven. Ze schijnt ook wel eens scoops te hebben, poeh. Haar directe concullega’s runnen een YouTube-kanaal dat RoddelPraat heet. Ik weet niet of ik het mag zeggen, maar dan twijfel je toch een beetje aan de intelligentie van de presentatoren. Of ben ik nou gek. Nou ja, wellicht is er veel geld mee te verdienen. Want hoe was het ook weer, ‘geld dat stom is, maakt recht wat krom is’. Natuurlijk verraad ik nu ook weer mijn leeftijd maar ik blijf toch echt het gevoel hebben dat er iets aan de hand is met onze normen en waarden op dat gebied. Ik heb de YouTube kanalen zelf nog nooit bekeken. Maar ik moet eerlijk zeggen, ik heb ook nog nooit naar het programma Vandaag Inside gekeken. En als een talkshow gaat over de uitslag van het Songfestival, dan haak ik ook meestal af. Ieder zijn mening hoor, maar is er niks ernstigers in de wereld aan de hand dan de opgeblazen verhalen van Johan Derksen en de daaropvolgende over elkaar heen buitelende BN’ers (al dan niet zelfverklaard)? Het lijkt me toch van wel. En daarmee wil ik het probleem van ongewenst gedrag niet bagatelliseren, helemaal niet. Maar als we het op deze manier aanpakken, wordt het volgens mij een farce. En daar schiet niemand iets mee op.    

Machteld
3 0

Zelluf doen

Als kind al was ik van het kaliber “zelluf doen”. Als oudste van vier kinderen werd dat ook wel een beetje verwacht. Er waren in het drukke gezin altijd wel dingen die meer aandacht nodig hadden. Wat je zelf kon, dat moest je ook gewoon zelf doen. Dat zelfde gold voor klusjes in huis. Afdrogen moesten we bij toerbeurt, je kamer opruimen was iets wat heel normaal was. En regelmatig werden we om een boodschap gestuurd. Ook toen ik ouder werd, vond ik het lastig om hulp te vragen. Ik ging liever zelf op onderzoek uit en pas als ik er zelf echt niet uit kwam, dan ging ik eens aan de bel trekken. Maar dat was echt pas als ik vastliep en het niet meer zag. Nadat ik mijn maatje had leren kennen, bleef dit mijn manier van leven. Mijn maatje was nl. precies hetzelfde. Die vond het ook maar lastig om om hulp te vragen. Natuurlijk overlegden we samen, maar dat was toch anders. Hij was de handige van ons twee en ik was meer de administratieve. Dat vulde elkaar lekker aan. Dus wat we konden, deden we samen. Nu ik alleen ben achtergebleven, merk ik dat ik tegen hele basale dingen aan loop. Sommige dingen lukken best hoor, zo heb ik laatst helemaal zelf het water in de verwarmingsketel bijgevuld omdat ik ’s morgens onder de douche wilde stappen maar enkel koud water kreeg. Na een rondje schelden ben ik op onderzoek uitgegaan en heb het voor elkaar gekregen. Een kwartier later stond ik onder een warme douche. Apetrots op mezelf. Andere dingen lukken me helemaal niet zelf. En dat zijn helemaal geen praktische zaken. Natuurlijk, ik vraag advies over dingen waar ik geen verstand van heb, maar ik moet echt leren om ook om hulp te vragen als ik het een keer moeilijk heb. Als het alleen zijn even echt te veel wordt. Ik vind het moeilijk, ik wil mensen niet tot last zijn. Het is geen kwaad wil, ik moet het nog leren. Maar ik doe mijn best en ik denk dat het steeds beter gaat. Gelukkig zijn er ook lieve mensen die geduld met me hebben. Die ook snappen dat het niet allemaal vanzelf gaat. Dat ik wel wil, maar soms mezelf gewoon in de weg loop. Want tja, eigenwijs ben ik en zal ik, vrees ik, ook altijd wel blijven.

Machteld
14 0

Schilderen

Mijn maatje en ik riepen het al een tijdje, “we moeten echt laten schilderen hoor, in de woonkamer”. We waren (en ik ben) niet echt een klusser dus het werd eigenlijk keer op keer uitgesteld. Tot ik vorig najaar riep “en nu gaan we het echt plannen”. Door alle gebeurtenissen werd het (begrijpelijkerwijs) weer uitgesteld maar nu was het dan echt zo ver. De huiskamer zo ver als mogelijk leeg, alle planten, foto’s en andere kleine spullen naar boven of naar de garage, gordijnen er af. Pfff, het huis was ineens helemaal geen thuis meer. Stef vond het ook vreselijk, hij liep maar heen en weer en zou het liefste boven op mijn bed gekropen zijn. Jammer, maar dat ging toch even niet door. Dit was wel het moment voor mij om ook eens kritisch rond te kijken. Wat wil ik nog wel terug en waar ga ik afscheid van nemen. Ik hecht niet zo aan spullen maar mijn maatje was daar anders in. De lamp in de hoek bijvoorbeeld, ik ben er op uitgekeken maar mijn maatje vond hem nog altijd mooi. Wat doe ik er mee. Wegdoen voelt, hoe misplaatst ook, bijna als verraad. Hij moest weg voor de schilder dus ik maakte maar vast een foto, misschien kon hij toch op Marktplaats. Even later werd de beslissing voor me genomen toen ik de glazen kap liet vallen. In duizend stukjes. Tja. Toen alles van de muur was, werd toch wel duidelijk dat het echt nodig was. Een paar dagen tandjes bijten en dan is het leed weer geleden. Gelukkig ben ik ’s avonds overal welkom. Zo in een afgetakeld huis zitten is ook niet alles. Het lijkt wel of het dan niet warm te stoken is. En gek, ik voelde me er toch meer verloren dan normaal. Mijn veilige plek voelde even niet zo. Inmiddels is een hele vriendelijke en gemoedelijke schilder bezig. Uit zijn meegebrachte radio schalt de Nederlandstalige muziek. Of ik daar bezwaar tegen had? Welnee, helemaal niet. Bovendien ben ik veel te blij dat hij me komt helpen. Ik moet er niet aan denken dat ik dat allemaal zelf had moeten doen.    

Machteld
0 0
Tip

Weer naar de Ardennen

Het vrouwtje was een beetje nerveus, hij zag het. Ze was bezig met het verzamelen van spullen. Zelfs de krat uit de garage werd klaargezet. Wat raar, dat deed ze vroeger altijd als ze naar de camping gingen. Zou het? Hij zorgde dat hij niet in de weg liep, dat zou het vrouwtje nu niet leuk vinden. Maar hij bleef wel alert, want als het vrouwtje ging, ging hij toch zeker wel mee. Gelukkig zette ze inderdaad ook zijn spulletjes klaar. Hij durfde er nog niet zeker van te zijn, ze waren al zo lang niet meer op de camping geweest dat hij was gaan denken dat ze niet meer zou willen, zonder het baasje. Toen ze eenmaal onderweg waren, durfde hij het toch een beetje te hopen. Weer die hele lange weg, hij ging maar eens op zijn gemak slapen. Als hij straks wakker werd door een hobbelweg vol grind, dan wist hij het zeker. En ja, inderdaad, het zoeven hield op en de hobbel de bobbel begon. Hij ging er maar eens voor zitten, hopelijk waren zijn vriendinnen er ook. Hij had wel gehoord dat die ook een nieuw vriendje hadden, Ozzy. Maar ach, die zou hij wel aankunnen. Toch? Het vrouwtje parkeerde de auto en ze gingen inderdaad bij zijn vriendinnen kijken. Hij zag dat het vrouwtje er moeite mee had, ze moest even een traantje wegvegen. Ach, wel zielig hoor. Toen ze op het terrasje kwam en de mensen daar begroette, moest ze zelfs echt huilen. Waarschijnlijk omdat het baasje er nu niet bij was, dat moest het wel zijn. Ze hadden ook een ander plaatsje gekregen. Kleiner, niet meer langs de rivier maar wel met meer buren. En heel veel zon. Heel anders, maar ook wel fijn. Hij ging maar eens op pad, gelukkig waren er nog veel bekenden. Die kwamen het vrouwtje ook helpen om alles recht en goed te zetten. De auto werd leeggehaald en even later konden ze lekker zitten. Het werd toch een echt weerzien. Veel mensen kwamen aan het vrouwtje vragen hoe het met haar ging. Dat vond ze best fijn, dat zag hij wel. En ’s avonds gingen ze naar zijn vriendinnen en hun nieuwe vriendje. Uiteraard had hij die wel duidelijk gemaakt dat hij de baas was. Die Ozzy was wel groot en nog heel jong, maar uiteindelijk had hij het toch wel begrepen en was hij gaan liggen. Pfff, het had hem wel kruim gekost hoor, dat had hij ’s zondags toch wel moeten bezuren. Hij had er gewoon mank van gelopen. Maar ja, dat had hij er wel voor over gehad. Gelukkig had het vrouwtje het op zondag ook lekker rustig aangedaan. Ze had zitten lezen in de zon en hem niet gedwongen een hele wandeling te gaan maken. Ja, even naar het terrasje, maar dat was niet zo ver. Op de terugweg had hij weer lekker liggen slapen. Hij dacht wel dat ze nu wat vaker zouden gaan. Anders zou ze zijn kussen niet daar achtergelaten hebben. Hè, fijn, hij hield van de camping. Stiekem was hij toch ook wel trots op het vrouwtje. Want ze had het toch maar weer gedaan.    

Machteld
61 3