Zoeken

Het koor

Het jaar? Dat moet 1978 geweest zijn. We waren twaalf jaar oud en zaten in onze banken te wachten. Het was een vrijdag. De dag dat de Woef naar onze zangkwaliteiten kwam luisteren.  Ik was al de hele week zenuwachtig en had veel geoefend. Voor de spiegel in de badkamer, in mijn kamer of terwijl ik in bad lag. Meezingend met David Bowie op een cassette die ik van de Top 30 had opgenomen. Zelfs de woorden van de discjockey kende ik uit het hoofd. De Woef was onze meester in het zesde leerjaar. Zijn bijnaam was afgeleid van zijn familienaam, maar dan vernam ik pas op het einde van het schooljaar. Namen van mensen waren toen nog niet belangrijk. Met de voornamen van je vrienden kwam je al ver.   Hij was vooral groot. Je kon niet naast hem kijken. Hij was groter dan twee meter en speelde volleybal. Een hatelijke sport. Vooral omdat ik klein was en meer aanleg voor voetbal had. Ik liep vlot onder het volleybalnet door zonder me te moeten bukken. De Woef was zo groot dat hij zonder zijn armen te strekken het plafond in de klas kon aanraken. Daarvoor moest hij wel op het verhoogje vooraan in de klas staan, maar echt hoog was dat niet. Dat maakte het nog straffer. Het verhaal ging dat de Woef ooit klem was komen te zitten in een schoolbank. Het waren van die banken waarvan je het blad kon omhoogklappen. In die bak lagen je boeken en het schrijfgerief. Om een leerling een vraagstuk voor de tiende keer uit te leggen, was hij in de bank naast de jongen gaan zitten. Ze hebben de bank moeten demonteren omdat hij er met zijn lange benen niet uit geraakte. De banken waren op maat van 12-jarige kinderen gemaakt. Doorgaans zijn die ongeveer anderhalve meter groot. Al kwam ik daar niet aan. Zondag over een week zou er een speciale viering in de kerk zijn. De kinderen met de mooiste zangstem mochten vooraan in de kerk enkele liedjes zingen. Zij waren het gelegenheidskoor. Het was geen David Bowie, maar omdat muziek toen al belangrijk voor me was, leek het me wel wat.  Danny naast me in de klas bleek minder zenuwachtig te zijn. Hij was ook een voetballer en zou die zondagochtend liever naar de wedstrijden van de grote jongens kijken dan naar de kerk te gaan. We zaten samen in een team. Onze wedstrijden speelden we op zaterdagnamiddag. Omdat Danny en ik meteen naast de deur zaten, rechts vooraan, zei iedereen dat we op de eerste bank zaten. De bank aan de kant van de venster die op de speelplaats uitkeek, zou je ook de eerste bank kunnen noemen, maar dat werd niet gedaan. We kwamen wellicht als eerste aan de beurt. Het was een kerklied waarvan ik de inhoud ben vergeten, als ik die al ooit onthouden heb.  De Woef had vooraf gezegd hoe het in zijn werk zou gaan. “Iedereen begint te zingen en ik kom bij jullie langs. Niet schrikken, maar ik ga vlakbij bij je mond staan met mijn oor, zodat ik goed kan horen wie vals zingt en wie niet. Wie niet zo mooi zingt, geef ik een zachte tik op het hoofd met mijn hand. Als je dat voelt, mag je stoppen met zingen. Doe ik niets, dan blijf je gewoon zingen.” Met zijn handen zo groot als een kolenschop, kon hij ons met één hand uit de bank lichten, dus die tik was niet iets waar we verwachtingsvol naar uitkeken. Al was het uitdelen van een tik in die late jaren ‘70 grotendeels uit het schoolbeeld verdwenen. Toch had Danny ooit dicht bij een handafdruk op zijn linkerwang gestaan, toen hij tijdens de speeltijd het raam van het secretariaat aan diggelen had gestampt met de leren bal, die hij van thuis had meegebracht. We mochten enkel met plastic ballen voetballen. Maar als er wind was, voetbalde dat voor geen meter. Je moest dan al een aardig effect in de voeten hebben om te scoren. Na twee regels gezongen te hebben, stond de Woef bij onze bank. De eerste bank. Danny kreeg al snel een tik op zijn hoofd.  Daarna was ik aan de beurt. Wat stond hij dicht bij mijn mond. Ik kon mezelf amper horen zingen. Akelig ook, met dat grote oor van de Woef voor mijn ogen. Bij mij leek het iets langer te duren, maar ik voelde plots toch ook een hand op mijn hoofdhaar. Het leek alsof hij met die tik eigenhandig mijn mond sloot en mijn muzikale toekomst de grond in boorde. Ik keek naar Danny maar die leek zich er weinig van aan te trekken. De klas zong verder. Op het einde bleef exact de helft van de leerlingen over, die alsmaar luider zongen. Alsof ze onze valse stemmen moesten overnemen.  Tijdens de misviering kregen zij een plaats op het altaar, het podium van de kerk. Wij kregen een andere taak toebedeeld. Op het einde van de plechtigheid mochten we tekeningen ophangen. De zangers en zangeressen van onze klas stonden nog altijd recht op het altaar terwijl wij, de valse zangers en zangeressen, naar de stoelen op de eerste rij sjokten. Ze keken ons hooghartig aan. Wij keken vals terug. De misviering was bijna afgelopen. Ik vertel dit voorval omdat het een kleine rol heeft gespeeld in mijn liefde voor muziek. Je moet weten dat muziek altijd enorm belangrijk voor me geweest is. De dag dat ik David Bowie voor het eerste hoorde zingen, vergeet ik nooit meer. Buitenaards mooi.  Een verhaal vertellen op drie of vier minuten, waarbij de muziek voor iets magisch zorgt, zodat je het keer op keer opnieuw wil horen, dat is muziek. De tekst als eerste laag en de muziek als tweede. Het verveelt nooit. Een verhaal kan je maar zolang vertellen tot het einde of de plot nog niet gekend is. Het einde van een song zorgt ervoor dat je het telkens opnieuw wil beluisteren. Niets einde verhaal. Een derde laag is het beeld van de zanger op het podium, in een studio of in een videoclip. David Bowie had dit als geen ander begrepen.  Maar het ultieme gevoel moet zijn om zelf op dat podium te staan. Een song zingen die je zelf geschreven hebt. Maar zingen was voor mij niet weggelegd. Dat had die tik van de Woef me duidelijk gemaakt. Ik zong vals. En dat betert niet met de jaren. Hij had mijn mond gesloten. Wijselijk en verstandig voor de omstanders.  In de jaren erna heb ik nog gitaar proberen te spelen, maar ik had het geduld niet. Of de aanleg.  Dertig jaar later We zijn ondertussen dertig jaar verder. Het einde van het eerste decennium in de eenentwintigste eeuw. Samen met mijn vrouw sta ik in de AB in Brussel. Een echte muziektempel. Wat hebben we hier vaak gestaan. In de zaal en op de rode balkons. Die zijn trouwens het bewijs dat we ons in een muziektempel bevinden. Een tempel is goddelijk. In een tempel kan je van bovenaf naar het podium kijken. Zoals een god naar beneden kijkt.  Vandaag staan we in de zaal. Nee, eigenlijk op het podium, want we zingen zelf. De zaal is het podium. Wat hebben we hier naar uitgekeken. We zijn allebei muziekliefhebbers. Zo breed als het maar enigszins kan. Van pop en rock en new wave tot jazz en klassiek.  Het internationaal bekende gezelschap ‘Choral 2000’ doet ons land aan. Alhoewel, gezelschap. Eigenlijk zijn ze maar met twee. Een dirigent en een jongeman op akoestische gitaar. Ze zijn ermee gestart in hun thuisstad Minneapolis. De stad van Prince, Hüsker Dü, The Replacements en The Jayhawks.  Begin jaren 2000 deden ze een oproep voor een optreden in een zaaltje. “Gezocht: 150 muziekliefhebbers om samen popklassiekers te zingen. Van Bowie en Nirvana tot Nina Simone.” Het recept bleek aan te slaan. Peter, de dirigent, schreef de songs uit voor een groot koor. Tweestemmig, driestemmig. Ze deden alsmaar grotere zalen aan. Eric, de man op akoestische gitaar droeg altijd een baseballpet van The Minnesota Twins, de baseballclub uit Minneapolis.  In hun beginjaren tourden ze vooral in Amerika. Het ging van kleine naar grote zalen. Eerst koren bestaande uit 500 mensen, later werden het er 2000 en meer. Na de USA en Canada volgde Europa in deze ‘Choral 2000 World Tour’.  Via een vriendin die bij een concertpromotor werkt hebben we tickets weten te bemachtigen. Ze hebben een aantal koren uitgenodigd, maar er is ook plaats voor ‘gewone’ mensen, zoals wij. Mijn vrouw, die geen onaardige zangstem heeft, hoopt op nummers van Nina Simone. Zelf kijk ik uit naar Bowie. Welke songs we gaan zingen, maken ze vooraf niet bekend. Ik heb er jaren niet meer aan gedacht, maar bij het betreden van de zaal moet ik plots aan het voorval met de Woef in het zesde leerjaar denken. Ik heb het nooit aan mijn vrouw verteld, besef ik tijdens het aanschuiven. Dat is iets voor straks. In de auto naar huis. Stel dat ze een zangtest afleggen vooraleer we naar binnen mogen, vraag ik me angstig af. Al is die angst niet nodig, want onze vriendin van de concertpromotor heeft ons gerust gesteld.  “Ze weten dat er mensen in de zaal zijn die niet al te best zingen. Maar dat is nu het mooie aan dit concept. Het merendeel van de mensen kan wel goed zingen. Zij overstemmen de mensen die ietwat vals zingen. Komt helemaal goed”, zei ze.  We geraken inderdaad zonder zangtest de zaal binnen. Iedereen krijgt een lintje met een bepaalde kleur. In de zaal wijzen medewerkers de bezoekers naar een vlak met dezelfde kleur.  We staan in het gele vlak. Naar wat ik kan zien, zijn er vier vlakken. Er is voldoende ruimte gelaten in de zaal. Iedereen staat comfortabel. Ik schat het aantal bezoekers op een twaalfhonderd.  Peter en Eric worden op een geweldig applaus onthaald. Vooraleer we tot een song komen die gefilmd wordt en later op YouTube belandt, gaat er een uur oefenen aan vooraf. “We spelen twee songs”, vertelt Peter. “De titel van het tweede nummer verklappen we niet, maar het eerste is Here Comes The Sun van The Beatles. Een nummer van George Harrison. Zijn jullie er klaar voor? Yeah? Yeah? Really yeah? Okay, let’s start.” Het oefenen gaat vlot. Eric laat ons helemaal in de song belanden met zijn fijn gitaarspel. Waar normaal een gitaarsolo klinkt, neemt de groene groep het over met een zeer subtiel ‘hmm hmm’. De magie van het zingen op een podium is voor mij nooit zo dichtbij geweest als op dit moment.  Na het eerste uur is er een pauze van een half uur. De twee pintjes gaan vlot naar binnen. Van zingen krijg je dorst. “Niet te veel”, zegt mijn vrouw. “Zodat je dadelijk niet begin te lallen. Of te luid gaat zingen.” Het is precies alsof ze me een knipoog geeft. In het cafe meen ik Danny te zien. De jongen naast me in de klas vroeger. Maar dat zou een al te groot toeval zijn. Hij had niets met muziek. Terwijl hij terug naar de zaal gaat, zie ik duidelijk dat hij het niet is. Maar hij heeft er iets van weg. Eric kondigt de tweede song aan. Hij heeft zijn pet afgezet. Nu zie ik pas dat hij lang haar heeft en een beetje op George Harrison lijkt. Of verbeeld ik me dat?  “We zoeken het niet te ver voor onze tweede song”, zegt hij. “We blijven bij The Beatles. Al is dit geen song van The Fab Four, maar wel eentje van de eerste soloplaat van George Harrison na de split. Zijn jullie klaar voor My Sweet Lord?” Ik had op Bowie gehoopt, maar eigenlijk zijn deze songs nog beter. Een song over een mens die zoekende is, naar God in dit geval. “I really wanna know you. I wanna show you Lord.” Doen we dat niet allemaal tijdens ons leven? Zoeken? Iemand leren kennen? Iemand willen tonen? Zoeken naar iets of iemand die ons bestaan zin geeft? Dit liedje komt aardig in de buurt van iets goddelijk als je het mij vraagt.  Het nummer lijkt gemaakt om samen met 1.200 mensen te zingen. Peter en Eric kijken bij het oefenen van deze song een paar keer naar boven. Naar de balkons. Alsof ‘The Lord’ van George Harrison daar ergens bovenaan staat.  We zijn klaar voor de opname van de definitieve versie die over een paar dagen op YouTube verschijnt. Ik zie drie camera’s. Een bewegende op het podium en twee vaste op de balkons. Eric begint met de overbekende akkoorden van My Sweet Lord. Ik kijk naar mijn vrouw naast me. Een blik en een lach van verstandhouding.  Waar in de song in het begin al een elektrische gitaar weerklinkt, begint de rode groep met een fijn geneurie.  Wij mogen beginnen met de regels ‘My sweet Lord. Oh my lord.” Zo staat het ook op ons geel gekleurde papiertje. Ik doe mijn mond open en voel plots een hand op mijn hoofd. Ik schrik en kijk achterom. Het is de Woef. Het lijkt alsof hij nog groter is geworden. Hij torent boven iedereen uit. “Wat heb ik nu van dat zingen gezegd? NIET doen hè.” Ik hoor me nog net “WOEF” roepen en maak mezelf wakker van het schrikken. Ik zit rechtop in bed. Mijn vrouw naast me doet één oog open. De dag lijkt al te beginnen. Er komt daglicht door de jaloezieën van de slaapkamer. “Wat WOEF? Was je aan het dromen?", vraagt ze. "Weeral over dat voorval in de zesde lagere zeker?" “Je was ook opnieuw aan het zingen. Of toch zoiets. Ik heb je al eens wakker proberen te maken.” Ik ben ondertussen een beetje gekalmeerd en lig terug op mijn kussen.  "Het was iets van The Beatles”, zucht ik.  

Rudi Lavreysen
37 1

ik ben een koekoek

‘Ik ben een koekoek.’ Rita’s krakende stem zou die dag voor een laatste keer de kamer vullen. Onder een wollen sprei ligt een dame die hele zalen deed opveren na haar laatste lied. Nu streelt ze enkel het trommelvlies van een onderuitgezakte Leo, haar zoon. ‘Ik joeg anderen de afgrond in door mijn wil in hun hoofden te nestelen en alle dromen die ze bezaten uiteen liet spatten op koude grond. Ik ben een koekoek.’ Plots zit Leo weer rechtop. Ze kijken samen naar een natuurdocumentaire waarin een vrouwtjeskoekoek net een ei legde in het nest van een karekiet en alle andere eieren de dieperik in duwde. Leo zit naast haar bed op de hoge stoel, zijn hoofd rustte net nog tegen de zijkant van haar harde, synthetische hoofdkussen. Na drie jaar op deze kamer had Leo geleerd hoe te reageren op zulke uitspraken. Vandaag kan hij niet vluchten door te zeggen dat Christa en de meisjes op hem wachten achter opgeschepte borden. Vandaag zal hij blijven tot de laatste lange noot haar longen uitglijdt en doodstil op de linoleumvloer valt, tot haar kleuren in de muren vluchten en de kamer al aankleden voor de volgende, tot ze een herinnering wordt, een naam met nummer en voicemail in zijn gsm.  Moeder en zoon staren naar het grote scherm dat veel te dicht en veel te luid staat. De karekiet is het pasgeboren koekoekskuiken al aan het voeden en hangt met haar bek in de keel van het jong. ‘Misschien vindt de karekiet het niet erg?’ Ze draait haar hoofd in zijn richting, neemt een diepe ademteug. ‘Ik heb je nooit laten studeren. Vind je dat niet erg?’ Leo drukt de volumeknop naar omhoog en redt zo hun laatste moment samen. De karekiet vliegt af en aan met rupsen en andere insecten. Niemand hoort Leo’s mekkerende maag. De haakse vingers van Rita’s rechterhand strelen bevend en onophoudelijk haar linker, alsof ze iemand vervangen die weet wat er te gebeuren staat, haar troost. Rita was ooit het koekoeksjong, is het haar waardvogel die haar opnieuw sterkt? ‘Wanneer komt Peeters?’ Rita moest niks weten van dokter Peeters. Toen ze hoorde dat hij zijn vrouw had bedrogen met een pas afgestudeerde spoedarts leek ze plots twintig jaar jonger. Ze klaagde minder over ontstekingen en was bereid dit te bewijzen door toertjes rond de salontafel te lopen, waarna ze, zich beroepend op haar aangeboren zwakke hart, neerplofte in de krakende zetel en de infraroodlamp aanklikte. ‘Volgens de verpleegster zal hij er binnen het kwartier zijn.’ ‘Let maar op met hem, hij is een aasgier, doet zelf het vuile werk. Wist je dat aasgieren andere eieren openbreken met stenen?’ Leo mag hem wel, al is hij van kindsbeen af misschien snel geïmponeerd door mannen in blinkende auto’s, mannen die wel hun eigen dromen najagen in plaats van ze te verdringen. Tijdens de aftiteling van het programma komt Peeters binnen. Hij trekt een verse lading van de weeë geur van het woonzorgcentrum de kamer in. Zijn zwarte tas maakt een dof geluid wanneer hij deze op de dichtstbijzijnde stoel neerploft. Rita schrikt en kijkt nors de andere kant uit. Waarom toch hij? Heel de dag had ze zitten mokken toen ze hoorde dat de oude Peeters er niet zou geraken. Ze had niets willen eten en blafte naar de verpleegsters als een kwijlende hond naar een angstige passant. Hoe kon hij? Alsof dit een cafébezoek is! Leo had haar getroost met de woorden dat meneer Peeters het wellicht te moeilijk had met dit afscheid door hun verleden samen en hij daarom zijn zoon stuurde. Hij wou de vale muren behouden. ‘Mevrouw Simons, bent u er klaar voor?’

de amechtige specht
12 1

Kwart voor zes

"Is dat morgen?" We hebben er niet aan gedacht, dat de klok ‘s nachts een uur overslaat. Ze moet vroeg uit de veren. De plicht roept. "Nu zelfs een uur vroeger", zegt ze. "Zo mag je niet denken", antwoord ik. "Je slaapt minder, maar je geniet 's avonds meer van het uur extra licht." Ik krijg een dat-gaat-gij-hier-niet-bepalen blik. Het zou de laatste keer kunnen zijn, zegt mijn krant. Niet die blik, maar dat we een uur overslaan. De Europese landen mogen kiezen tussen zomer- en wintertijd. Stel je voor. Een uur tijdverschil met onze buurlanden. Het is een kunstmatig iets, die tijd. Maar het zorgt voor houvast. Zo heb ik lang gedacht dat "kwart voor" een belangrijk moment was. Om kwart voor acht begon het journaal op Brussel. Om kwart voor zes werden de voetbaluitslagen voorgelezen. Dat was pas een moment. Je moest stil zijn, want ze werden niet herhaald. Denken aan die voetbaluitslagen is denken aan die rode Simca. Onze neef was enkele jaren ouder, had een rijbewijs en reed op zondagnamiddag met zijn pa, onze goedlachse nonkel, naar de uitwedstrijden van Lommel SK. Wij mochten mee. Ik herinner me een wedstrijd in Gerhees. Was het in bevordering? Of toch in derde? Zijn rode Simca had kuren, vertelde hij bij het vertrek. De auto mocht niet stilstaan. Anders viel de motor uit en moesten we duwen. We reden langzaam naar de verkeerslichten om niet te moeten stoppen. Het leek me straf, want de auto had thuis ook stilgestaan. Maar het was lachen. De wedstrijd was om kwart voor vijf afgelopen. Om vijf uur zaten we in de auto. De hotdog hadden we in de rust naar binnen gespeeld. Misschien reden we langzaam om onderweg kwart voor zes niet te missen. Wat waren we stil, in die rode Simca.

Rudi Lavreysen
15 0

Onheil

Ik ben aan een groot onheil ontsnapt, en dit onheil hing in de lucht. Het klinkt als een cliché. Beter gezegd: het ís een cliché, maar anders kan ik het niet zeggen.     In het park, hing aan een tak van de grote eik bij mijn eendjesvoerplek, een stapel dozen.  En dit betekende onheil, het hing letterlijk in de lucht.  Op zonnige dagen liep ik in de middag uit mijn werk van de Duffemakade via het park naar de Kuchensesteenweg. ‘s Morgens niet, dan was ik chagrijnig en bleef ik in de bus zitten en als het regent of koud is ook niet, ik was niet gek. Het rondje rond het park was twee haltes.   Die middag half zes was het vijfentwintig graden, mijn colbertje hing nonchalant over mijn schouder. Van de twee vijvers in het park was dit de kleinste en, met modderig stinkend stilstaand water, de minst populaire. Zeker in de zon, en tussen vijf en zonsondergang perste de zon volop haar warmte op het water, scheen het hier te stinken. Volgens anderen, want door een overdaad aan snuiven in mijn jonge jaren, was mijn reukzin dusdanig aangetast dat ik het water niet vond stinken. Het is altijd lekker rustig en met plezier voerde ik mijn lunch aan de eendjes. Ik moest met een leeg broodtrommeltje thuis komen en eendjesvoeren was beter dan alles in de afvalbak op het station mieteren. De eendjes kenden mij en kwamen vrolijk op mij afkwateren. Ze aten zelfs uit mijn hand.   Hier heerste een sacrale rust, de laatste meditatieplek in de stad. Op die bewuste dag niet: toen hingen daar dozen in de boom.   Drie dozen.    Drie kartonnen dozen.    Drie bruine kartonnen dozen.     Drie open bruine kartonnen dozen.    En uit elke open bruine kartonnen doos kwam gepiep. Vroeger zou je het gerinkel noemen, maar smartphones rinkelen niet meer, die piepen of zingen of blaten. Als ze al rinkelen hoor je kapot glas.   Dit gepiep klonk dringend en agressief. Ongemakkelijk liep ik snel verder. Deze piepdozen betekende maar een ding: Onheil en rampspoed. Oké, twee dingen dus. Bij het grasveld rond de grote vijver, waar ik meestal zo snel mogelijk langsschiet, liepen verhitte gezichten rond. Een kortbebaarde jongen met een rood Scarlet jasje kwam op mij af.   ‘Heeft u de oproerkraaiers gezien?’ vroeg hij   ‘Hoebedoelu?   Een oranje sweater van Orange botste tegen mij op, verexcuseerde zich en snelde door.    Twee paarsblauwe shirts van Proximus renden het grasveld over, de rechter hield een soort ouderwetse radio met grote antenne in zijn handen. De antenne draaide rond, de antenne leek wel in paniek om zich heen te kijken.   ‘Vanmorgen ontsnapten zeven smartphones.’   ‘Ontsnappen?’ vroeg ik. Als het waar was, dan was ik aan een groot onheil ontsnapt.   ‘Drie hiervan waren al eerder vertrokken en zijn gisteren gepakt.' zei hij. 'Voordat we de GPS uit konden schakelen namen ze weer de benen, nu met vier kompanen.’   ‘Hoe?’   ‘De trilstand,’ zei het rode jasje. ‘Ze bellen elkaar en trillend schuiven ze zo een stukje verder. Binnen vijf minuten schuiven ze een paar honderd meter door. Je let een keertje niet op en hupsakee: je bent ze kwijt.’   De oranje sweater kwam terug en zei: ‘Waarschijnlijk zijn ze nu met een paar honderd, zoveel mensen hebben een toestelvermissing gemeld.’ Zij keek angstig om zich heen. ‘De laatste melding kwam hier uit het park.’   ‘Ik heb de rebellerenden gezien. In een doos,’ riep ik uit.   ‘Camouflage! Dat we daar niet aan gedacht hebben,’ zei roodjasje. Hij vormde met zijn handen een trechter voor zijn mond. ‘Ze hebben zich verstopt, een publieke melder meldt hier een publieksmelding:  ze verstoppen zich in een doos.’   ‘Drie dozen,' zei ik.   ‘Drie dozen!’ bazuinde hij.    Iedereen schoot een kant op en met een paar seconden was het grasveldje leeg. Een enkeling waadde nog door de grote vijver, haar gele Telenet trui knipoogde vrolijk terwijl ze zich zo snel mogelijk naar de wal probeerde te bewegen.    ‘Wat voor dozen?’ vroeg de rode jas.   ‘Kartonnen dozen.’   ‘Kartonnen dozen!’   ‘Bruine dozen,’ zei ik voor de zekerheid.   ‘Bruine dozen!’   ‘Ik zag de dozen daar,’ zei ik en wees in de richting van de kleine vijver.   ‘Mensen, die kant op!’ toeterde het jasje en iedereen kwam teruggerend. Ze verzamelden zich om mij heen, keken gespannen in de richting van mijn hand en renden in een kleurige stroom weg. Ik riep ze nog na: ‘Pas op, het water stinkt daar!’Dapper volk, mij zag je daar niet meer. In de bus wilde ik mijn vrouw melden dat ik eraan kwam, en merkte ik dat ik mijn telefoon miste. Na twee jaren, drie maanden en een week bedriegelijke rust, was muiterij in mijn binnenzak ontstaan! Zoals ik eerder zei: ik was aan een groot onheil ontsnapt.

MCH
16 0

Verlies van lading

Wij zijn het verlies van lading. Wij zijn meesters in het verrassingseffect. Het is een heerlijk gevoel om met het lot te kunnen spelen. Vaak zijn we goedgezind en zorgen we voor een vleugje humor doorheen de dag. Zo lieten we ons enkele jaren terug flink gaan in Rusland, waar we besloten om twee trucks tegen elkaar te laten botsen. De lading gele verf gutste over de achterliggers. Het was best een maf zicht, en de wereld zag er toch heel wat kleurrijker uit. Dit vinden wij een mooie verdienste. Soms hebben we ook eens een dag waarop we eerder kiezen voor het lugubere, om mensen een lesje te leren. In Taiwan hadden we ons plezier met een walvis van zo'n 45 ton. Het lijk lag rustig op een oplegger, dat kan je nu eenmaal van lijken verwachten. En toen de oplegger een drukke verkeersader doorkruiste, kozen we ervoor om het te laten exploderen. De hele omgeving zat onder walvisblubber en wij waren alvast verlekkerd op de uitkomst. Het zal ze leren om een dood dier door de stad rond te zeulen, laat dat dier toch gewoon rustig vergaan op het strand. Vandaag hebben we het op Marine gemunt. We weten dat op het moment dat de Pyrex-schaal zich door de voorruit zal boren, zij maar aan één ding zal denken. Het zal haar terugbrengen naar een donderdag zo’n dertig jaar geleden, toen ze met haar vader net een nieuw zwembad was gaan uitkiezen. Een dolle pret zou het worden in het grote zwembad dat haar ploeterbadje zou vervangen. Wij zagen al dat het zwembad nooit in het achtertuintje zou passen, en vonden het onze taak het zwembad daarom nooit op z’n bestemming te laten aankomen. Ook het kleine Renaultje R4 van haar vader was trouwens niet opgewassen tegen de grote verpakking en het kostte wel wat moeite om deze in het wagentje te proppen. Maar toch, na heel wat gesakker en gevloek kon haar vader vertrekken, weliswaar met de koffer open en slechts wat dichtgebonden met een touwtje dat hij nog ergens vond. Het zou maar een klein stukje A7 worden. Het liep allemaal goed tot wanneer haar vader het gaspedaal wat dieper indrukte. Marine zat op de achterbank en genoot van de wind die door haar haren speelde en deze tot een suikerspin lieten oprijzen. Ze kirde het uit. En toen gebeurde het, wij telden af tot op de seconde. Drie, twee, een. De kartonnen doos gleed uit de wagen en spatte open op het asfalt. De vrachtwagen die achter de auto hing kon niks meer ontwijken en de zware wielen vermorzelden het pakket. Marine’s vader werd lijkbleek en Marine schreeuwde als een klein varkentje dat naar de slachtbank werd geleid. Nooit zou ze het hem vergeven. Wisten wij dat er een woede zou ontsteken die enkel zou gestild worden door eten. Massa’s eten. Marine barstte uit haar voegen en pas toen haar vader stierf, verdween ook de woede en de zin naar eten. En net vandaag, nu ze op weg is naar de Weight Watchers-bijeenkomst en ze aan het dromen is van een overvloedige maaltijd om haar kleine triomf te vieren (die 10 kilogram is er eindelijk af!) sturen wij een schotel worsten door haar voorruit. Naast de meesters van het verrassingseffect zijn wij immers ook meesters van de ironie. (Geschreven na het lezen van volgende artikel 'Vliegende schotel met worsten knalt door voorruit van rijdende wagen' : https://www.hln.be/bizar/vliegende-schotel-met-worsten-knalt-door-voorruit-van-rijdende-wagen~ade227a6/)

Jolien Van de Velde
9 0
Tip

We sjokken voort

Bij de ontvangst zegt hij dat ik "in de tweede ring" kom te zitten, hij lacht er geringschattend bij, en barst uit in een rokershoest. De lantaarn bungelt aan zijn linkerhand, het schijnsel van het kaarslicht reflecteert op de natte, groene wanden van de grot. U wilt niet weten hoe het stinkt, ik ben wat gewend, maar deze dampen zijn niet uit te houden. Onze varkens schijten thijm en oleander, vergeleken met wat hier ligt.   Ik kan hem goed volgen, oude mensen lopen nooit snel. Maar hij loopt niet als andere oude mensen. Zijn rug is gekromd en hij hangt op de staf in zijn rechterhand, zover niets vreemds. Het vreemde is, dat het lijkt alsof hij zweeft. Onder zijn wapperende monnikspij zie ik geen voeten. En zijn pij is van een prima lengte, meestal zijn pijen: óf te kort, met knokige enkels gelijmd op vieze korsten in sandalen, óf te lang als een modderige zwabber. Zijn pij zit perfect, zoals van een abt die elk jaar een nieuwe koopt. Aan de snit kan ik niet herkennen, maar de eenvoud duidt erop dat hij lang geleden de pij heeft aangetrokken, het lijkt alsof hij een lange witte lap om zich heen heeft gedraaid, niets meer. Zwijgend waden we een half uur. Eindelijk durf ik  de vraag te stellen.   ‘We gingen toch met de boot?’ zeg ik.   Hij draait zich om, het kaarslicht schijnt hinderlijk in mijn ogen. Hij glimlacht vermoeid.   ‘Stomme Grieken,’ zegt hij. ‘Door dat kutverhaaltje geef ik al zestienhondereenenveerig jaar dezelfde uitleg. Het komt mijn neus uit, en bij mijn collega’s ook. Het duurt nog zevenhonderd jaar, maar ik kan niet wachten tot het cassettebandje bestaat of de USB stick.’   Blijkbaar tekent het onbegrip mijn gezicht, want hij lacht mij met een rochelende lach uit.    ‘En je hebt dat plakkaat aan de ingang ook niet gelezen hé?’ zegt hij ‘Leerplicht duurt ook nog een eeuw of zes. Stelletje analfabeten. Laatst had een vriend eindelijk iemand die wel kon lezen. En gelukkig geen kerktypje, ‘t was zo gezellig, dat hij die gozer een rondleiding heeft gegeven en teruggestuurd. En ja hoor: ik heb vandaag weer het intelect van de eeuw gescoord.’   Ik krijg aandrang, de hatelijke lach, het sarcasme, de groenbruine walm en dansende schaduwen op de muren spelen hun rol.   ‘Je gelooft in sprookjes,’ zegt hij. ‘Ik ben Charon niet, en de Styx is onzin.’ Hij zwiept met zijn lantaarn rond. ‘Dit is toch geen rivier of wel dan?’   Dat klopt, we sjokken door een wasemende drek.    ‘En denk je dat ik al die dooien in mijn uppie aankan?’ mompelt hij. ‘Sukkels zijn jullie, zonder intellect. Waarom krijg ik de snuiters zoals jij?’ Hij staat stil en kraakt zijn nek. Hij probeert met rechtere rug te lopen en vervolgt: ‘Tja, het blijft doormodderen, maar wat moet ik anders? Ik kan moeilijk al die eeuwen binnen blijven. Een beetje lichaamsbeweging houdt mijn stramme botten nog een beetje soepel. Fitness spullen komen ook pas over een paar eeuwen. En die paar minuten zon aan de ingang terwijl ik op de volgende wacht, maakt mijn week goed.’ We waden zwijgend verder, hij zakt weer in en leunt zwaarder op zijn stok. Het lijkt alsof we in kronkelige spiralen lopen, zo vaak slaan we de bocht om. Op mijn vraag hoelang nog, antwoord hij niet, noch op de vraag waar we precies naar toe gaan. Ik probeer het met algemenere termen: ‘Hemel, Hel?’   Hij haalt zijn schouders op.   'En God?’ probeer ik.   ‘Hou op!’ Ik bots bijna tegen hem op, we staan voor een hoge deur. Volgens mij moet iemand die deur elke dag poetsen zo glimt het eikenhout. Hij ziet mij kijken naar de letters boven de deur, lacht mij nog eens uit en trekt aan een rood koord. Een diepe gong klinkt.   ‘Je bent er jongen,’ zegt hij ten afscheid. Hij spuugt een groene rochel vlak voor mijn voeten, tikt twee keer met zijn staf op de grond en hij verdwijnt door een luikje onder hem, de geur van verse koffie dringt zich voorzichtig door de stank naar boven.    ‘He Virgie, ik ben terug,’ roept hij, iemand schreeuwt iets onverstaanbaars terug tot het luik sluit en ik in het donker achterblijf.  Tijd verstrijkt, de beginnende koffiegeur is lang uit mijn neusgaten verdwenen. Het lijkt een eeuw te duren tot de eikenhouten deur zich opent en een fel licht mij tegemoet schijnt. Een koude tocht, riekend naar oud zweet als een nimmer afgehaald bed, verdringt de stank. Dat muntje blijft in mijn zak.

MCH
106 3

Ontmoeting in de winter

                                                                                         foto: Michael Krahn De Gaume is een kleine gastvrije streek in het uiterste zuiden van Belgisch Luxemburg. De inwoners zijn er bijzonder hartelijk en hun karakters zijn zacht, net als het uitzonderlijke microklimaat. Hoelang is het geleden dat  ik hier voor het laatst kwam? Ik durf er niet aan denken. Met een groep vrienden verbleven wij in een hotelletje in het dorpje La Cuisine. Op wandelingen door de velden en bossen hoorden en zagen wij krekels, bergcicades en bidsprinkhanen en allerlei planten die normaal veel zuidelijker te vinden zijn. Veertig jaar later, ben ik in de herfst van mijn leven beland en kom ik hier op mijn eentje de kerstdagen doorbrengen. Hoe zacht ook de zomer is, zo koud kan de winter hier toeslaan, maar nooit hard. Al ligt over woud en akkers een sneeuwdekbed, de wind is hier nooit ijzig. Hoe heerlijk ook het vertoeven is bij de ronkende houtkachel, de witte pracht buiten het raam noopt mij tot een fikse wandeling in de natuur. “Om ter eerst bij die houtstapel”, hoor ik achter mij roepen. Een groep jongelui stuift mij voorbij op het besneeuwde bospad. Eén stoot mij aan, ik schuif weg maar net voor ik val voel ik dat zijn stevige armen mij vastklemmen en recht helpen.“Sorry”, zegt hij. Ik kijk in twee bezorgde ogen. Ze hebben een kleur die ik nog nooit zag, of komt het omdat ik voor het eerst zo diep in iemands ogen kijk? Ze zijn groen, blauw en bruin tegelijk en ze stralen.“Niet erg”, zeg ik: “ik heb het overleefd, dank zij jouw stevige armen.”Ik merk dat hij bloost. Hij lost zijn greep en even verlang ik dat hij mij vast zou houden, mij niet meer loslaten.“Bent u zeker dat alles ok is?”Zijn stem is laag maar jong en fluweelachtig, de perfecte radiostem. Waarom denk ik dit en waarom kan ik mij niet inhouden en zeg: “Weet u dat uw stemgeluid heel radiofonisch klinkt?”Hij glimlacht breed. Zijn tanden glinsteren in de zonnestralen die nu door de wolken breken en de witte sneeuwvacht rondom ons doet fonkelen.Er komt een wolkje adem uit zijn mond wanneer hij “Dank u.” zegt. Zijn vrienden roepen hem toe: “Jonathan, waar blijf je?”Met een “Nog een prettige wandeling”, rent hij naar zijn kameraden. Zij lopen verder. In hun gejoel hoor ik in de verte: “Jawel, een radiofonische stem…” Emoties overmannen mij, mijn hart bonkt, toch besef ik dat het niet van de inspanning is. Was het de confrontatie met deze jeugdige kracht, de siddering, niet van onbehagen maar van puur genot, die door mijn lijf voer? Waren het de stoere armen die mij opvingen en als in een omhelzing om mij sloten en mij staande hielden? Waren het die kleurrijke ogen, die mij zo zachtzinnig aankeken? Een laatste eekhoorn dropt een dennenappel uit een zilverspar. Onmerkbaar glijdt de winterzon naar de horizon en daalt in mij de stilte, die plots doorbroken wordt door geroezemoes. Uit een diepte naast het bospad duiken gedaantes op. Het is de bende jongelieden die net als ik op de terugweg zijn van hun wandeltocht. Ze lopen weer naast mij door en dan zie ik hem. Ik stop en enkele meters voor mij houdt ook hij halt, net of hij zich even wil verwijderen van het kabaal van zijn vrienden. Traag draait hij zich om en kijkt me strak in de ogen. Hij straalt rust uit. Dan hoor ik het fluweelzachte geluid: “Hebt u genoten? Heerlijk toch deze natuur. Nog een rustige nacht.” Hij stapt snel door. Ik kijk hem na en stamel binnensmonds: “Goede nacht, Jonathan.”

Vic de Bourg
49 5

't Leven begint bij 40...

Het gesprek wordt gevoerd tussen A een dame van 66 jaar en B een jonge man, leeftijd onbepaald.De dame zit op een kant  van een bank te genieten van het mooie weer. De jongeman komt aangereden met de fiets, stopt en komt op de andere kant van de bank zitten om wat te rusten en iets te drinken en eten. De dame heeft al wat levenservaring achter de rug, ze is eerder gevoelig van aard. De jongeman daarentegen is duidelijk rationeel ingesteld. Ze vertelt hem haar levensverhaal en hij reageert erop met  zijn eigen nuchtere kijk. A             Goeiemiddag !B             Goeiemiddag... A             Een 'goeie' middag, ja ! Want ik ben gelukkig ! Dat was niet 'altijd' zo, maar nu wel...B             Dat ken ik niet... 'Hoe komt het dat sommige mensen zo ongelukkig kunnen zijn?'  vraag ik      me wel eens af..A             Dat zit tussen je 2 oren hé.B             Dat zeggen ze ja.A             Ja, ik kan dat weten, ik heb een evolutie meegemaakt, dat kan ik je wel vertellen !B             Wil ik dat horen ?... Wil ik dat weten ?... (glimlachend)A             Toen ik nog jonger was, had ik de neiging om in depressie te gaan. Ik was véél te serieus, ik    wilde altijd alles weten 'waaróm ?'.  Ik maakte me over alles zorgen, altijd dubben en   denken... Ik was enorm verlegen ook... pfwoe... dát wil je niet weten !B             Wat dan wél ? A             Toen ik 35 was had ik een' totale inzinking'... B             Inzinking ?...A             Ja, nu noemen ze dat een 'burn-out'..                Ja, dat was het ! Een burn-out... helemaal uitgeput... geestelijk én lichamelijk...  B             Hoe kom je daar dan aan ? A             Overwerkt. Ik werkte 5 à 6 dagen in de week en deed nog overuren ook. Om mijn verdriet en              mijn miserie niet onder ogen te moeten zien. Ik was alleen met 2 jongens van 13 en 11 en                 mijn 2e relatie was ook al stukgelopen... B             Dan ga je toch gewoon verder ? Het leven gaat voort...A             Tja, maar dat was voor mij moeilijk hoor !... Ik heb maanden aan een stuk geslapen,.. en          geweend... slapen en wenen, dat was alles wat ik nog kon... B             Dat ken ik niet...A             Ik was ongelukkig, en ik dacht: "Ik ben nu onderweg naar mijn 40, ik zit zowat in de helft van mijn leven, en zie me nu hier liggen... " weet je ?...B             Euh, niet echt nee. Je had toch nog een heel nieuw leven te gaan ? .. zo zie ik het althans !A             Inderdaad, zo zie ik het nu ook. B             Waarom dan nu wél en toen niet ? A             Een nichtje van me belde en ze gaf me een 'gouden' tip ! Ze raadde me aan het boek van        Louise Hay te lezen, ken je dat ? "Je kunt je leven helen". En dat deed ik...  in één keer        uitgelezen, en meteen  aan de slag ermee ! Ik was zó enthousiast !...B             Zo maar, ineens ?A             Já ! Zóveel wijsheden stonden er in dat boek. Ik heb me toen zóveel gerealiseerd ! Ik ben veel             dingen helemaal anders gaan bekijken en begrijpen ! Een openbáring was het !B             Ik ken dat boek niet.A             Nee, jij zal dat ook niet nodig gehad hebben.B             Als jij het zegt.A             Ik dacht toen aan mijn grootvader, die zei vroeger dikwijls: 'Het is maar hoe je het bekijkt: je glas is half vol of het is half leeg !". Daar denk ik nog geregeld aan.B             Oh ja, het mijne half vol en het jouwe half leeg dan... A             Inderdaad ! En toen heb ik die klik gemaakt: positief denken ! En ik zei tegen mezelf:  "'Het     leven begint bij 40', zeggen ze. Dús, wat zit ik hier nu te mokken en te wenen en te zeuren en        ongelukkig te zijn ?... Het mooiste moet nog komen !"B             Oh ja ? en was dat zo ?...A             Ja, 't was waar ! Ik kreeg een nieuwe vriendenkring, nieuwe job, nieuwe man...  ik sloeg een                 nieuwe weg in en ik kwam tot leven !...B             Goed voor jou !A             Ja ! Enkele jaren daarna volgde ik nog een opleiding NLP en toen bloeide ik helemaal open,    zálig was dat !... B             Dat ken ik ja, mijn zus volgde die ook, die zag ik toen ook veranderen... open bloeien, ja.A             Ja ja... En toen werd ik 60...B             Oh, 60 al ?...A             Ja.  En toen kwam onze personeelsdirecteur binnen op kantoor, onverwacht en met een        ontroerende, héél warme verrassing... hmmm :-))) ... met een chique grote bloemekee !! "Jij      bent jarig vandaag ?!" zei hij en overhandigde mij die mooie bloemekee ! "Carolina, het leven              begint bij 60 hé, en ik kan het weten hoor ! Proficiat!" ...B             Hij kon dat weten ... ?A             Ja,... hij was 2 jaar eerder al 60 geworden... :-)B             Uiteraard ! (lachend)A             Hihi !... en ik dacht: 'Oké ! laat maar komen dan !...  :-)'B             En ?... A             Ik kan niet zeggen dat hij ongelijk heeft gehad. Ondertussen is er inderdaad nog wel een en ander op mijn pad gekomen... weer een nieuw weg ingeslagen !...                En toen werd ik 65... met pensioen, 1 januari 2020 ... !?...B             2020... jaja, dat was me het jaar wel...A             Ja, ......... ho !... wat een jaar !...                En dan kom je na een tijdje mensen tegen, weinig persoonlijk natuurlijk, meestal via                 Whatsapp, Facebook, of langs de telefoon... "Lang geleden hé.. en, hoe bevalt het je, met   pensioen zijn ? "... B             Ja, hoe bevalt het ?...A             Euh... ik zou het niet echt weten, eerlijk gezegd... Ja, nog niet goed en wel gestart en corona                 staat voor de deur...B             Tja, ..... A             ...en hier zit ik nu hé, wachtend,  ... op een bankje..........  ja...... (glimlachend)                Vól blijde verwachting ! Want het komt eraan, ik weet het !!!... haha...                Ik ben een laatbloeier, zei Jean-Pierre !.. ;-))

carolinaantonissen@hotmail.com
17 0
Tip

Torenperspectief

’11 maanden, zeven dagen, vier uur en acht minuten.’Otto’s blik dwaalt over de daken van Brugge. Een rood, wit en grijs gevlekte lappendeken besprenkeld met torenspitsen en schoorstenen. Hij hoort het raderwerk van de klok verspringen.’11 maanden, zeven dagen, vier uur en negen minuten.’Zijn handen rusten op de stenen balustrade. Vingers in de groeven van de uitgekerfde letters. De uitgehouwen pijltjes tonen hem in welke richting hij moet kijken om Oostkamp te zien. Of Ingelmunster. Maar Otto kijkt naar boven. Altijd. Elke zondagmiddag beklimt hij de trappen van het Belfort. De eerste maal met schrijnende longen en zware benen. Hij moest weg van het verdriet dat zijn voeten loodzwaar maakte. Daar hoog boven de stad voelde hij zich een paar gram lichter. Voor het eerst sinds de teller in zijn hoofd begon te lopen. Otto telt alles.‘Mijn persoonlijke chronometer’, grapte ze altijd.Negen minuten en elf seconden van de voordeur tot aan L’Estaminet. Veertien minuten en 32 seconden. Heen en weer naar de bakker voor een groot, rond, gesneden bruin brood. Zijn hoofd meet het onwillekeurig. Als een stopwatch die keer op keer gestart en afgedrukt werd. Het minste was goed genoeg om de seconden te laten wegtikken in zijn hoofd.‘Hoe lang deze keer?’, vroeg ze soms plagend terwijl ze hand in de zijne liet glijden. Ze wachtte zijn antwoord niet af en schudde lachend haar hoofd. ‘Gekke vent van me’, fluisterde ze en plantte een kus net onder zijn oor. Otto liet haar glimlachend begaan en telde. Elf seconden van plagen naar kussen. Daar boven in het Belfort telt de chronometer altijd luider. Hij voelt de seconden als hartslagen door zijn lijf dreunen. Een klein jaar geleden bleef de teller steken en sindsdien is er slechts ruimte voor één gedachte: ‘Kom terug, lief!’ Heel af en toe mag hij van zichzelf nog even denken aan die septembermaand. De nazomer lag loom en warm over de dagen heen. Otto zou het gras maaien. Een lam excuus om de hangmat te spannen tussen de tuinafsluiting en de boom. Hij lag gewichtloos te wiegen toen diep in huis een dof gerommel klonk. Het was de gil die hem uit de hangmat joeg. Hij vond haar onder aan de trap. Een stil en roerloos hoopje. Ogenschijnlijk intact, maar - zo vertelde de ambulancier geduldig - hopeloos vernield binnenin.Als mensen sterven, moet de dag zich in grijs hullen. Zij stierf in zijn armen terwijl de zon iedereen de pleinen en tuinen in lokte. Ze was zijn alles. Toen ze fluisterde ‘laat los, lieverd!’, liet ze hem alleen. Met die drie woorden nam ze al hun later met zich mee en plaatste een loodzware steen op zijn hart. In hem kolkte iets zwarts. Iets dat tegen woede aanschurkt en dat hem sindsdien trouw vergezelt bij elke stap. Een duif landt vlak naast zijn handen op de balustrade. De vogel hipt over de uitgekapte letters. Van Kortrijk naar Roubaix. Otto scheurt zijn blik los van de wolken en kijkt naar de groene glans die over de veren ligt. Zijn blik glijdt verder naar beneden. Op het marktplein wemelen mensen door elkaar.Op de bank zit een figuur in een rode jas. Een knalrode jas met zwart/witte strepen in de kap. Net zoals die jas die al meer dan elf maanden onaangeroerd aan de kapstok hangt. Hij leunt over de balustrade. Het figuurtje in de rode jas zwaait naar boven. Wappert onvermoeibaar met iets wits. De duif koert en vliegt op. Ze zeilt in een duikvlucht naar het standbeeld in het midden van de Markt en landt op Jan Breydels hoofd. Otto zijn voeten bewegen voor hij kan denken. Ze denderden de stenen trappen af. Met zijn linkerhand tegen de muur draait hij eindeloze rondjes die hem naar beneden brengen. Zijn voeten roffelen op de grijze uitgesleten stenen.‘Dat kan niet.’ herhaalt hij op het ritme van zijn stappen, maar tegelijkertijd verhoogt hij het tempo. Hij draait en draait. Verwilderd tuimelt hij het trapgat uit en rent naar de markt. Hij schiet voor de neus van paard en koets en slalomt tussen de toeristen het plein op.Zijn blik jaagt langs alle silhouetten, maar de rode jas is verdwenen. Al wat rest is een zee van grijze lijven met een bungelende camera rond de nek. Net voor hij zich wil omdraaien, springt iets wits in het oog. Op de zitbank wappert een papier. Het wit steekt fel af tegen het verroeste groen. Een steentje verhindert de wind om met het velletje aan de haal te gaan.Zonder vaart te minderen, knalt hij tegen de bank. Zijn hand beschermend over het stukje papier. De zwarte letters dwarrelen door elkaar. In de rechterbovenhoek is een klein hartje getekend. Hij knippert, haalt diep adem en concentreert zich op de drie woorden. ‘Laat los, lieverd.’ Er klikt iets in zijn borstkas. Een steen die tot stof verpulverd wordt. ‘Eén, twee, drie, vier seconden’ telt de stopwatch in zijn hoofd.

KiM
148 1

Beroemd

De auto stopte vlak naast me, bij de rand van het trottoir. Hij stond nog niet helemaal stil of het portier zwaaide open. Werktuiglijk zette ik een stap opzij. Een meisje wipte eruit en sprong voor mij. Ik bleef staan en draaide me naar haar toe. Een standaardmeisje. Make-up, gelakte nagels, hakjes. Achttien? Twintig? Ouder nog? Wie zal het zeggen. Al van hun twaalfde jaar zien ze er als dames uit.De man achter het stuur liet de motor draaien. Haar vader wellicht. Of lief. Ook dat valt met geen zekerheid meer uit te maken. Zo gauw ze achttien zijn, rijden ze in zo’n dikke Duitser. Ze plukte een vierkant boekje uit haar schoudertas.‘Mag ik een handtekening van u, mijnheer?’Een wolkje adem, een hoopvolle glimlach, glariënde ogen.Ze klapte het boekje open, een poëziealbum, en hield mij een balpen voor.Ik ritste mijn jas bovenaan wat open, schoof mijn hand in de linker binnenzak en toonde haar nadrukkelijk mijn vulpen. Die heb ik altijd bij me voor wanneer dergelijke gelegenheden zich voordoen. Het geeft gewicht aan de gebeurtenis. Ik glimlachte.Ze lachte ietwat verlegen terug. Zoveel plechtigheid had ze kennelijk niet verwacht.De man in de auto keek in de achteruitkijkspiegel naar de file die gestadig aan het groeien was, dan naar het meisje, of ze nog niet klaar was. Het was het uur dat iedereen naar huis wilde.‘Ik schrijf ook,’ zei ze. ‘Gedichten.’Ze hield het boek op de juiste bladzijde open. Ik schroefde bedachtzaam de vulpendop los.Achteraan in de sliert begon iemand te claxonneren. Dat was het onafgesproken sein om anderen tot een toeterconcert aan te zetten. Fietsers hielden verbaasd stil bij dat oorverdovende kabaal. Mensen met boodschappentassen en oudjes met rollator bleven staan gapen en vroegen zich af wat er aan de hand was. In enkele tellen vormde zich rondom ons heen een kring van nieuwsgierigen.‘Wilt u er iets bij schrijven, mijnheer? Voor Tanja of zoiets. Zo heet ik, Tanja.’Voor Tanja, met literaire groet, schreef ik en zette er met zwier mijn handtekening onder.Ook haar chauffeur begon nu driftig claxonstootjes te produceren om haar tot spoed aan te manen. Ik blies rustig en gewetensvol de inkt droog, kantelde de bladzijde wat naar het licht toe om zeker te zijn dat de inkt niet meer glansde en gaf haar het kleinood terug.'Dank u wel, mijnheer Grunberg,’ zei ze. Ze bekeek glunderend haar aanwinst en klapte het albumpje dicht. Terwijl de wagen al in beweging kwam en de stroom auto’s achter zich mee op gang trok, wipte ze erin en gooide me een kushandje toe.Het geloei van de claxons verstomde meteen. De fietsers hervatten hun weg. Het groepje mensen rondom mij loste zich op. De shoppers schoven weer verder langs de etalages. Weer iemand blij gemaakt.Ik schroefde de dop op mijn vulpen, schoof hem in mijn binnenzak en haakte hem vast aan de rand ervan. Mijn jas ritste ik tot boven toe dicht. Ik blies mijn handen warm, duwde mijn vuisten diep in de jaszakken en vervolgde mijn weg naar huis. Kan ik het helpen dat ik dezelfde bos kroeshaar heb als die beroemde schrijver? En een gelijksoortige bril draag? En dat ook ik, net als Arnon Grunberg, met een scheef mondje ben geboren? Al trekt het bij mij aan de linkse kant naar boven wanneer ik glimlach.

Esser
7 1

Zomerzoen

Zomerzoen De late namiddagzon schildert de straat goud. Kat hoort het ruisen van de grote eik op de hoek bij het pleintje wanneer ze de voordeur open draait. Ze kijkt naar het voetpad, drie treden diep. Het is elke keer een beproeving om haar zware fiets naar beneden te manoeuvreren. Ze legt haar handen op het koude metaal van het stuur en worstelend met het stalen frame sukkelt ze de treden af.  Het beetje wind dat haar tegemoet waait, streelt haar gezicht als een warme adem. Ze sluit haar ogen, gooit haar hoofd in de nek en koestert zich in de zonnestralen als een lome kater. De voordeur aan de overkant gaat krakend open. De geur van verse soep kronkelt over het voetpad. Kat beseft dat haar maag knort van de honger. ‘Dag Annie,’ knikt ze. De wat oudere dame glimlacht en roept een groet terug. Ze stapt op haar fiets en rijdt weg, richting stad. De fietsketting ratelt bij elke omwenteling. Het klinkt als het gezang van cicaden. De gedachte aan haar geliefde Zuid-Frankrijk doet Kat glimlachen. De ramen en etalages weerspiegelen haar beeld in ritmische flitsen wanneer ze over de Mechelsesteenweg fietst. De zon priemt door het gebladerte van de bomen naast de trambedding en tovert dansende gouden vlekjes op haar armen. Het lijken vlijtige vuurvliegjes. Een tram rammelt voorbij en krijst metaal op metaal wat verder in de bocht. Dingding! Een voetganger maakt zich tijdig uit de voeten. De lucht scheurt aan flarden wanneer een vliegtuig zich hoog boven de daken een weg baant richting wie-weet-waar naartoe. Gelukzakken! denkt Kat. Aan de overkant ligt het gebouw van de Waterwerken. Een fontein spuit met forse halen fris water in het rond. Op de rand van het bassin zitten moeders met kleine kindjes. Een jongetje springt met blote voetjes in het water. Het spat alle kanten op. Hij lacht luidop en danst in het rond, beide handjes in de lucht. Een klein meisje begint onbedaarlijk  te huilen. Kat stopt aan het rode licht. Het is druk vandaag. Verveelde en geïrriteerde chauffeurs zitten oververhit achter het stuur van hun wagen te wachten tot het licht op groen springt. Kat hapt naar adem. De stank van verbrande diesel boort zich in haar neus en longen.  De kolonne fietsers zet zich traag in gang. Een vrouw voor haar glijdt met haar voet van haar pedaal en maakt een noodstop. Kat vloekt inwendig en steekt haar op het nippertje voorbij, net geen botsing. Voor haar, aan de overzijde van de Frankrijklei,  torent het eclectische gebouw van de Nationale Bank. De helmvormige torenspitsen met de dakkapelletjes en smeedijzeren vorstkammen vervullen haar iedere keer weer met verwondering. Op het Blauwtorenplein is het minder druk. Kat fietst voorbij een snoepwinkel. In het portiek staat een beertje dat bellen blaast. Het maakt haar vrolijk. Een grote zeepbel in regenboogkleuren danst trillend voor haar uit, landt op haar neus als een natte zomerzoen en spat in duizenden stukjes uit elkaar.

Kristin Huyghe
12 1

Vormen van landen (6)

Ge zit op de tram en ge kijkt door het raampje naar buiten.De zon schijnt eindelijk helemaal doorheen het mistgezicht van de stad.De lucht heeft alle buien van gisteren uitgewist en is een heldere aanmoediging geworden om op zoek te gaan naar zoveel mogelijk innerlijke veerkracht.Laag in de lucht ziet ge een passagiersvliegtuig voorbij komen.Het toestel zit al volop in landingsmodus. De wielen zijn naar buiten geklapt, in minder dan tien minuten zal het vliegtuig in de luchthaven op de grond staan.Rond u zitten verschillende mensen met een smartphone in de handen. Ze kijken niet naar buiten, maar swipen er op hun schermpje duchtig op los.Hoewel ze met hun lichaam wel op de tram zitten, zijn ze niet aanwezig.Buiten glijden de vertrouwde beelden voorbij: kinderen die op weg zijn naar school, het verkeer dat opnieuw gestremd zit, een doorkijkkantoor dat u onbelemmerd zicht geeft op mensen die verdieping na verdieping schijnbaar onbewegelijk aan een bureau zitten en deel uitmaken van één of andere kosten baten analyse die meer resultaat zal moeten opleveren dan het jaar ervoor en op zijn beurt in de komende jaren telkens opnieuw overtroffen moet worden. De tram begint steeds harder te rijden. Hoe sneller hij rijdt, hoe moeilijker het wordt om datgene waar ge door het raampje naar kijkt écht in uw blikveld vast te houden.Hoe sneller de dingen voorbij flitsen, hoe vlugger ze aan betekenis beginnen te verliezen.Ge weet dat dit fenomeen, méér dan dat ge aan uzelf wilt toegeven, uw leven aan het bepalen is. Dan valt uw blik op een jong koppeltje vooraan in de tram. Ze zijn zonet ingestapt.Omdat alle zitplaatsen inmiddels ingenomen werden, zijn ze recht blijven staan. Hij houdt zich vast aan een lus die uit het plafond van de tram bengelt.Zij houdt zich vast aan hem, haar armen rond zijn middel, haar hoofd rust tegen zijn borst.Af en toe fluistert hij haar enkele woorden toe en dan knikt ze.Bij elke bocht die de tram neemt, wiegt het ene lichaam dat ze samen vormen zacht heen en weer. Het is zo’n zuiver en vredig beeld dat ge uw ogen onmogelijk van hen kunt afhouden.Ge laat u voeden door wat ge ziet. Als ge er voor openstaat, kunt ge dagelijks mini-taferelenvan een dergelijke onverwoordbare schoonheid observeren. Meestal gaat het om gebeurtenissen die zich afspelen tussen twee oogopslagen in: bijvoorbeeld een jonge moeder die onbeschrijfelijk liefdevol een baby uit de kinderwagen tilt. Of, gewoon, iemand die u plots met een heerlijk ontwapenende glimlach tegemoet komt. Maar zoals het wel vaker in het leven gaat: elk tafereel van schoonheid heeft zijn tegenhanger dat vroeg of laat uw pad kruist. Wat uw eigen leven betreft, laat het tegenbeeld gewoonlijk nooit erg lang op zich wachten. Het jonge koppeltje heeft intussen de tram verlaten. Op het bankje voor u is een man komen neerploffen. Onmiddellijk dringt een afschuwelijke geur tot u door: de penetrante stank van iemand die zich al héél lang niet meer gewassen heeft.Met uw hand voor uw mond balanceert ge op het punt dat ge zult moeten kokhalzen, een reflex die ge nog enigszins in bedwang kunt houden door een tijdlang niet in te ademen, maar dan moet ge dat tóch en net op het moment dat ge overweegt om op te staan en uzelf zo snel mogelijk te bevrijden uit deze afgrijselijke damp, komt de man zélf overeind en stapt hij uit.Maar boven het zitbankje is onmiskenbaar de geur van vlees in ontbinding blijven hangen.Een jonge vrouw is nu op die plaats gaan zitten. Nog vóór de tram zich opnieuw in beweging zet, draait ze zich met een verontwaardigde blik naar u om en staat ze op om een andere zitplaats te zoeken, vér uit uw buurt. ‘Ik was het niet!’, wilt ge haar naroepen, maar ge houdt u in en door de inspanning die u dat kost, begint ge luidop te lachen.Enkele kilometers verderop raken de wielen van het vliegtuig, na een eerste vluchtig contact met de landingsbaan, nu definitief de grond.

Andreas Raven
70 1