Zoeken

Schrijven Zonder Poespas

Schrijven is voor mij geen verheven kunstvorm of een ingewikkeld proces. Het is eerder een natuurlijke manier om mijn gedachten, gevoelens en ervaringen om te zetten in woorden. Ik hoef geen sierlijke zinnen te bedenken, me te houden aan complexe literaire regels, of de poëtische kant op te zoeken. Wat ik op papier zet, vloeit direct uit mijn hoofd en mijn hart, zonder dat er een filter of verfraaiing aan te pas komt.   Het is alsof ik een gesprek voer met mezelf, waarbij ik de innerlijke chaos van gedachten en emoties probeer te ordenen en vast te leggen. Voor mij draait schrijven om eerlijkheid. Het gaat om het rauwe, het pure, om wat er daadwerkelijk in mij omgaat. Het hoeft niet per se mooi te zijn, en het hoeft al helemaal niet aan te slaan bij een breed publiek. Wat ik schrijf, hoeft niet te inspireren of te raken. Het belangrijkste is dat ik mezelf erin herken. Dat is voor mij voldoende.   Het schrijfproces geeft me de ruimte om helderheid te scheppen in de wirwar van gedachten die soms door mijn hoofd raast. Het helpt me mijn gevoelens te begrijpen en de wereld om mij heen te plaatsen. Het is geen middel om indruk te maken op anderen, noch een streven naar perfectie. In plaats daarvan draait het om echtheid, om het authentieke vast te leggen zonder te oordelen over de vorm of de inhoud.   Schrijven is voor mij een soort spiegel, waarin ik mijn innerlijke wereld kan zien en begrijpen. Soms is dat beeld mooi, soms lelijk, maar dat doet er niet toe. Wat telt, is dat het oprecht is en dat ik er iets van mezelf in kan herkennen. Schrijven biedt me een manier om te groeien, om te reflecteren en om dichter bij mezelf te komen.   Het gaat niet om perfectie, maar om echtheid.

Guy Van Damme
16 0

Brooddronken deel 2 hoofdstuk 13

13 ‘Opstaan, lege fak!’ Het went nooit, denkt Jimmy, ook al zijn de koosnaampjes over een vermeende inactiviteit stukken ouder dan zijn prille postcarrière. Vroeger echter, deelden ze beiden, Billy en Jimmy, in de scheldwoorden, maar sinds Billy’s vlucht oostwaarts heeft Jimmy nu het monopolie op het zijn van verbale – en soms fysieke – boksbal. Hij rekt zich uit – slechts enkele dagen oud is zijn postcarrière en het is net alsof hij al jaren roofbouw heeft gepleegd op zijn lichaam. Gedaan met kwiek en monter uit het bed te springen en naar de deur te schrijden als een schaatser op het ijs. Hij wil blijven liggen, hij kan niet opstaan. Zijn lichaam zegt neen, zijn hart zegt neen, zijn alles weigert nog deel te nemen aan deze mallemolen – het ritje heeft al lang genoeg geduurd, veel te lang. ‘Opstaan, heb ik gezegd!’ klinkt het nu dreigender van onderaan de trap. ‘Ik wil niet! Ik ga niet terug!’ roept Jimmy terug. ‘...’ ‘Jimmy, ga naar beneden,’ roept Marjolein, ‘ge weet hoe hij is als…’ ‘Als ik wat? Hé? Als ik wat? Stomme geit. Maakt gij maar dat de beesten eten gekregen hebben als ik terug kom. En gij, Sabbe, uit uw nest. Nu! Direct!’ Als de “nu direct” er aan te pas komt, maakt hij maar beter haast. Jimmy wil wel verlamd zijn. Het is zijn schuld niet, hij kán er niet uit. Kon hij maar. De trapdeur slaat dicht. Jimmy schraapt zijn moed bijeen. De pijn van gisteren is nog niet helemaal weg, slechts bedekt met een vernislaagje van verkwikkende maar ontoereikende slaap. Zijn benen voelen aan alsof ze niet willen. Ook al zou de rest van zijn lichaam wel willen. Het begin van een hernia. Of een depressie. Maar depressie, dat kan niet. Reginald heeft het hem al dikwijls gezegd. Depressies, psychologen, hij is toch niet zot!? Op de één of andere manier lukt het wonderwel om op te staan, zich te wassen en naar beneden te komen. De blik van Reginald zegt boekdelen wanneer hij zijn tweede, of is het al zijn derde, blik bier aan zijn lippen zet. De kamer ruikt naar Camel-sigaretten. Jimmy wil hoesten, maar houdt zich in. Elk geluid, elk teken van zwakte, zou werken als een rode lap op de Jupilerstier in de kamer. In alle stilte duwt hij twee boterhammen naar binnen. Zijn ogen tranen. Van de rook. Of iets anders.   Er heerst een grote bedrijvigheid in de sorteerzaal van Kortrijk 1, 1 ste afdeling. De spanning is te voelen; het einde van het jaar nadert en, voor velen, ook het einde van de werkmethode zoals ze die decennialang gewoon waren. Ook Jimmy is naarstig aan de slag. De brieven vliegen gezwind door zijn vingers en worden, tot grote ogen van de collega’s leidend, tot stapels gereduceerd. De woorden “natuurtalent” en “ancien” vliegen door de postsorteerzaal, waardoor een chef polshoogte komt nemen. Bruno wenkt hem. ‘Ge moet keer kijken, chef, hoe dat Sabbe die brieven trieert!’ zegt hij, niet zonder enige trots in zijn stem. ‘Ge moet zo preus niet klinken zulle,’ zegt … ‘’t Is uwe kleine niet hé? Of ten ware…’ ‘Neen gij, da’s er één van Sabbe, zulle. Kijkt hoe dat hij die brieven trieert, ’t is gelijk of dat hij nog nooit iets anders heeft gedaan.’ De chef kijkt even over de schouder van Jimmy. ‘’t Is inderdaad niet mis,’ zegt hij, met de handen in de heup. ‘’’t Is gelijk zijn vader, chef, toen dat zijn handen nog niet beefden van de drank.’ Jimmy draait zich om. ‘Zijn handen beefden anders nooit om ma, Billy of mezelf troef te geven, hoor,’ zei hij. De collega’s lachen. ‘Ja, neen,’ zegt de chef, ‘ik ga hem ne keer meegeven met Kake. Die dienst heeft nog een goeie vervanger nodig.’ Jimmy werkt weer verder. ‘En ik vind dat onzen Jimmy hier het wel heel goed doet, eigenlijk,’ zegt Bruno. ‘Gij wilt gewoon uwen dienst niet kwijt zijn voor een maand of drie, da’s al,’ zegt de chef, ‘maar ge hebt wel gelijk, die gaat dienen voor de dienst van Kake.’ Jimmy draait zich wederom om en kan zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. ‘Waarom noemen ze hem Kake?’ ‘Hoeveel kaken hebt gij, Jimmy?’ vraagt Bruno. ‘Vier, twee aan zijn kop en twee aan zijn gat,’ roept Reginald van de andere kant van de werkpost. ‘Welja, Kake heeft er vijf. Ge zult het wel zien. Lucien noemt hij.’t Zit nen bol op zijn kaak, een tumor of iets dergelijks. Vandaar dat we hem Kake noemen.’ Een keel wordt geschraapt. Bruno kijkt achterom en ziet Lucien achter hem staan. Zijn kepie scheef op zijn hoofd. Hij bromt iets en gaat naar zijn werkpost, met een rode postbak onder de arm. Lucien slentert als een gebroken man, door de plaagstoten om zijn tumor en de windstoten van de natuurelementen. Hijzelf is in zijn jongere jaren ook een natuurelement geweest. Een briesende storm, vol van joie de vivre en geluid, bulderend, ’s middags meer dan ’s morgens. Nu is hij herleid tot een kabbelend beekje, voortstromend, als dat het juiste woord is, tot aan zijn pensioen. Als hij er geraakt, zegt hij altijd. ‘Lucien zegt nooit niet veel,’ zegt Bruno, ‘sinds zijn vrouw dood is zegt hij in ’t hele niets meer.’ Jimmy vindt het sowieso al niet echt goed hoe iedereen in De Post commentaar heeft op een ander, een hecht team zoals ze dat in andere bedrijven noemen, zal je hier niet vinden, denkt hij. En toch, ze staan voor eenzelfde opdracht, werken samen, maar behandelen elkaar en soms ook zichzelf alsof ze elkaar – en soms ook zichzelf – het licht in de ogen niet gunnen. Iemand die mankt? Die noemen we hinkepoot. Een homoseksueel, dat moet wel een janetje zijn en wie een graag een pintje lust, die noemen ze zonder schroom Jantje Palm. Stotter je? Dat wordt zeker opgemerkt. En wie aan overgewicht lijdt, die noemen we Patapoef of Dikken Herman. Het ergste aan heel dit verhaal is, dat Jimmy weet dat het verkeerd is. Hij wéét dat de weinige eigenwaarde die sommigen van zijn collega’s  meer over hebben, wordt uitgeperst door directe orders, schertsende opmerkingen en weersomstandigheden. En dat is nu het ergste: hij wéét dat hij over de tong zal gaan, wellicht iets met zijn vader, en hij weet dat, spijts de beste pogingen, ook hij mee zal doen aan dit circus.

Miguel
0 0

De misstap van een duizendvoet

  Een vogeloog is iemand die zich in die dieren graag verdiept. Op een dag kruipt hij zelf. Hoog in een boom. Zijn voeten blijven koud het ijs verdragen. Het vijveroppervlak. De plassen met hun nieuwe bodem. Alles zwijgt terwijl de winter zich alvast in morgen wentelt. In hun huizen, grote zalen. Daar zitten zij te schateren. Want winnaars kennen fraai zichzelf. Het betreft een tombola en bingoballetjes. Of in eenvoud. Kopjes chocolademelk van bruine koeien. Ben ik dan de enige. Dit is geen vraag. Doch wetenschap van kalme rust. Ginds in die kruin. Waar alles loslaat, bladeren het groen vergeten. Iets knaagt er aan een tak en zelfs die specht met rode kuif kijkt doelloos om zich heen. Intussen en verweg. Mooie mensen met hun auto aan een carwash. Ze dragen soms een vuile onderbroek, zoeken daar onder een zetel naar wat opluchting. Misschien een opgedroogde passagier en zelfs de regenworm hier in de grond, hij lacht. Omdat ik weer de tranen tel die nevel aan de topjes schonk. Het parelgras is schoon vandaag. Het is zeer gewoon. Hun natuur. De aard van veel wat leeft. De wens en dat verlangen. Om begrepen te worden. Zij leven enkel in het hoofd van mens en zielepoot. Bij hem de duizendvoet. Daar ben ik niet geweest. De sporen naar zijn hacienda zijn door hazen uitgewist. Zij stormden hier voorbij. Het ontij en de tegenspoed. De zon zijn scheen. Het was nog klaar. Duisternis moest nog geboren worden, al mijn hoop nog omgebracht. Een vogeloog kijkt om zich hij heen. Voordat de maan zich moeit. Het uitzicht zwarte kanten krijgt. Een wolf mijn voet opeet. De misstappen vergeten zijn.     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
7 0
Tip

portret van man

Door de manier waarop hij liep leek hij de kale bevolking te vertegenwoordigen. Maar een kaal kapsel maakt je niet haarloos. Zijn rosse baard stond namelijk als een imposant monument te pronken op zijn kin, die hij duidelijk niet voor de eerste keer samen met zijn kromme neus trots in de lucht stak. Mager als een tak droeg hij een zwarte t-shirt dat hem niet flateerde en wist hij zichzelf op theatrale wijze tussen de kleinste vrije gaatjes op het overbevolkte plein te wringen. Hoe zit dat met mensen die zich niet volgens hun lichaamsbouw kleden? Anders vragen we het hem eens. Eens hij uit de menigte kwam, zagen we in zijn hand het klein leren mapje waarin hij al zijn geheimen verborgen houdt. Geheimen over kaal zijn en het hebben van een rosse baard. Naast hem liep er een vrouw. Met grote woorden leerde hij haar een les en af te leiden uit de snelheid van hun passen ging die les over haast. Ze moesten namelijk op tijd komen bij zijn theater. De voorstelling waar hij afgelopen maanden hard aan gewerkt had, ging vanavond in première en moest fantastisch zijn. Maar op de trap voor zijn geliefde theater hadden een tiental mensen plaats genomen, en dat kon in geval van haast wel voor de laatste druppel zorgen. Met een liefdevolle toon vroeg hij hun om weg te gaan. Geen reactie werd er door de trapzitters gegeven. Als een ballon die op ontploffen stond keek hij de trapzitters machteloos aan. De kale man gromde en vloekte toen de sleutel niet uit zijn zak komen wou, de woede was hem nu echt naar het hoofd gestegen. De voordeur die met een slag opgengeslagen werd waarin vervolgens hij verdween, was de voordeur waarin hij een moment later terug verscheen, zijn hoofd even rood als de brandblusser die hij in zijn hand vasthield. Ze hadden duidelijk de foute dag uitgekozen om op zijn trap te komen ziKen. En met één handbeweging spoot hij ze er allemaal af.  

Tess12
93 2

Nieuwsgierigen, blijf weg

Alsof we moesten kiezen tussen sterk zijn of gek worden, lazen we Chateau fort en Chateau de la folie op twee pijlen die elk een andere richting uit wezen. We speelden blad steen schaar en Nino won, dus trokken we naar de versterkte burcht. Die deed met zijn spitse toren en rode luiken minder Middeleeuws aan dan verwacht. Op de binnenkoer trok een man onkruid van tussen de kasseien en gooide het meters verder in het gras. Hij droeg een pet voor grootvaders of hippe stedelingen. Zijn ogen waren van zulk een warm bruin dat hij aan de aarde ontsproten leek. Nino zei bonjour tegen iedereen die zijn pad kruiste, terwijl ik dat steeds vergat. ‘Bonjour’, echoode de man, en ik na hem. Blij met ons onverwacht bezoek toonde hij ons de kasteeltuin, een droge bedding waarin enkele kalkoenen rondscharrelden die ons algauw even nieuwsgierig gadesloegen als wij hen. ‘Woont u hier?’ De man knikte. ‘Een erfenis waar je arm van wordt’, lachte hij. Hij wees naar de gevel, prevelde iets over de graaf van Henegouwen in de twaalfde eeuw en over een tunnel. Op zijn onderlip kleefde het tipje van zijn sigaret, die balanceerde op het ritme van zijn woorden zonder uit zijn mondhoek te donderen, een kunstje dat jaren ervaring verried. Nino vroeg hem wat over de steengroeves in de buurt. De man zei dat die nu gevuld waren met water en dat er tot op enkele jaren geleden in werd gedoken. Maar het water was zo duister dat een zestal duikers niet meer boven waren gekomen. Toen werd het duiken afgeschaft. Nino bleef er opmerkelijk emotieloos bij. Misschien had hij aanvaard dat de steengroeve almachtig was en mensen opslokte die zich te diep in haar buik waagden. De man wou ons nog de wapenzaal van het kasteel tonen, maar we bedankten vriendelijk en zetten onze tocht verder.  ‘Alweer iemand die ik niet licht vergeet’, zei ik. ‘Dat komt omdat hij op Bubu lijkt’, zei Nino.  ‘Je hebt gelijk’, zei ik, ‘Goed dat er meer dan één Bubu rondloopt.’ Ze waren wars van hypes en toch hadden ze charisma, omdat ze zich nergens wat van aantrokken. Ik vroeg me af op welke leeftijd ik het Bubu-schap zou bereiken.  Op het marktplein hielden we halt bij wat leek op de snel woekerende plant uit Jaap en de Bonenstaak. Ik haalde mijn gsm boven en opende een app om planten te determineren. ‘Anna Paulownaboom’, zei ik, ‘een sierboom uit China’. Nino lachte, omdat de bladeren gaten hadden en bruine randen, en dus geen recht deden aan de sjieke vrouwennaam en het label sierboom. Hij stak de draak met me omdat ik de natuur wilde kennen via een app. ‘Ik geniet van de namen’, verdedigde ik me. ‘Zilverschildzaad, Schietwilg, zwavelzwam’.  ‘Je houdt nog steeds meer van woorden’, zei hij.  Een lege batterij met een rode streep verscheen op mijn scherm. Twee procent had ik nog. ‘Wat is er?’, vroeg Nino. ‘Niks, waarom?’ ‘Je staat zo gebogen. Maak je je zorgen?’ ‘Ik wil graag verder rijden’ Even verder blonk een zwarte oldtimer op de oprit van een bungalow. ‘Arthur Haily’ was het automerk waar ik nog nooit van gehoord had. Op de voorruit prijkte een papier met een gsm-nummer en het order ‘Curieux, ’s abstenir’. Nieuwsgierigen, blijf weg. Het stak af tegen de frivoliteit van de wagen. Zeker nu nieuwsgierigheid een misdrijf bleek, zocht ik op mijn bijna platte gsm wie Anna Paulowna was. ‘Een Russische grootvorstin en de echtgenote van Willem II van de Nederlanden.’  ‘Maar wat heeft ze met die boom te maken?’, vroeg Nino. ‘De Duitse botanicus Philipp Franz von Siebold had deze boom uit China naar Europa gebracht en vernoemde hem naar Anna Paulowna als eerbetoon, omdat ze zo invloedrijk was in Europa.’ ‘Ik had nog nooit van haar gehoord’, zei Nino. ‘Elke vraag roept weer een andere op. Wie is die Duitse botanicus, en waarom was hij gefascineerd door de Nederlands-Russische keizerin? Hadden ze elkaar goed gekend, hadden ze een affaire?’ ‘Dus je zoekt dingen op die je telkens naar andere leiden, zoals een boom zich vertakt’, zei Nino.  ‘Wist je dat die boom vuurbestendig is? En dat ze er ski’s van maken?’ Nino lachte. ‘Dit valt onder verslaving.’ De batterij lichtte weer op, en doofde uit. Weg met de nieuwsgierigheid.  ‘Nu ben je alleen met jezelf’, zei Nino. ‘En met mij.’ (Dit is een fragment uit mijn manuscript 'Nino')

Pons
10 0