8 000 000 bef
Dat méén je niet?
Toch wel, zegt mijn zus en ze trekt haar jasje uit.
Ik volg haar voorbeeld, zie het beeld van mijn oude moeder in haar ziektebed.
Ze zegt dat ze het bewijs vond, zwart op wit.
Inkt op papier, denk ik.
Het bewijs dat onze moeder rijk is geweest treft me als een bittere pil. Hoe is het mogelijk dat ik het nooit geweten heb?
In het jaar dat ze het gigantische bedrag erfde was ik 23, mijn zus 19. Er stonden een jaar later nieuwbouwappartementen te koop aan één miljoen bef het stuk. Ze had er vier kunnen kopen. Haar kinderen hadden het een stuk makkelijker gehad.
Ze deed het niet.
Wat heeft ze met dat geld gedaan?
Dingen gekocht, zegt mijn zus. Dure kleding, reisjes, en enkele keren verhuisd. Verhuizen is duur. Soms onnodig. De verhuis naar Middelkerke was goed voor één jaar verblijf, dan kwam de verveling en de grote sommen die werden uitgegeven.
En jij bent niet boos?
Nee, zegt ze. Boos zijn veranderd niets aan de zaak.
Klopt, denk ik. Toch voelt het zuur, vals en koud. Het besef dat mijn moeder ons nog liever zag knoeien, ons graag zag sukkelen, ik kan het amper geloven. Wat een blinde mol ben ik toch!
Ik zie haar weer liggen in haar laatste bed, met pijn in de benen, ze roept het uit, ze vraagt me om hulp, ik verlaat de kamer. Ik verlaat het rusthuis, ik laat de urne vallen, haar as ligt op de grond, de poetsvrouw zuigt het op.