Zoeken

Nil Desperandum

Voor mijn vrienden, wier leven in gevaar is   Zij wonen op en in de bermen langsheen de N49, 1 van de laatste plekken waar zij nog kunnen overleven in een landschap dat voor hen als een woestijn geworden is. In de laatste 100 jaar zijn zij hun grootste vrienden en bondgenoten kwijtgeraakt – de laatsten onder de mensen die in onze streken nog in de natuur leefden. In hun velden, hooilanden, houtkanten, poelen, bosjes en akkers was het nog veilig en goed leven.   De komst van de agro-industriële landbouw heeft hun leven echter enorm veranderd. Velen redden het niet. Talloze boeren moesten met lede ogen toezien hoe hun levenswijze opeens onmogelijk geworden was. Met pijn in het hart verbraken zij de eeuwenoude overeenkomst met Gors, Leeuwerik, Putter, Hooibeestje en Bunzing. Korenbloem en Klaproos waren niet langer welkom in de graanakkers. Parelmoervlinders en Dambordjes verdwenen voorgoed uit de hooilanden. Het leven op het land werd vermoord, en de boeren waren in stille rouw. Zij waren gedoemd om voortaan door het leven te gaan als de beulen van de moderne tijd, die vele onschuldige levende wezens de dood injoegen, onder luid gejuich van de vooruitgangspredikers, die het in de coulissen op een akkoordje gegooid hadden met de grootindustrie.   Met dezelfde pijn zag ik de lievelingsboom van de Ijsvogel boven de Ede plaats maken voor steen en beton. Netjes opgeruimd en kil, zoals het hoort. Hoe de laatste leefgebiedjes van een vrolijk maar vergeten oranje vlindertje werden verkaveld. Nog steeds ga ik gebukt onder het schuldgevoel de enige vriend te zijn geweest die zij hadden, terwijl ik niets heb ondernomen om hun ondergang te voorkomen. Hopelijk vlieg je toch nog ergens rond in een vergeten bremstruweel, liefste Oranje bremspanner. Hoe 1 van de leefgebieden langs het Leopoldskanaal van enkele van mijn dierbare vrienden na jarenlang goed beheer aan zijn lot werd overgelaten, waardoor de braamstruwelen oprukten en zij er niet langer konden overleven, zonder dat er een andere plaats was voor hen om naartoe te gaan. Zij waren met vele duizenden: vuurvlinders, dagpauwogen, atalanta’s, sint-janskruidspanners, bruine blauwtjes, argusvlinders, zandoogjes en zoveel meer. Zij waren mijn beste vrienden in die tijd, en ook hen liet ik in de steek.   Deze vrienden zijn herinneringen aan de wortels van onze cultuur. Zij vertellen elk hun eigen verhaal – verhalen waar echter niet meer naar geluisterd wordt, door de enorme ruis die onze gejaagde samenleving voortbrengt. Nietsvermoedende automobilisten razen me verbaasd voorbij wanneer ik bij mijn vrienden langs de Expresweg op bezoek ben. Voor hen bestaan zij al niet meer – zij hebben geen plaats meer in hun leven, laat staan dat zij hen ‘vrienden’ zouden noemen. De berm is een plaats waar automobilisten niet willen terecht komen, het is hoogstens een plek waar zij hun afval denken kwijt te kunnen of snel even een plasje kunnen doen alvorens weer verder te reizen, als onrustige nomaden op zoek naar een oase van geluk, die echter keer op keer een luchtspiegeling blijkt te zijn.   Dit is een pleidooi voor mijn vrienden, die ook recht van leven hebben. De meest prominente onder hen is de Vijfvlek-sint-jansvlinder. Met vele honderden leven zij langs het korte stukje wegberm tussen de Expresweg en de Rapenbrugstraat Noord, samen met enkele tientallen vuurvlinders, bruine blauwtjes en icarusblauwtjes. Ook nu weer zijn zij in gevaar door de nakende uitbreiding van de nomadenroute. Hun overleving staat op het spel, en weer ben ik hun enige vriend. Dit hoeft echter niet zo te blijven. Misschien wil jij hen ook wel wat beter leren kennen, en klikt het wel als je hen ontmoet. Ze wonen misschien ook nog in jouw buurt. Ze kunnen in elk geval meer vrienden gebruiken – zij zitten immers niet op facebook.    

Anupana
9 0

Huiswerkopdracht: Bloemlezing

Boek ‘Bloemlezing uit de gedichten van Piet Hannes (1902-1969)’ door Lode Certonck (Brussel 1947)   Lode Certonck is met dit boek niet aan zijn proefstuk toe. Eerder schreef hij al een bloemlezing uit de gedichten van Cor C de Kloten (1890-1941) en becommentarieerde hij het werk van Paul Snoek (1933-1981). Deze bloemlezing, voorzien van een voorwoord, is het eerste belangrijk naslagwerk van de twintigste-eeuwse dichter Piet Hannes. Het is de derde herziene druk. Prof. Certonck doceert Duitse en Nederlandse filologie aan de universiteit van Nijmegen en is in zijn vrije tijd hobbykok.   Gedicht uit 1914   Pwook pwook Tok tok toaak Kukkelekuu uuh uuh Tok tok tok toaak Kukkelekuu Pwooak pwooak Tok tok tok tooak Kukkelekuu   Dit gedicht dat de heer Hannes op twaalfjarige leeftijd schreef, bewijst zijn genie. We kunnen Piet gerust een wonderkind noemen en we zijn blij dat men zijn eerste opstellen en gedichten bewaard heeft. Ze bevatten een schat aan informatie. Piet Hannes had als kind een zwakke gezondheid. Door het feit dat hij vaak ziek is, raakt hij verslingerd aan lezen. We kunnen bij dit gedicht analogieën zien met het fameuze ‘kikker-gedicht’ van zijn collega dichter Paul Snoek. Er is echter wel één groot verschil: Piet had een voorkeur voor kippen en ander pluimvee; Paul voor insecten en al wat in en rond water leeft. Op de boerderij bij opa Sooi liepen er genoeg kippen rond en dit moet op Piet grote indruk hebben gemaakt. De literaire analyse is eerder eenvoudig: het zijn kippengeluiden met drie maal de ‘kukkelekuu’ van een haan. Uit de dagboeken en memoires van oma ‘boerin Jeanine’, de vrouw van Sooi, weten we ook dat grootvader feilloos een Mechelse koekoek kon imiteren. Zo goed dat het moeilijk te onderscheiden was van het werkelijke dier. Ook dit moet grote indruk hebben gemaakt op de jonge dichter. Deze biografische gegevens leiden tot nog meer literaire inzichten. De keuze van de dichter voor kippen is hier o.a. mee verklaard. De dichter heeft ook dankzij dit mooie gedicht een trauma kunnen verwerken en het heeft hoogstwaarschijnlijk veel moed gevergd om het te schrijven. Op de leeftijd van vier heeft Piet namelijk gezien dat een kip een tijdje blijft rondlopen ook zonder kop. Boer Sooi slachtte nl. van tijd tot tijd een dier. Overbodig te melden dat ook deze schokkende gebeurtenis op Piet een zeer grote indruk moet hebben gemaakt. Aanvankelijk noemde Piet zijn gedicht: ‘Die de kleinste eieren leggen, kakelen het hardst.’, ondertussen, na grondig onderzoek, weten we dat deze titel is weggevallen. De verwijzing naar Pasen vond Piet iets té katholiek. Dit werd hem niet in dank afgenomen.   Het boek is uitgegeven door uitgeverij Zondag en verkrijgbaar in de betere boekhandel. 341 pagina’s, 17,50 euro genomineerd voor de Jules Deelder prijs voor beste bloemlezing in het Nederlandstalig gebied.    

Hubert Grimmelt
30 0

Dietjes en datjes

Vult u, in gedachten, even volgende zin aan:‘De man, die het meisje mishandeld had, kreeg van de rechter ***’Mogelijke antwoorden waren: een ongenadig verdict, een levenslange gevangenisstraf, of … een emotionele schadevergoeding. Het onderwerp van bovenstaande zin valt immers onmogelijk af te leiden. Waarde taalgenoten, wat een gat in onze grammatica! Laten wij deze gapende leegte vullen met enkele gepaste achtervoegsels, indien het woord voorafgaand aan de bijvoeglijke bijzin een voorwerp is. Voor mannelijke woorden: die -> dieno.Voor vrouwelijke woorden: die -> dieva. Indien de man dus de agressor in onze voorbeeldzin is, blijft het betrekkelijk bijwoord ‘die’. Indien hij het slachtoffer is, ‘dieno’. Einfach einfach, zou ik zo zeggen. Ah! Ik hoor de moderne 21ste-eeuwse medeburger reeds kreunen. Man versus vrouw, het achterhaalde onderscheid. Hoe zit het met transgenders? Hoe zit het met uniseks namen zoals Chris en Yentl? Welk woord kiezen we voor gemengde groepen? Pakken we het aan zoals de Fransen, voor wie één man in een stadion vol vrouwen volstaat om het genus voor de hele groep te veranderen? Neen, neen en nog eens neen. Voor gemengde groepen, het onzijdig meervoud en geslachtstwijfelgevallen gebruiken wij voortaan een apart woord: die wordt dieto. Dit probleem doet zich niet voor bij het enkelvoud van onzijdige woorden. Als zij een voorwerp in de zin zijn, geldt: dat -> datyf. Inderdaad, een zeldzaam nuttige modificatie! Ik ben er zelf ook bijzonder trots op, dat mijn intellectueel vernuft voor maar liefst 24 miljoen mensen dagelijks een meerwaarde zal mogen betekenen.De met stomheid geslagen lezer wenst nu ongetwijfeld een nieuw Groen Boekje aan te schaffen. Wel, deze mogelijkheid wordt u vriendelijk aangeboden. Met de code !R0N!3 krijgt u 20% korting op uw aankoop, waarvan de auteur van dit artikel slechts hetzelfde percentage winst opstrijkt. En dat allemaal, u raadt het reeds, uit liefde voor onze voortaan nog mooiere Nederlandse taal.  

Amaryllis
0 0

Vooroordelen en darts

Vooroordelen. Ik heb ze. Ik lijd eraan. Nog steeds. Zelfs na 39 jaar ervaringen opdoen op dit bolletje sterrenstof en na 15 jaar lesgeven aan nieuwkomers van alle pluimage. Vooroordelen werken als darts: je gooit negen keer tevergeefs richting roos en wanneer de tiende keer raak is, onthoud je enkel die ene worp. Vooroordeel 1: Mispoes Een moslima uit Pakistan zit tijdens een spreektest van top tot teen gesluierd in haar zwarte bijna-boerka. Dat uitzicht werkt blijkbaar nog steeds op me in. Op de vraag waarom ze naar België is gekomen, antwoordt ze: omdat de vrouwen in mijn land minder kansen krijgen. Hier in België is het modern en mag ik werken. Vooroordeel 2: Mispoes Een man uit Bosnië is al de ganse cursusperiode opvallend stil. Niet echt handig voor een mondelinge module. Zijn houterige houding en bloeddoorlopen ogen interpreteerde ik -redelijk onbewust- als desinteresse of erger.Bij dezelfde spreektest over de komst naar België blijkt dat hij hier al 28 jaar woont (en nu pas in niveau 2.2 zit! Hoe kan dat in godsnaam? … vooroordeel 3: Mispoes) Daarna gaf hij eerst toe dat hij enorm gesloten is en deed vervolgens in verrassend goed Nederlands zijn verhaal. Zijn teruggetrokken attitude en vermoeide blik kregen voor mij gaandeweg een totaal andere invulling toen hij vertelde over hoeveel vrienden en familieleden hij in de Joegoslavische oorlog had verloren, over zijn scheiding, zijn depressies, over de overuren die hij jarenlang aan de Antwerpse haven deed om zijn zonen te laten studeren. ‘Ik was vòòr de oorlog helemaal niet zo gesloten.’ Het stuwmeer van zijn stilzwijgen was zodanig doorheen de dam gebroken, dat hij de vijf minuten spreektijd fel overschreed en andere cursisten pas volgende les aan bod konden komen. Vooroordeel 4: Mispoes Vraag nu aan honderd FB-vrienden om een moslimterrorist te tekenen en je krijgt ongeveer een afbeelding van mijn Afghaanse cursist. Toen ik polste naar zijn welbevinden in België, was hij uitermate positief. Enkel miste hij zijn familie, vooral zijn mama want die lag chronisch ziek in bed. Hoe moet ik dit zeggen? Zijn bedroefde ogen in combinatie met de uitspraak van het woord ‘mama’ deden mijn pijltje zo fel afwijken, dat het naast het dartsbord terecht kwam. Vooroordeel 5: Raak Vraag nu aan honderd FB-vrienden om een oudere bibliothecaris te tekenen en je krijgt ongeveer een afbeelding van mijn Syrische cursist. Wat blijkt nu? Hij was gewoon écht bibliothecaris! En nog wel in de grote nationale bibliotheek in Damascus. Hij beheerde tienduizenden oude manuscripten op 500m van het paleis van Assad die soms op officieel bezoek kwam. Wat een volstrekt ander leven heb je, als je je een paar jaar later in een klas in Borgerhout bevindt tussen mensen van de hele wereld met allen slechts één en hetzelfde boek voor hun neus. Vooroordelen: laten we vooral wat minder pijltjes proberen gooien.

Joachim Stoop
41 0

Glimlach van de dag

  Om de zon in volle glorie van achter de wolken te lokken, gaf ik in mijn NT2-klas de opdracht om een positief verhaal te schrijven rond een verrassende ontmoeting, een grappig toeval, een hoopvolle boodschap. Er was hierbij slechts één doel: de leraar doen lachen -met glim of schater. En de taal moest natuurlijk ook wel een beetje kloppen. Het is tenslotte les Nederlands.Het verhaal van een Afghaanse cursist ging zwaar en zenuwslopend van start: na zijn eerste twee weken in België te hebben doorgebracht in een gesloten asielcentrum in Brussel, werd hij met een treinticketje enkel richting open asielcentrum van Kapellen gezonden. Nu laten we je los, Samir. Van hieraf moet je gaan.Op het briefje las hij zonder enig begrip: Kazerneweg 35, 2950 Kapellen of stel dat jij in Afghanistan bent en enkel Nederlands begrijpt: کازنیویوګ 35، 2950 کاپیلین Met het adres in de hand ging hij koortsachtig op zoek naar hulp van medereizigers op perrons en in treinen. Tenslotte kwam hij opgelucht aan in het station van Kapellen. Oké, en wat nu? Sommige mensen waren behulpzaam, anderen lieten hem links liggen. Hoopvol wandelde hij in de vermeende goede richting en stopte een auto met een heel vriendelijke man die hem vroeg waar hij naartoe moest. ‘Stap in!’ Hij gaf het briefje aan de man. ‘Ik rijd je erheen’ moet hij gezegd hebben in die taal van Mars. Met gebaren vroeg de man of hij kleren nodig had. Wou hij een stuk chocolade? Ja, dat wel. Hij zou de man nooit vergeten. Zo vriendelijk, en wat is het woord … gastvrij.Ik vroeg of hij de man ooit nog heeft teruggezien.‘Nee, nooit meer. Maar ik had in de auto zijn telefoonnummer gevraagd en ben diezelfde dag nog als een gek Nederlands beginnen leren om hem na een paar maanden in een perfecte sms te kunnen bedanken. En dat heb ik gedaan. ’ De glimlach.De zon.

Joachim Stoop
30 1

Eerste brief aan mijn zoon

Eerste brief van Joachimus aan Louie Stopius.   Toen ik je daar zag liggen terwijl de verpleegsters je zoals bij een pitstop tijdens Formule 1 proper maakten, je reflexen testten en me de schaar aanreikten om het meest wonderlijke der wonderen door te knippen, kon ik enkel denken: Wat maak je enge bewegingen? En wat een grote voeten heb je? Hebben we een monstertje gecreëerd? Wist ik veel dat baby's net op het allereerste moment dat ze een teken van leven uitstralen, op hun lelijkste zijn. Wist ik veel dat die eerste reflexen raar ogen en bij alle nieuwkomertjes de voeten buitensporig groot lijken omdat ze nog zo dun en wit zijn in vergelijking met de rest. Wist ik veel dat je weldra zo ontzettend mooi ging worden. De bevreemding die ik de eerste momenten voelde, werd helemaal gedicht toen men je in mijn armen legde. Nabijheid van lichaam overbrugt mentale afstanden. Apetrots stapte ik naar je mama en toonde ik je met verbale opluchting: ‘alles is goed met hem, alles is goed.’ Cum laude op je eerste rapport.   Je bent nu een weekje oud en ik kan niet geloven dat je met je kleine lijfje al zo’n grote plaats in ons universum inneemt. Papa was een gewaarschuwd man: mijn leven ging hélemaal veranderen, de aarde zou plots omgekeerd draaien, links wordt rechts, onder wordt boven. In alle eerlijkheid: dat valt wel mee. Je zit volkomen in het verlengde van wat mijn leven vóór je komst was. Je bent de vlinder die als een uitgedragen cocon uit de liefde tussen je papa en je mama komt. Je bent gemaakt van het overschot van genegenheid tussen je ouders, alsof we van onze overlopende hartstocht een nieuw leven konden kneden die op zijn beurt hopelijk ooit zal overvloeien van liefde. Je aanwezigheid voelt zo natuurlijk en organisch aan. Zo logisch ook. Het meest vreemd vind ik dat het helemaal niet zo vreemd is. Ik ben dus geen compleet ander mens geworden, maar ik voel me wel een stuk rijker. Rijker in zijn eenvoud. Papa heeft namelijk nogal de neiging om met het ene been op planeet hier en het andere op planeet ginds te staan. Jij houdt me hier en nu in het hier en nu. De rust die ik voel wanneer onze hartslagen een duet spelen als je op mijn borst ligt, is voor mij zo’n openbaring. Nooit verwacht! Spoedcursus mindfullness gratis aangeboden door een manneke van één week oud.   Ik ben heel lang bang geweest om een kindje te krijgen en mijn vrijheid in te wisselen voor verantwoordelijkheid. Ik had schrik om overal waar ik zou lopen een elastiek te voelen die altijd naar mijn kind zou leiden. Angst om niet langer geheel als individu te mogen ontsporen, verdwalen. Een kans tot escapisme die ik niet per se zou benutten, maar wel de aanwezigheid ervan zou blijven koesteren. Noem me voorbarig, maar ik ervaar het niet zo. Als er al een elastiek is, is die uit liefde gefabriceerd. Dat die liefde verantwoordelijkheid met zich meebrengt zal nog ongetwijfeld meermaals blijken. Ik weet intussen wat de bovenhand zal nemen en behouden. Love is all.   Zoals ik onder al die lagen mens-zijn blijkbaar ook een dik laagje papa in me heb, heb jij nog alle lagen in je. Je kan worden wie je wilt worden. Of nog liever -in de woorden van die maffe Duitser met zijn snor (nee, niet die, gekkie. Die andere)- ‘word wie je bent’. We zullen je vrij laten en helpen waar nodig om op deze maffe aardbol te beseffen dat cowboys de slechterikken en indianen de goeien zijn; dat niet iedereen met evenveel kansen aan de start vertrekt en dat liefde altijd en overal koning hoort te zijn. Ik herhaal me: Love is all.   Het vonkje waaruit jij bijna 8 jaar later bent gevormd, ontstond toen ik met je lieve mama Fien op een feestje in de zetel belandde. Steek het op het bier (of was het Heineken?) maar we lieten van in den beginne de pionnen voor wat ze waren en grepen meteen naar de koning en de koningin. Thema van een spontane eerste date: hoe we allebei apart ontdekten dat de zoektocht naar liefde en de queeste naar vrijheid geen afzonderlijke verhaallijnen hoeven zijn, maar met wat geluk samen komen. Los van elkaar hadden we zoals velen liefde als iets van mensen samen en vrijheid als een individueel pad gezien. Ik gaf mama het beeld dat niks weerhoudt om het wandelpad richting vrijheid te zien als een weg waarop je samen loopt. Je kan ook met z’n tweetjes vrij zijn. Dat papa daaraan het geleende woord ‘tweezaamheid’ plakte en deed alsof het copyright Stoop was om je mama in te palmen, kan je me hopelijk vergeven. Ik en mama lopen nu nog steeds op dat pad. Jij kwam ons sinds vorige week vergezellen. Eerst in de draaidoek, dan in je buggy, op je stepje, driewieler, fiets met en zonder extra wieltjes, op de scooter die je stiekem achter onze rug hebt aangeschaft, in je elektrische, computer gestuurde auto en tenslotte misschien met je eigen vonkje, overvloeiende liefde en cocon. Geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar zeven dagen oud.    

Joachim Stoop
69 0

Tweede brief aan mijn zoon

Tweede brief van Joachimus aan Louie Stopius. Psalmen 1:42 tot 3:14   Je mama vroeg me vandaag wat ik het leukste vind aan papa zijn. Na even nadenken, zonder echt te twijfelen, noemde ik de aanraking, het voelen, jouw lichaamswarmte. De manier waarop je met de cadans van aanspoelende golven op een zomerdag met je mond tegen mijn wang ademt. Elke dag wordt de (her)ontdekking aangescherpt dat tastzin de puurste vorm van ervaren is. Reuk, gehoor en beeld creëren interpretaties die als omwegen de werkelijkheid verbuigen. Aanraking is aanraking: de meest basale, pure vorm van in de wereld staan. Je zal het later nog aan je huid merken als je diep geraakt wordt door een reeks woorden die je hand grijpen en je vingers leggen op wat je zelf net niet kunt uitdrukken; als je je favoriete liedje uit je puberteit na twintig jaar onverwacht terughoort; als je over een heuvel rent en op de top bijna opstijgt van geluk bij het goddelijke landschap tot de horizon en terug. Kippenvel is het uithangbord van de ziel. Je huid is je huis.   Als we over een paar jaar in de natuur lopen, zal ik je vertellen hoe je een bos zowel kunt zien als bos op zich maar evenzeer als som van bomen, en bomen als som van bladeren en takken, en bladeren als som van nerven. Een mens is een machtig wezen met een aangeboren vrijheid van inzoomen en uitzoomen. Je ogen, oren, neus en mond zijn sleutels waarmee je schatkisten opent. Met je huid de boomschors aaien is wonderlijk aarden. We zullen onze ogen sluiten, onze geest volledig vullen met aanraken en de wereld als een verdwaalde strandbal loslaten. Daarna pas zullen we de warme leegte volgieten met onze verbeelding. Ik zal je zeggen dat het grootste wonder op aarde de aarde zelf is. Dat de boom voor onze neus ringen in zijn stam draagt die stroken met onze planeet één keer rond de zon. Dat hier hon-der-den jaren geleden net als wij een andere papa en zijn zoontje stonden met handen vol schors en koppen even zonder kopzorgen. Jij zal me zeggen wanneer dat beloofde ijsje er nu eindelijk aankomt.   Omdat ik enorm van taal hou, vreesde ik vóór jouw blije intrede dat ik je eerste maanden maar niks ging vinden. Veel ellendige nachten, plus een beperkte improvisatie op grondtonen als slapen, kakken, huilen als hij niet kan slapen, huilen omdat ie onder de kak zit (of poep zoals ze in je raar thuisland zeggen). Bij enkele vaders komt hierdoor de echte klik pas bij eerste herkenning of woordjes. Bij mij in tegendeel. Vanaf dag één communiceren onze huiden als twee aparte golven die lang genoeg over elkaar vloeien om te beseffen dat ze uit hetzelfde water bestaan. We klikken, Louie. Als magneten. Jij de plus, ik te min. Onze huid is een tactiel kijkgaatje naar het heelal wat ons in oorverdovende stilte omringt, omarmt, omsluit. Wang tegen wang is de snelste route naar de sterren. Mijn binnenweg richting geluk.   Later zullen je eerste woordjes komen. dada, mama, papa, kaka. Trotse woordjes na je eerste schooldag: maan, vuur, roos. En nog later komen je eerste vragen. Waarom is de lucht blauw? Omdat God stiekem van smurfen houdt. Waarom zijn meisjes zo stom? Om puisterige slungels op afstand te houden. Waarom zijn jij en mama een koppel? Omdat mama uiteindelijk toch op een puisterige slungel is gevallen. En dan komen ongetwijfeld ook de vragen waarvoor ik bang ben: Waarom wordt er gepest op school? In begin kan ik je nog iets wijsmaken: de ergste pester van de school wordt later als hij groot is sowieso een mislukkeling. Bullies schoppen het nooit tot bedrijfsdirecteurs, populitici (geen taalfout) of president van de Verenigde Staten. Nog later, nog moeilijker: waarom is er oorlog? Waarom hebben jullie niet méér gedaan voor het klimaat en tegen ongelijkheid? Waarom zijn zoveel mensen boos op het Westen? Hoe zal ik je in vredesnaam kunnen uitleggen dat er op jouw geboortedag ouders aanspoelden aan de voorspoedige oevers van Europa, misleid door Verlichting uitstralende vuurtorens, denkend eindelijk veilig voet aan wal te zetten om meteen weg te zakken in een moeras van kille tentenkampen en dito onthaal, met kindjes in ontrafelde draagdoeken negen maanden daarvoor verwekt in donkere schuilkelders waar mama en papa hun huiden lieten dansen en zingen tegen de donderslagen van de hel daarbuiten. Geboren als een speldenprikje hoop, een restantje warmte, een middenvinger naar dood en verderf. Hadden die mensen dan iets fout gedaan? Konden jullie niet meer doen voor hen? Mijn mond vol tanden zal boekdelen spreken. Ik weet niet wat er lastiger wordt: die keerzijde van de wereld verdragen, of ze verklaren.   En dat laatste, lieve Louie, is nu juist waar ik even niet aan denk als je ligt te knikkebollen tegen mijn warhoofd. Ik wentel me gaarne in jouw onwetendheid, in de zalige zuiverheid van je zijn. Later kan je nog genoeg aan bomen aaien, over heuvels rennen, pesters op hun plaats zetten, de wereld proberen plaatsen en leren hoe je met mama’s humor papa’s gefilosofiepieker kunt compenseren. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar een dik maandje oud.        

Joachim Stoop
0 0

Derde brief aan mijn zoon

Ik heb hier een brief voor je moeder (en voor jou): de derde brief aan Louie Stopius. Uittreksel uit het evangelie volgens Johannes de Stoper 3:14 tot 6:08   Lieve Louie, het wordt hoog tijd dat we het even uitvoerig over jouw mama hebben. Je zou denken dat je papa de gekste van je twee ouders is, gezien de momenten waarop hij met zijn grotesk gezicht veel te dicht over je komt hangen en met sopraanstem de vreemdste koosnaampjes op je loslaat. Maar laat je door die lawine aan Koekiemonsters, Kleine Freggels, Dikkie Diks en Chewie Chewbakkas niet in de maling nemen… het is je mama (ter stond door mij liefkozend met albinokonijn, Samson, ijsbeer, lastige Trees en Bossche Bol ... betiteld) die werkelijk de zotste is ten huize Stoop-Huige. Louie, schrik niet als je later een boodschappenlijstje vraagt en van pokerface-mama een papiertje ter grootte van een postzegel krijgt met de etenswaren in microscopisch kleine letters. Verschiet niet als je ‘s avonds rustig op het toilet met boekje in de hand je ding doet, wanneer plots het licht uitgaat en je in het donker enkel witte tanden en gegrinnik opmerkt. Wees niet verbaasd als je na een monoloog waarbij je tot je eigen verbazing ein-de-lijk de zin van het leven verbaal benaderde, van je mama hoort: ‘Wacht! Kan je opnieuw beginnen? Ik heb niet geluisterd!’ Ja Louie, een verwittigde Chewie Chewbacca is er twee waard. Maar je mama is niet alleen de grappigste vrouw in de Lage Landen, ze is een bodemloze schatkist aan kwaliteiten. Zoals een dobbelsteen geheel per toeval honderdachtendertig keer op rij telkens met één stipje boven komt te liggen, heb je het als zoontje getroffen met de unieke speling van de natuur, Fien Huige genaamd. Je mama is zowel lady als gaga, the voice of Holland (bij de deaf auditions), lowbrow met een knipoog, highbrow als ze er zin in heeft, alles wat je nodig hebt op een onbewoond eiland, de druppel die mijn oceaan doet overlopen en zo golven verwekt die aanspoelen op een voorheen ongekende kust van rust met daarop een enkele bloem die elke lente exact genoeg blaadjes telt om van me te houden. Dit alles kon ik niet vermoeden toen ik haar voor het eerst zag op het Amsterdams antikraakfeestje (je weet wel, met die Heineken). Ik was als een gehaaide tortelduif met arendsogen op zoek naar een vrouwelijke versie van mezelf die urenlang over de katten en opwindvogels van Murakami kon praten, over Jimi Hendrix met The Experience of toch liever met The Band of Gypsys, en over Nietzsche en diens eeuwige terugkeer van hetzelfde – wat bij je mama veeleer als de perfecte voorzet van een grap zou dienen ‘Weet je wat de eeuwige terugkeer van hetzelfde is? Wat er uit jouw mond komt! En dan keihard lachen om haar eigen grap. Denk hierdoor niet dat ik de slimste in huis ben. Ik ben weliswaar meer belezen, maar je mama’s emotionele voelsprieten en psychologisch vernuft zijn zo hoog dat haar IQ dichtbij de warmte van haar EQ is gekropen om samen te groeien als kool. Ik vernoemde het al in mijn trouwspeech toen jij nog enkel uit sterrenstof en een vaag idee bestond: er reageert niemand ter wereld enthousiaster op leuk nieuws en niemand zal je meer begripvol, streng maar rechtvaardig ontvangen als je met een nota van de directeur thuiskomt omdat je stiekem lijm op de leraarsstoel hebt gegoten. Je mama's luisterend oor werkt als een geöliede tandem samen met haar adviserende mond. Ze wordt ongetwijfeld jouw zorgzame gids die weet wanneer ze achter de schermen moet blijven als jouw souffleur van goede raad, en wanneer ze je los moet laten. Nee, een wetenschappelijke studie of dating-site gebaseerd op gemeenschappelijke interesses had Vlaamse reus en het Hollands albinokonijn niet bepaald gekoppeld, maar geen handboek of expert kon me meer over liefde en mezelf leren dan je mama. Niet liefde, maar verliefheid is blind. Liefde is met de ogen wagenwijd open elkaars gebreken ontzien. Liefde is lief zijn, open staan voor uiteenlopende interesses, allebei weg stappen van het eigen gelijk om in het midden te kruisen, verbouwereerd zijn over hetzelfde onrecht, genieten van het ene moment, loslaten van het andere, verwondering delen, vragen stellen, frustratie uiten, luisteren, zorgen, klieren, ruzie maken, uitpraten, zingen, lachen, kletsen en morgen weer doorgaan. Eeuwige terugkeer... Louie, later als je (met of zonder Augmented Reality-lenzen) hoopt de vrouw (of man) van je dromen te strikken, weet dan dat liefde méér gaat over overeenkomen dan over overeenkomsten. Maar geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar acht weken oud.

Joachim Stoop
0 0

Vierde brief aan mijn zoon

Vierde brief aan Louie Leviticus 6.57 tot 9.23   Terwijl je wel al kunt communiceren, kan je nog niet praten. Geen paniek, dat kan nog niemand op jouw leeftijd. Sterker nog: jullie negen weken oude monstertjes, missen nog een algeheel taalbesef. Ik vraag me dus oprecht af wat er dan wel in je hoofdje omgaat. Zijn je gedachten wazige droombeelden; je gevoelens de meest pure gewaarwordingen? Als je naar me lacht, spreek je dan bij gebrek aan letters, woorden en zinnen de enige echte taal der liefde of mag ik mezelf als papa nog niet zoveel eer toedichten? Er staat je nog wat te wachten jongen. Taal is immers al te vaak frustrerende onmacht om ladingen te dekken, maar evengoed zalig buiten de lijntjes van de realiteit kleuren. Taal is harten veroveren en geesten betoveren; het is alles tussen aartsgevaarlijk en pure schoonheid. Dromen bijvoorbeeld, waarover gaan die op jouw leeftijd in jouw taalloos universum? Ik gok op een vage mengelmoes van mensen die je de hele tijd liefkozend aanspreken met Chewie Chewbacca, eeuwig propere kleren met sokjes van dezelfde kleur die gewoon wél allebei urenlang blijven zitten, in woonkamers boordevol overvolle borsten. Nu ik er zo bij stilsta: minimaal verschil met halfmannelijke dromen tussen je twaalfde en je achttiende.   Taal kan trachten de werkelijkheid als in een worsteling stabiel te houden om ze lamgelegd te vereeuwigen in formules en definities. Toch bewandelen werkelijkheid en taal veel vaker aparte paden en omwegen. Zo zit onze vocabulaire volgepropt met zegswijzen, spreekwoorden en metaforen die we vaak onbewust gebruiken. Wolkenkrabbers zijn gebouwen zo hoog dat ze aan de wolken krabben. Huismussen, pechvogels, proefkonijnen, kippen zonder kop zijn warempel geen dieren maar mensen. Het gaat ver hoor, Louie! Bomenknuffelaars en geitenwollenssokkendragers die in komkommertijd muggenziften en mierrenneuken over huisjesmelkers zeggen dat het vijf voor twaalf is maar botsen op een dovemansgesprek en struisvogelpolitiek omdat ze van een mug een olifant zouden maken.   Taal is dus een onophoudelijk feest! In het Shakespeareaanse dialect van mijn geboortedorp Beveren, zegt men bijvoorbeeld: ‘Keenders: asse joonk zin zudde ze willen opfretten, a se our woure krigde spijt dagget nie gedoun et.’ Vrij vertaald: ‘ Kinderen: als ze jong zijn zou je ze willen opeten, als ze ouder worden, krijg je spijt dat je ‘t niet gedaan hebt.’ Zo’n ogenblikken van ‘willen opvreten’ zijn trouwens niet zeldzaam. De lastigste situatie om te vermijden dat ik mijn vertedering letterlijk zou verteren, is wanneer je eigenlijk moet slapen maar aan de geluidjes en bewegingen vanuit de wieg te horen, daar even geen zin in heeft. De fopspeen (nog zo’n woord waarbij ik nooit echt bij heb stilgestaan dat je de baby daar daadwerkelijk mee ‘fopt’) moet dan door een sluipende ouder tot in zijn mond gebracht worden. Geruisloos als een paracommando begeef ik me dan richting wieg, gluur ik van achteren net over je rieten dakje, steek zorgvuldig mijn hand uit zoals een spin haar vlieg benadert en doe de speen in je mondje. Zo goed als elke keer mislukt dit. Je opent dan net op tijd jouw ogen om mijn terugtrekkend gezicht te fixeren en me met zo’n gulzige lach te verwelkomen dat ik je wil… opeten is het niet echt. Ook hierin schiet taal tekort. Ik wil zoiets als de vage grenzen van de menselijke huid opheffen en op atomair niveau versmelten. Ik wil één worden, met je samenvallen, samen vallen doorheen era’s en lichtjaren en zwarte gaten tot we de historische ballast afwerpen, de onvermijdelijke onmenselijkheid van mensen en de zorgen over de toekomst kunnen uitbannen. Louie, met taal ridderlijk aan onze zijde, wil ik de korrels uit zandlopers onvindbaar leeggieten in verloren gewaande woestijnen, Pietje de dood omkopen om Vadertje Tijd om te leggen en de wereldklok pauzeren om voor eeuwig van ons momentje te genieten. Ik wil het heelal met ezelsoren op in de hoek zetten en geschiedenis herschrijven tot één enkele zin waarin mijn liefde voor jou als een dikke laag graffiti de ganse aardbol verfraait. Maar telkens wanneer we eventjes voor altijd in dit liefdevol vacuüm vertoeven, klopt de werkelijkheid onverbiddelijk aan -gebukt onder een historische erfenis van tekortschieten staat ze voor de deur met in haar vermoeide armen de onvervulde droom waarin alle kinderen met evenveel welvaart, vrede en liefde omringd worden als jij.   Ik wil je alles en meer geven, Louie, maar wat ik je het allerliefst had willen bieden, is niet voorhanden: geboren worden in een wereld waarin kansarmoede kansloos is, alle bloedvergieten voorgoed vergoten en slechts eén uitgestorven diersoort, de geldwolf. Ik kan wel pogen je via taal over een wereld te vertellen waarin Vladimir, Kim Jung, Recep, Bashar, en Donald onderbetaalde poetsmannen zijn, waarin natuur koningin is met mensen als onderdanen, maar na dit talig uitstapje moeten we onverbiddelijk terug naar de onverbloemde werkelijkheid. Ja, kleintje, papa houdt van grootspraak, maar dat is waarschijnlijk om zijn eigen beperktheid te camoufleren.   Louie, hoewel je nog aan de borst hangt, krijg je al veel op je bord. Je bent nog te jong om te jongleren met woorden en alle metaforen te tellen in bovenstaande brief. Dus geen haast hoor. Je bent tenslotte nog maar negen weken oud.

Joachim Stoop
0 0

Vijfde brief aan mijn zoon

Lieve Louie, je hebt nu al vier brieven achter je nog onbestaande kiezen. De eerste ging natuurlijk over je geboorte, jouw eerste levensweek en de start van mijn tweede leven. In de volgende had ik het over zintuigen, meer bepaald de kracht van aanraking. In de derde stond mama Fien centraal en de vierde zwoegde met de macht en onmacht van taal. Genoeg verstoppertje gespeeld dus: tijd om eindelijk te tonen wie je papa is. Je papa is rustig, warmbloedig, en toch heetgebakerd. Ik kan me moeilijk verzoenen met sterfelijkheid en onomkeerbaarheid. Ik ben trots, met een grote angst om pretentieus of arrogant over te komen. Ik ben slordig in wat me koud laat en perfectionist in mijn passies. Mijn zelfzekerheid en onzekerheid organiseren dagdagelijks een wedstrijdje worstelen.  Wacht, nu maak ik het mezelf veel te gemakkelijk. Laat ik enkele aspecten feller belichten: Ik ben een typische voorgerechtenman. Ruim de tijd nemend overschouw ik de mogelijkheden, breng mijn associatieve geest aan de kook en experimenteer met passende combinaties. Vaak is het lekker, soms mislukt het. Maar who cares? De weg is belangrijker dan de bestemming; vrijheid essentiëler dan juistheid; het samenstellen crucialer dan het smakken en smaken. Je mama daarentegen is een dessertvrouw. Met het kookboek opengeslagen, gewogen ingrediënten en afgestreken lepeltjes verzilvert ze het gerecht dankzij haar goede zorg en precisie. Indien dit koud klinkt, zie het dan als roomijs na een middagje speeltuin: verfrissend en toch zoet. Soms durft ze er wel eens een snufje zout , een blaadje basilicum of een chilipeper toe te voegen, want uiteindelijk is zij wilder, creatiever en gekker dan papa. Ik ben een geheugenman. Ik heb sowieso een waanzinnig waterdicht geheugen. Ik ken de naam nog van het Franse dorpje dat ik op mijn tiende in Frankrijk met mijn ouders bezocht én wat we daar aten én welke chateau’s we bezochten. Van een totaal andere dimensie zijn mijn herinneringen over twee dingen: de leeservaring op mijn dertiende van Tolkien’s In de ban van de ring en mijn eerste Indiareis tien jaar geleden. Ik kan de rest van mijn leven blijven vertellen over het belang hiervan voor mijn essentie én over de intensiteit van de gewaarwording van het her-inner-en: het opnieuw naar binnen loodsen van wat ooit was. Zie het als stokpaardjes die in eeuwig groene grassen grazen als evergreens op grijs gedraaide groeven van LP's op zolderkamers. We hebben voor dit soort diepe en scherpe herinneringen andere begrippen nodig. Hetzelfde met woorden als liefde en verdriet, rouw en geluk die verre van ver genoeg kunnen grijpen omdat ze al te vaak hun stempel hebben gedrukt in meer dagdagelijkse context. Het kussentje inkt is dus al opgedroogd. Sommige gevoelens en verlangens vergen verf. Ik ben en blijf jeugdig enthousiast en dankbaar. Druppelsgewijs kan ik van dingen blijven genieten: dat tomaat totaal anders smaakt dan aardbei, hoe ons appartement uitkijkt op een park, over hoe Booksounds mijn twee grootste passies verzoenen, over het schrijven voor het tijdschrift waarvoor ik vroeger elke donderdagochtend met mijn zus om vocht om het als eerste te pakken te krijgen; over het feit dat ik van mijn ouders een opvoeding heb genoten met een onevenaarbare balans tussen warmte en verwachtingen, vrijheid en grenzen. Over die ene dag waarop ik de trein heb genomen richting Amsterdam om uiteindelijk totaal onverwacht in de zetel naast de vrouw van mijn leven te belanden, over dat jij er bent en dat we leven… Ik ben hypocriet. Als hypocrisie betekent dat wat je doet omgekeerd evenredig is met wat je weet en zegt, dan fiets ik vooraan in het peloton der schijnheiligen, in achtervolging van een nooit meer in te halen kopgroep van Brusselse politici die geld voor daklozen in eigen zak steken, priesters die met de ene hand naar de hemel wijzen terwijl ze met het andere geniepige handelingen onder het altaar doen en zowat elke regeringsleider die de vinger wijst naar corrupte regimes terwijl ze met het ander hand er stiekem geld van aanneemt voor wapendeals. Die Oxfam-medewerkers met hun minderjarige sexfeestjes in het zwaar getroffen Haïti bevinden zich al lang over de finishlijn.  Maar ik ben dus hypocriet. Dat ik wellicht tot de meest hypocriete generatie ooit hoor, verzacht dit slechts gedeeltelijk. Wij zijn het vol in de zon badende, globetrottende, benzine tankende, vlees verslindende, huizen bouwende volkje dat de laatste 10 jaar stuiterend tegen zowat alle lampen en muren is gelopen. Wij, plastic people, kwamen, zagen, overwonnen … en lieten een berg smerigheid achter. Wellicht zijn we ook de meest welvarende, gefortuneerde generatie ooit, maar hebben te laat ontdekt dat je het nooit massaal goed kunt hebben in een moreel en ecologisch vacuüm. Welvaart bestaat niet zonder bloederige vertakkingen en doornige wortels in vreemde gronden. We hebben met mondjesmaat geleerd dat zowat voor elke lach hier een zweetdruppel of traan elders neerdaalt; dat mijn hoera bij een geslaagde shopping dag andermans tragische werkdag kan betekenen; dat mijn hedonistisch leventje een ecologische prijs kent. Zoals de eerste wet van theormodynamica stelt dat geen energie ooit verloren gaat of uit niets kan ontstaan, is er ook op mensenmaat geen actie zonder repercussie. Als er al sprake is van yin en yang is het dit wel: voor wat je neemt, wordt meestal ergens wel een offer gebracht door natuur of onzichtbare medemens. Ondanks dat ik dit allemaal weet en al jaren opschrijf, blijf ik gretig nemen. Ik bestel online kleren; ik mijd niet consequent genoeg plastieken verpakkingen; als het regent en ik moet veel boodschappen tillen, neem ik soms de auto; als ik merk dat mijn vliegticket naar Engeland minder dan de helft kost van een treinticket smelten mijn principes als sneeuw voor de zon. Blijkbaar is de hardnekkige aanlokkelijkheid van consumptie sterker dan mijn wilskracht. Het is zo moeilijk om dit patroon te doorprikken, zelfs nu jij hier bent. Het is dus afkicken hoor, dat grenzeloze kapitalisme! We hebben onze aardbol dermate dolgedraaid dat de natuur de kluts kwijt is en de mens duizelig ronddwaalt. Ik heb hier een vies vuil steentje aan bijgedragen, terwijl jij en je (klein)kinderen de boel moeten zien op te kuisen. Pompen of verzuipen. Daarvoor is geen verontschuldiging doortastend genoeg. Ik ben papa Joachim. Hoe wonderlijk te merken hoe mijn liefde voor jou nog dagelijks kan toenemen. Dubbel wonderlijk omdat dit merkbaar groeit tot iets onvergelijkbaar met mijn liefde voor je mama. Liefde heeft meer gezichten dan ik dacht en het jouwe geeft me levensvreugde. In je gezicht begin ik ook meer fysieke gelijkenissen tussen ons te zien. Hoe je blik angstig verfrommelt als je in een warm badje wordt ondergedompeld en hoe het erna traag opklaart bij gewenning. Dezelfde smoel die we trekken als jij die vieze vitamine K ingelepeld krijgt en ik op pakweg zondagochtend een vies bruistablet naar binnen giet. En niet te vergeten: de groei van je voetjes zit boven de curve. Als je nu over mijn hypocrisie terecht denkt dat het niet te laat is om te veranderen, zeg dan niet: ‘geen haast hoor’, want ik ben tenslotte al negenendertig jaartjes oud.  

Joachim Stoop
0 0

Zesde brief aan mijn zoon

Lieve Louie,   wanneer jouw uitbundige lach me vanuit de wieg tegemoet komt, zie ik wat vele volwassene najagen: volledig ontdaan van het eigen ik naar hogere sferen opstijgen en zichzelf eventjes vergeten. De beoogde terugkeer naar dit oergevoel kent vele gezichten: de roes van alcohol, de shanti van meditatie, de hitte van passie, de magie van muziek, de knal van kunst, de zzzing van drugs, de steun van religie, de troost van schoonheid en de schoonheid van al deze troost. Overal op deze aardbol liggen dingen verspreid die je de vaste grond van alledag kunnen doen ontstijgen. Als eenmaal je venster op de wereld wat meer samenvalt met de brede horizon, zal je beeldige gebouwen, schitterende schilderijen en ware woorden aantreffen. Van de metamorfosen door Ovidius, Kafka, Philip Glass tot een rups die zich geduldig tot vlinder ontpopt: de wereld is zo rijk, Louie, vol met schatten waarvan je zegt: ‘enkel en alleen al dit muziekstuk, deze voorstelling, dit kunstwerk maakt mijn leven het leven waard.’ Toen ik bijvoorbeeld de laatste bladzijde van Richard Powers’ epische roman ‘Het zingen van de tijd’ had gelezen, was ik een tikkeltje teleurgesteld. Dit had immers voor mij het boek der boeken kunnen worden indien de auteur op het eind was teruggekomen op een bepaalde scène van eerder in zijn roman. Toen ik achteloos een pagina verder bladerde, zag ik pas de epiloog. Met mijn gezicht doorweekt met tranen las ik de verwerkelijking van het door mij gesmeekte slotstuk en bedacht ik voor de zoveelste keer: ‘een goed boek lezen is gelijk aan een extra gewonnen leven.’ Ook de mmm van muziek, musea en voor sommigen van een misviering (met één ‘s’) kunnen deze rijkdom aanstippen. Het is vreemd hoor: je hele leven zal je worden gevraagd hoe het op school gaat of wat voor werk je doet, terwijl de dingen die er écht toe doen amper de moeite van het polsen waard Blijken. We hebben onze baan, status, positie tot platgetreden hoofdweg gepromoveerd terwijl we uiteindelijk allen hunkeren naar zijpaden waarin we mogen verdwalen. Als je ooit op een afgelegen camping met je beste vrienden naar de sterrenhemel tuurt en nageniet van een zomerdag waarop je in een autorit vergezeld van Pink Floyd tussen kerkjes en musea leek te dwarrelen, zal je begrijpen wat papa bedoelt. Geloof me, het licht wat tijdens die roadtrip invalt op de glooiende heuvels en samenvalt met een specifieke geur van bloemen, zal je langer bijblijven dan eender welk schoolrapport (waarmee je vader niet wil zeggen dat je daar je best niet voor hoeft te doen ;-) Alle wegen leiden niet naar Rome, maar naar boven. Het is de zwaarte, de kracht, de zwaartekracht van alledag die ons in het hier en nu houdt. Ik denk dat we allen een onweerstaanbare drang meedragen om te versmelten met wat groter is dan onszelf. Dit opgaan in het geheel sijpelt door in patriottisme, winkelcentra, bedevaartsoorden, wereldkampioenschappen. Oh, wat vormen we graag een -liefst onmisbaar- puzzelstuk van een geheel wat we bewonderen of waarin we ons thuis voelen.   Dit klinkt wellicht allemaal heel ingewikkeld voor je. Sommige dingen zijn gelukkig ook verbazend eenvoudig. Je mama vroeg me vandaag bijvoorbeeld wat ik het leukste vind aan papa zijn. Na even nadenken, zonder echt te twijfelen, noemde ik de aanraking en jouw lichaamswarmte. De manier waarop je, zoals de cadans van aanspoelende golven, met je mond tegen mijn wang ademt. Elke dag wordt de (her)ontdekking aangescherpt dat tastzin de puurste vorm van ervaren is. Je zal het later nog aan je huid merken als je diep geraakt wordt wanneer je je favoriete liedje uit je puberteit onverwacht terughoort of als je over een heuvel rent en op de top bijna opstijgt van geluk bij het goddelijke landschap rondom je. Kippenvel is het uithangbord van de ziel. Je huid is je huis. Vanaf dag één communiceren onze huiden als twee aparte golven die lang genoeg over elkaar vloeien om te beseffen dat ze uit hetzelfde water bestaan. We klikken, Louie. Als magneten. Jij de plus, ik te min. Louie, als we later in de natuur lopen, zal ik je vertellen hoe je een bos zowel kunt zien als bos op zich, maar ook als som van bomen, en bomen als som van bladeren en takken, en bladeren als som van nerven. Een bos is kunst van de hoogste orde en de mens is een machtig wezen met een aangeboren vrijheid van in- en uitzoomen op deze kunst. Je ogen, oren, neus en mond zijn sleutels waarmee je schatkisten opent. Met je huid de boomschors aaien is aarden. We zullen onze ogen sluiten en de wereld als een verdwaalde strandbal loslaten. Ik zal je zeggen dat het grootste wonder op aarde de aarde zelf is. Dat de boom voor onze neus ringen in haar stam draagt die stroken met onze planeet één keer rond de zon. Dat hier honderden jaarringen geleden net als wij een andere vader en zijn zoontje stonden met handen vol schors en koppen even zonder kopzorgen. En jij ...jij zal me vragen wanneer dat beloofde ijsje er nu eindelijk aankomt. Je bent een mens; een druppel in de mensenzee. Mensen zijn onderling uniek, maar ook als soort zijn we onvergelijkbaar. We zijn de enige dieren die werkelijk beseffen dat ze leven en dat er zoiets als tijd bestaat, hoewel ook wij moeten roeien met de riemen die we hebben. Zo las ik in De werkelijkheid is niet wat ze lijkt van fysicus Carlo Rovelli dat we ‘tijd’ enkel ervaren omdat ons brein te beperkt is. Met hersenen die honderd procent compatibel zouden zijn met natuurwetten en universum, zouden vroeger, nu en later gewoonweg niet bestaan. Tijd tikt dankzij -niet ondanks- ons. Tijd voelt soms aan alsof ik de godganse -tja- tijd een heel zacht, quasi onmerkbaar duwtje in mijn rug krijg. Steeds maar vooruit. Ik kan wel achterom kijken, maar nooit rechtsomkeer maken. Tik tik tik duw duw duw stap stap stap… Even stilstaan bij het hier en nu is dus ironisch genoeg juist halt houden bij het besef dat we vooruitgaan. In het moment leven is het traag voorbij zien gaan. Zo is de mens de maat van alle dingen. Met uurwerk, beitel, pen(seel), dirigeerstokje in de ene hand en jammer genoeg met wapens in de andere geeft hij door de geschiedenis heen de maat aan. De Homo Sapiens schept Goldberg-Variaties en goelags, Guernica als slachtpartij en als schilderij, machtig grote piramides en de slavenarbeid die hun bouw moest bewerkstelligen. Louie, geloof me: er is niks mooier en er is niks lelijker dan de mens. Ik hoop, dat je met jouw leventje de mooie kant op kruipt, stapt, loopt.   Indien je me later vraagt: ‘Papa, waarom leven wij?’ heb ik geen idee. Jouw zoektocht naar wijsheden zal sowieso wijzer zijn dan je bestemming. Daarin zal ik je proberen loslaten. Waar ik je iets nadrukkelijker in de juiste richting wil sturen, is bij de vraag: ‘Papa, hóe moeten we dan leven?’ Kunst, religie, filosofie staan hoog, maar ethiek staat er wat mij betreft boven. Er is niks mooier dan iets moois doen voor een ander. Ook dat is kunst. Maar ik moet toegeven dat ik deze levenskunst zelf te weinig toepas. Het is ook voor mij moeilijk om geen kind van mijn tijd te zijn. Een tijd die te fel wordt overschaduwd door zelfzucht en een hartvochtigheid die hartelijkheid als naïef bestempelt. Alsof onze blik op de medemens standaard op selfie staat. Hoe zal ik je kunnen uitleggen dat er op jouw geboortedag ouders aanspoelden aan de voorspoedige oevers van Europa -misleid door vuurtorens die wereldwijd Verlichting uitstralen. Vluchtelingen die denken eindelijk veilig voet aan wal te zetten om meteen weg te zakken in een moeras van kille tentenkampen en dito onthaal, met baby’s in ontrafelde draagdoeken negen maanden daarvoor verwekt in schuilkelders waar mama en papa hun huiden lieten dansen en zingen tegen de donderslagen van de hel daarbuiten. Kinderen geboren als een speldenprikje hoop, een restant warmte, een middelvinger naar dood en verderf. ‘Hadden die mensen dan iets fout gedaan?’ zal je me vragen. ‘Konden jullie niet meer doen voor hen?’ Mijn mond vol tanden zal boekdelen spreken. Ik weet niet wat er lastiger wordt: die keerzijde van de wereld verdragen ... of ze je verklaren. Ik wil je alles en meer geven, Louie, maar wat ik je het allerliefst had willen bieden, is niet voorhanden: geboren worden in een wereld waarin kansarmoede kansloos is, alle bloedvergieten voorgoed vergoten en slechts één uitgestorven diersoort: de geldwolf. Ik kan wel pogen je via taal over een wereld te vertellen waarin Vladimir, Kim Jung, Bashar en Donald onderbetaalde poetsmannen zijn, waarin natuur koningin is met mensen als onderdanen, maar na dit talig uitstapje moeten we onverbiddelijk terug naar de onverbloemde werkelijkheid. Ja, kleintje, je vader houdt van grootspraak, maar dat is ongetwijfeld om zijn eigen beperktheid te camoufleren.   Ik heb het gevoel dat ik je met deze brief alles en niks heb verteld. Ik weet zelf niet goed wat je uit deze woordenbrij kunt opvissen. Wat ik je vooral wil zeggen is dat het leven de moeite waard is, dat kunst overal is, Vadertje Tijd relatief en Moeder Natuur absoluut. En dat je op je schattenjacht het goede moet proberen doen voor andere schattenjagers. Terwijl je nu nog hooguit pap drinkt, krijg je hier wel al een hele boterham op je bord. Neem dus rustig de tijd om lekker te zoeken, verdwalen, schatten delven. Geen haast hoor, je bent tenslotte nog maar zes maandjes oud.   Veel liefs, je vader Joachim   Ps. Volgende keer schrijf ik over liefde. Dat is véél eenvoudiger.

Joachim Stoop
0 0

Bestaan is weerstand bieden

Bestaan is weerstand bieden in Bethlehem. Het staat er op de muur geschreven. To exist is to resist. Tegen die muur. Tegen de waardigheid die die muur tracht te ontnemen. Tegen de opkomende wanhoop, het opborrelende cynisme aan  de checkpoints die de lange grijze betonmassa splijten om ze in haar betekenis te bevestigen. Een van twee kanten, twee maten, twee gewichten. Van Wij en zij, van een eigen identiteit die ligt in de negatie van de ander. Bestaan is weerstand bieden. In de vorm van die graffiti die dat grijze vlak breekt, de vorm van woorden die de  ogenschijnlijk zelfverklaarde betekenis van de muur ondergraven. Bestaan is weerstand bieden, tegen de werkelijkheid van alledag, tegen het uitzicht op die muur. Het is het bestaan van de muur in vraag stellen, weigeren ze te zien zoals ze je wordt opgedrongen, mogelijkheden creëren, alternatieven. Bestaan is weerstand bieden tegen de idee dat muren bestaan uit koud beton en groepen scheiden eerder dan creëren.  Bestaan is weerstand bieden tegen de Palestijnen en de Israëli’s in ons denken, tegen de imagoverlagende en respectabele winkels in de binnenstad, tegen profiteurs en harde werkers, tegen monsters die onze waarden ondermijnen en ridders die ze hoog in het vaandel dragen, tegen economische groei en ondergang, tegen waanzin en rede. Bestaan is weerstand bieden tegen de aanname dat categorieën natuurgegevens zijn, tegen de veronderstelling dat muren bestaan uit stenen in plaats van de weerstand die hen bijeen houdt. Bestaan is weerstand bieden. 

Fien
40 1

Nederlands in Brussel.

In het hippe centrum van Brussel ligt een trendy bar waar het na het werk gezellig rondhangen is. Voor eten zou ik hier niet stoppen, een prijzige smaakloze afgekoelde pasta levert niet de juiste culinaire belevenis – het is zo’n bar waar je de koffie, de thee, de muffin en het drankje met onuitspreekbare naam en waarvan je nog nooit gehoord hebt niet zomaar benut, je moét het beleven. Toch weet ik de plek te appreciëren, de wijn is er lekker, er hangt een ongedwongen sfeer en op één serveuse na die écht alles doet om onvriendelijk te zijn, zou ik wel een positieve recensie schrijven op Tripadvisor. De eigenaar van het concept blijkt uit Frankrijk te komen (zoals tegenwoordig veel horeca door Fransen wordt opgekocht), met leerschool in Parijs en het établissement heeft dit hangen : “Cherche étudiant(e), connaissance français et anglais. Néerlandais apprécié”. Daar stond het. Daar beleefde ik het weer. Ik ben al na meerdere mokerslagen opnieuw opgestaan en doorgegaan en ik heb de naweeën ervan altijd met filosofisch tegenwoord weten te beschrijven. Zelfs met humor want Nederlands ligt gevoelig. Ik ben herleid tot een appreciatie, een bijrol in een commercieel succesverhaal, een voetnota op een aanwervingsbord, een derderangs (klote) klant. Een klant die Nederlands spreekt. Djeezes, man! Ach, appreciatie is de troostprijs. We hebben ons best gedaan maar het is ons niet gelukt. En jullie Nederlandstaligen spreken toch allemaal een handig mondje Frans en Engels? Toch? Je weet toch dat het daar niet over gaat. Toch? Als ik mijn geapprecieerd worden niet zou herleiden tot iets om te lachen (humor), was ik geheid een “sale flamand”, een ambetante gast die het nu wel érg doordrijft. Eentje van de NVA zeker? Of van het Taalactiecomité. Laat me het dan met humor en met de nodige filosofie aanpakken. In de Delhaize op de Anspachlaan begrijpt niemand wat “Mag ik een zak alstublieft?” betekent, tenzij die enige Bulgaarse of Roemeense, misschien een vrouw van Russische afkomst, aan de kassa. Bij Paul weet de verkoopster niet wat een boterkoek is, bij Panos weten ze ook niet wat een volkorenbrood is. Bij Club is het verloren moeite te vragen waar de agenda’s liggen, in de biowinkel is het stilzwijgend afrekenen en verder communiceren in gebarentaal, een klantenkaart aanvragen bij DI? Vergeet het maar. In de Inno slaat de verkoopster in paniek wanneer ik zeg dat mijn aankoop voor een cadeautje is. In Rituals wordt naast elkaar gepraat. Niet alleen in de privé, ook in het openbaar Brussels bestuur getuigt communicatie in de andere landstaal van incompetentie. Voor een burgemeester ligt de letter “K” moeilijk en ook de informatie op de bouwwerf van de voetgangerszone wordt niet meegegeven zonder spelfouten. Ziek worden, de dood in de ogen beleef je maar beter niet in een Brussels ziekenhuis. Toch om te lachen allemaal? Toch? Cijfers, iemand begroeten, producten kennen die je verkoopt, iemand bedanken… het zijn allemaal simpele en dagelijkse belevenissen die toch zo moeilijk liggen. Ik lach mijn Franstalige vrienden niet uit. Ik zie er wel de humor van in – sommige spellingsfouten zijn écht schitterend trouwens, ik zou het zelf niet beter gevonden hebben! Mij maakt het niet uit of je het Nederlands wel dan niet beheert. Je m’en tape! Waar ik niet tegen kan is me “sale flamand” noemen, me geapprecieerd laten weten (wat van mij dan weer die moeilijke gast maakt), reacties op een Vlaams liedje in een bar : “C’est quoi ça?” of, “C’est quoi cette merde?”. Dat zijn reacties die kwetsen. Ik ben ook maar een Belg. Waarom is het toch zo moeilijk voor een deel van de Brusselse bevolking om, ik zeg maar, een opleiding Nederlands te volgen, zich te interesseren voor de andere cultuur, verbinden in plaats van schimpen. Ik begrijp de onkunde. Ik begrijp dat het Franstalig Onderwijs niet altijd de juiste keuzes biedt. Ik begrijp dat het Nederlandstalig Onderwijs kwaliteitsonderwijs is. Laat ons onze wonden helen. Laat ons meer zijn dan gewoon elkaar te appreciëren, laat ons meer zijn dan scheldwoorden en desinteresse. Laat ons nieuwsgierig zijn naar elkaar. Geef elkaar meer dan woordenlijstjes en grijze grammatica. Geef ons elkaar België terug. Geef ons elkaar Brussel terug. En laat het ons niet in handen geven van gevaarlijke domme politici. http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
0 1

Kritisch blijven denken

In het Brussels Gewest, in de groene gemeente Sint-Lambrechts Woluwe, heeft de school Singelijn in 2017 besloten om geen aandacht meer te schenken aan Moederdag en Vaderdag. Populistische reacties bleven niet uit : het hellevuur kwam weer van de islam. Zo dachten en schreven veel mensen hun ongenoegen uit op sociale media. In een later bericht stond te lezen dat het een beslissing is geweest waar de school al jaren over nadacht. De school had immers opgemerkt dat het klassieke gezin ‘mama + papa + kind’ niet meer het enige model was, niet alleen in de Singelijn maar ook in onze Belgische samenleving. Langs islamitische hoek kwam dan even populistisch (uit)gelach in de column “Niets is pittiger dan een nieuwsfeitje dat een multiculti- of islamstaartje krijgt” van Yasmien Naciri in De Morgen van 12 mei 2017.   Ik kan de school geen ongelijk geven maar was het niet beter geweest de communicatie beter te verzorgen en duidelijk te maken waarover het ging? Wij Belgen zijn de schatbewaarders van onze volkse tradities, iets als “Moederkesdag” neem je niet zomaar weg. Want dat dachten de mensen, dat hun Moeder-Vaderdag op het altaar van de multiculti lag om onverdoofd als een halalschaap afgemaakt te worden. Kijk naar de heisa rond Sinterklaas en zijn Zwarte Piet, of verbaas jezelf over het feit dat in bepaalde kringen niet meer gesproken mag worden over de Kerstvakantie of de Paasvakantie maar dat het gaat over de Wintervakantie en de Lentevakantie. Ook de benaming Kerstmarkt in het hartje van Brussel heeft zijn ziel moeten verkopen aan het platte Winterpret.   Het Rode Kruis organiseert jaarlijks een stickeractie die veel bijval treft bij de Belgen. Dit jaar stonden de Kiekeboes in de kijker. Zo leren we dat blonde Fanny een mond-aan-mond reddingsactie op het strand onderneemt. Op de achtergrond veinzen alle mannen flauw te vallen om ook door de bekoorlijke Fanny geanimeerd te mogen worden. Alle mannen.. en een vrouw (een lesbische dan nog wel, zo schrijven de kranten). Het Rode Kruis heeft besloten deze vrouw weg te laten omdat, na raadpleging en overleg, de mensen echt niet zouden begrijpen waarom die vrouw mee flauw valt. Deuh!   Het valt te betreuren dat de Singelijn niet met een alternatief is gekomen. Waarom niet een dag om alle ouders (lees : ieder volwassenen die zich met de opvoeding van het kind bezig houdt) van alle kinderen in de bloemen te zetten? Wie beslist eigenlijk over Moeder- en Vaderdag? Of is dat iets voor het ministerie van Volksgezondheid waar ook al eens de ‘mayonaisewet’ op de overlegtafel kwam? Dat het Rode Kruis niet in staat is om uit te leggen aan hun mensen dat er anno 2017 – en al héél lang – ook vrouwen zijn die graag door vrouwen gekust worden, baart ook zorgen. Iets simpel als bonjour wordt in een handomdraai met de gom weggeveegd. Een lesbische vrouw laten zien, dat doe je toch niet?   Wat scheelt er met onze Belgische maatschappij? Waar is onze openheid en waar is ons kritisch denken en argumenteren gebleven? We hebben grootse dingen gedaan in ons klein landje : van euthanasie tot homohuwelijk. En ook de islam heeft een plaats naast onze kerktoren gekregen. Ligt het aan de generatie “Likers en Volgers”, ligt het aan de media? Ligt het aan de platvloerse politiek, ligt het aan de VTM-cultuur zoals Arno het ooit zo prachtig zei? Gaan we nu zo verder, dat we niet meer nadenken over wat we schrijven, over wat we denken? Gaan we onze vrijheden van schrijven en denken compromitteren door plat populisme gekruid met angst en ‘wat we zelf doen, doen we beter’ te hanteren? Voor zo’n maatschappij pas ik. Voor een kritische, vrije en constructieve maatschappij blijf ik schrijven. Nu weet u dat ook.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/  

Erwin Abbeloos
0 0

Werken met klei

Mijn moeder zei “kyrie eleison”, en ze sprak het onhandig uit. Het waren haar laatste woorden, want ze wilde ze niet verbeteren. De halfvolle injectiespuit met gele vloeistof overweldigde haar enkele seconden later. Haar mond zakte open terwijl ik nog naar de naald in haar arm keek. Het slaapmiddel had haar waarschijnlijk onmiddellijk gedood, nog voor de tweede definitieve injectie zijn werk had kunnen doen, zei de arts na afloop.   Dat onhandige kyrie eleison, dat leek op het gemompel van een dronkaard, was een verrassing. Onze moeder had mijn zus en ik, beiden aan een kant van het bed een hand vasthoudend, ondergedompeld in woede over haar streng gereformeerde opvoeding. Vandaar misschien dat die woorden zo slecht gearticuleerd waren, want ze had ze sinds haar jeugd niet meer uitgesproken, en misschien wel helemaal nooit. Met dat kyrie eleison wilde ze iemand, op aarde of hierboven, nog iets vertellen. Het was een eigen toneelstuk, en ze voerde dat uit voor mijn zus, mij en de arts als publiek zodat haar sterven betekenis zou krijgen. De wereld moest weten dat ze weer geloofde en dat ze nu naar God ging. Vlak voor haar dood verdampte haar atheïsme.   Als vijfjarige overwoog ik de mogelijkheid dat mijn moeder een heks was. Ik had bij haar gestaan toen ze op handen en voeten de keukenvloer boende en woedend was. “Bah, ik moet dit allemaal doen. Ik heb er schoon genoeg van!” dat soort kreten slakend zwoegde ze voort met een emmer sop naast zich. Ik dacht dat ze tegen mij uitvoer. Eerder had ik in een wachtkamer mijn moeder gevraagd of ‘die mevrouw met die grote neus’ een heks was. Mijn moeder schaamde zich, maar diste dit later weer vrolijk op. Want die vrouw was wel erg lelijk geweest. Als ze iets inferieurs aan een andere vrouw ontdekte, gaf dat reden tot giechelig vermaak. Na de boze schrobscène zocht ik naar tekens die haar zouden verraden. Maar behalve haar flinke neus vond ik geen bewijs. Een jaar of wat later volgde de hypothese dat mijn ouders inbrekers waren. Ze deden alsof ze van me hielden, maar in werkelijkheid waren ze gemeen en gingen ze als ik sliep met snode plannen op pad. Deze spookgedachtes waren de concretisering van een verborgen werkelijkheid die ik niet begreep maar wel vermoedde. Mijn moeder had geen liefde gekend en kon die niet geven. Het enige moment dat ze genegenheid bij haar vader merkte was na een bombardement. Vlak voor de bevrijding lieten Engelse vliegtuigen per vergissing kettingbommen los boven Den Haag die voor de V2 lanceerinstallaties naast de stad waren bedoeld, wat vijfhonderd doden veroorzaakte. Mijn moeder lag op zolder in bed. Een serie ontploffingen ontzette de voorgevel. Op straat klonk gegil en in de kamer hing een wolk van verpulverde kalk. Ze bleef liggen, verlamd van schrik. Na verloop van tijd verscheen uit de witte wolk haar vader. Beverig vroeg hij: “Jenny, leef je nog?” Zijn bezorgdheid bewees dat hij om haar gaf, concludeerde ze. Meer interesse had hij nooit voor haar getoond. In plaats van liefde, heerste in het gezin de angst voor het kwaad. Bioscoop en theater waren ‘van de duivel’, bedoeld om zondige mensen te vermaken. Tijdens de hongerwinter, toen men aan tafel zat, en vader, na gebed en Bijbellezing bij het armzalige voedsel verkondigde dat het gezin ondanks alles ‘het goed had’, stond zus Jopie op. “We zijn verdoemd, we gaan allemaal naar de duivel!,” schreeuwde ze. Daarop sleurde ze het tafelkleed van tafel, zodat borden, bestek en soepterrine op de vloer kletterden. Ze werd met de diagnose godsdienstwaanzin opgenomen in een inrichting. Eerder was een van haar broers opgepakt als communist en afgevoerd naar een concentratiekamp. Hij liep er TBC op, overleefde het kamp, maar stierf enkele jaren na de oorlog omdat de ziekte in zijn botten was gedrongen. Als kind kreeg ik meer dan eens het verhaal te horen dat deze broer in de dakgoot van een barak een beschimmelde kaaskorst had ontdekt, op het dak was geklommen, en die korst had opgegeten. Mijn moeders leven stond in het teken van de oorlog, die zich tijdens haar puberjaren had afgespeeld en als een zware klok in haar nagalmde. Haar verhalen vertelde ze voor het slapengaan, mogelijk omdat ze dat nodig vond voor mijn opvoeding. Als negenjarige verbeterde ik de meester toen hij vertelde dat Hitler een huisschilder was geweest. Ik koesterde de boosheid op de Duitsers; hoe ze met hun lompe laarzen door de straten hadden gestampt, wat ze de Joden hadden aangedaan, dat mijn moeder tulpenbollen had gegeten, een bombardement had meegemaakt en concentratiekampslachtoffers in hun gestreepte kleren had gezien. Ik ontdekte in onze boekenkast de bezettingsreeks van professor Lou de Jong, en las die alsof het een spannend kinderboek was. Jaarlijks keken we naar de dodenherdenking op de Waalsdorpervlakte, waar we als kinderen nadrukkelijk bij werden betrokken. De enorme klok met het grote rad slingerde in de duinen onder een grijze hemel. De camera toonde een eenzaam kruis. Er klonk een rafelig trompetje. Mijn moeder hield een zakdoek gereed. De sfeer in huis was even kil als het winderige duinlandschap met het kale klokgelui, waar de motregen op de helmen van de in overalls gehulde mannen van de erewacht tikte. Eenzelfde loden stemming koesterden we bij de jaarwisseling. Op verzoek van mijn moeder las mijn vader, die ouderling was in de hervormde kerk, voor uit de Psalmen. Hij vermeldde nadrukkelijk dat dit gebeurde naar moeders wens, omdat haar vader dit ook tijdens de oorlog had gedaan. Terwijl Nederland feestte, reisde ons gezin terug in de tijd en kreeg ik het te kwaad omdat mijn vader, die mooi kon voorlezen, het woord ‘goedertierenheid’ zo doordesemd van diep gevoel uitsprak. “Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig, en groot van waarheid en goedertierenheid,” las mijn vader met de tremulerende stem van een toneelacteur, terwijl buiten de eerste kanonslagen knalden. Ik vocht tegen de tranen, die gepast leken in deze situatie. Daarna schakelde hij de radio in en klonk om twaalf uur het plechtige Wilhelmus, een oudejaarsgewoonte die uit mijn vaders familie stamde. We toostten met de inmiddels afgekoelde bisschopswijn, maar van een vrolijk vooruitzicht op een nieuw begin was geen sprake. Het zakdoekje van mijn moeder was niet ongebruikt gebleven. Toen twee Duitse collega’s van mijn vader bij ons kwamen eten, begreep ik niet waarom mijn ouders zo vriendelijk tegen ze waren. Ze zagen er tamelijk onschuldig uit met hun bakkebaarden, felle overhemden en brede jaren zeventig stropdassen. Mijn moeder serveerde nasi uit een Conimex pakje. De volgende dag vroeg ik of die Duitsers zich wel geëxcuseerd hadden voor ‘de oorlog’. Het antwoord, dat dat al zo lang geleden was dat déze mensen er niks aan konden doen, bevredigde me niet, want ik kende mijn moeder niet anders dan dat ze over Duitsers als ‘die rotmoffen’ sprak. Ze was me toen al aan het leren het slachtofferschap in praktijk te brengen. Eerder had ze een schoolgenoot uit een hogere klas ontboden om me met lezen te helpen. Het was een blonde dikzak, Harm-Jan genaamd, een typisch exemplaar van wat de Engelsen een bully noemen. Hij was mij niet al te best gezind, wat mijn moeder niet wist. Harm-Jan nam een boek mee over ridder Floris en probeerde me de onderschriften bij de foto’s te laten lezen. Vervolgens speelden we in de achtertuin riddertje, en raakten we werkelijk slaags. We vochten op het gras voor de ogen van mijn moeder en haar nieuwe hulpmeisje, die achter het raam thee dronken. Het overgewicht van mijn tegenstander hielp hem aan de overwinning. Die werd gevierd door zittend bovenop de overwonnene te juichen en kreten te slaken. Na dit ritueel vertrok hij via het laantje achterom en ik voegde me vernederd en hijgend bij de vrouwen. Ik rekende op medeleven, maar werd opgewacht met de mededeling dat vechten niet aardig was voor Harm-Jan. De aanwezigheid van haar ‘hulp in de huishouding’ zoals mijn moeder haar meisjes altijd noemde, maakte het er niet beter op. Wat moest dat meisje van haar zoon denken? Die schoolmeisjes rekruteerde ze om een middag per week te helpen. Het huishoudelijk werk dat een gezin met twee kinderen opleverde was voor haar een nauwelijks te dragen last. Ze liet dat blijken als ze zuchtend de aardappelen en sperziebonen opdiende. Als slachtoffer was je moreel gezien de winnende partij, zonder iets ervoor te hoeven doen. Na de verloren vechtpartij met Harm-Jan hoorde ik andere jongens als de verstandigste de linkerwang toe te keren. Ik was de grootste van de klas, zodat ik aanvallende jongetjes van me af kon slingeren. Ook mijn beste vriendje Lodewijk hield ik met die techniek op afstand. We woonden in dezelfde straat en liepen altijd samen naar school. Na schooltijd vloog Lodewijk me soms aan. Hij was klein en had een ‘roffeltechniek’, waarbij hij zijn vuisten als een ongerichte mitrailleur gebruikte. Op een keer smeet ik hem zo hard op een geteerde stoep met ingezaaid grind, dat hij met vertrokken gezicht en schaafwonden op handen en gezicht huilend bleef liggen. Ik liep naar huis met een triomfantelijk gevoel van moreel gelijk. Mijn moeder zag wat er was gebeurd omdat ik bij het Lodewijk-slingeren mijn jas had gescheurd. Nu was haar dus ook onrecht aangedaan, wat ze niet zomaar liet passeren. Ze belde het huis van Lodewijk en sommeerde hem de scheur te komen herstellen. Vroeg in de jaren zeventig was ze bekeerd tot het feminisme, en jongens moesten ook leren naaien. Met dit educatieve element vermomde ze haar wraak. De schaamte verwarde me zo dat ik niet aanbood zelf die scheur te dichten, want ik begreep niet dat ik in opstand kon komen. Toen ik de kleine Lodewijk, met een verse schram op zijn gezicht, gedwee mijn jas zag naaien, voelde ik me een verrader. Mijn moeder had hem in de grote fauteuil gezet waar mijn vader doorgaans zat, waardoor hij nog kleiner leek. Ze keek achter de stoel bits toe of haar instructies goed werden uitgevoerd. Het resultaat was erbarmelijk, maar daar ging het niet om. Ze zal later wel opnieuw naald en draad ter hand hebben genomen. Met tegenzin, want ze had meer in haar mars dan het huisvrouwenbestaan, en ze was inmiddels secretaris van de ‘aksiegroep Man Vrouw Maatschappij’, afdeling Haarlem. Ook door ons huis woei de bevrijdende geest van de emancipatie. In bed luisterde ik maandelijks naar het gezoem van vrouwenstemmen. Na zo’n vergadering hing in de woonkamer een waas van vrouwengeur en sigaretten, en er stonden leeggedronken wijnglazen. In de keuken sloeg ik de bodempjes achterover. Ik lette een keer niet op en kreeg het aftreksel binnen van as met een sigarettenpeuk. De volgende dag typte mijn moeder woest ratelend notulen met carbondoorslagen, die ze ondertekende met haar meisjesnaam. Ze bevatten zinnen als: “Joke stelt dat persoonlijke bewustwording onderdeel moet zijn van het lesprogramma op de lagere scholen. Dit kan via ouderparticipatie bereikt worden. Els merkt op dat we eerst de psychologische mechanismen van de onderdrukking moeten leren kennen.” Ongeveer tegelijk met haar feministische bekering veranderde ze haar kapsel, van krullend watergolf permanent naar strakke knot. Haar mondhoeken trokken verder omlaag, de verticale rimpel boven haar neus verdiepte. Het duurde niet lang of ze verscheen op school. Ze had werk gemaakt van de ouderparticipatie en zich een rol toegemeten als bibliothecaresse. Plotseling riep dan een klasgenoot ‘Vincent, je moeder!’ en ontstond hilariteit. Achter de gangruitjes beende ze voorbij, het hoofd met wapperend hoofddoekje opgeheven alsof ze iets verdachts rook. In mijn geheugen staat als een soort paaltje in een snelstromende rivier één gebeurtenis overeind. Onbeduidend en ver weg, maar onveranderlijk; onze visite aan een bejaarde halfbroer van mijn moeder in Stadskanaal. Het was een hete zomerdag. Het bruine kunstleer van onze Simca 1100 brandde na het instappen tegen mijn blote benen. Mijn ouders voorzagen me van een stapel Donald Ducks, en lezend vergat ik dat we ergens naartoe gingen. Ter hoogte van Meppel draaide de auto de snelweg af een klaverblad op. Ik keek op uit een avontuur van Donald, oom Dagobert, Kwik, Kwek en Kwak, en werd misselijk. Mijn moeder zwengelde haar raam open. De bocht duwde me tegen de kunstleren bekleding, de lauwe flakkerende wind blies in mijn gezicht. Op een nieuwe snelweg kwam de auto plotseling weer recht en verhevigde de misselijkheid. Uit mijn moeders handtas kwam de fles 4711 Eau de Cologne. Het interieur vulde zich met een bitterzoet zweem. Ik drukte de koude zakdoek met verdampend reukwater tegen mijn bovenlip. De misselijkheid bleef, werd zelfs versterkt door het 19e-eeuwse mengsel van sinaasappel en grapefruitoliën. In Stadskanaal schroeide de zon de verlaten straten. De schaduwen waren kort en scherp, de helle stoepen smeten de hitte terug tegen de huizen met hun potdichte deuren. Ik stapte uit met slappe benen. In de deur van een rijtjeswoning wachtte een bejaard echtpaar. Ik volgde mijn ouders naar binnen. Direct over de drempel braakte ik. Op de sisal vloerbedekking produceerde ik een roodbruin plakkaat ter grootte van een 45-toeren singeltje. Die dag was ik voor het eerst eenzaam. Voor het eerst ervoer ik datgene dat je met het woord ‘desolaat’ aanduidt.   Hoewel de spanning tussen mijn ouders opliep als opgestuwd door de glazen schijven van de elektriseermachine in het Teylers museum, maakten ze nooit ruzie. Het oplopende voltage bleef in de bak met Leidse flessen opgeslagen. Het gevolg was een eindeloze stilte voor de storm. Uit de houding van mijn moeder sprak verwijt, terwijl onduidelijk bleef wát ze mijn vader precies aanwreef. Ze was het tiende en laatste kind uit een arm gezin van een melkboer, en was als in een nest honden de onbelangrijkste geweest, de underdog. Mijn vader groeide op in een gezin van bourgeoise kolonialen. Tijdens de crisisjaren werd hij opgevoed door Duitse kindermeisjes, in de grootste villa van Laren. Hun verleden, dat van heer en meid, zette zich in hun huwelijk voort. Aan tafel vroeg mijn moeder soms: “Mag ik vijfhonderd gulden opnemen?” Het was de enige wens die ze te berde bracht. Het mocht altijd, want financieel ging alles voor de wind. Waarom ik steeds sneller van tafel wilde, begreep ik niet. Ik zat half naar de kamerdeur gedraaid, en zei niets, hopend op spoedige opheffing. Ook mijn moeder zweeg mokkend, nadat ze stuurs het eten had opgediend. Mijn vader, in geruit colbert en stropdas, zei zoetsappig dat het lekker was. “Het is weer heerlijk, moes. Ik neem nog wat appelepoes.” Eerder nog kwam hij tijdens het lunchuur thuis, zoals men in de jaren zestig gewoonlijk deed. De radio stond vaak aan. Een opgewonden man met afgeknepen stem riep door een telefoon: “Hier Tel Aviv.” Ik dacht dat hij de telefoon van Aviv bedoelde. Het drong tot me door dat er iets belangrijks in Aviv gebeurde. Ik begreep niks van de gesprekken van mijn ouders. Ik zag hun monden bewegen maar vatte de woorden niet. Toen spraken ze nog met elkaar. Later luisterden we naar mijn zus. De gezamenlijke lunch was verleden tijd en mijn zus nam tijdens het avondmaal de functie over van radio. Ze kakelde aan een stuk alsof ze dysenterie had. Nog veel later vertrouwde ze me toe dit uit wanhoop te hebben gedaan, omdat de spanning haar te veel werd en ze het gevoel had dat mijn ouders elkaar iets zouden aandoen. Dat gevoel was niet geheel onterecht. Tijdens een vakantie in Frankrijk huilde mijn moeder geluidloos in haar zakdoekje en scheurde mijn vader met zo’n geweld omlaag door de haarspeldbochten dat ik zeker wist dat we in het decimeters van mijn zitplaats verwijderde ravijn zouden verongelukken. Ik had geen idee wat er tussen hen was voorgevallen Onaangekondigd sloeg de bliksem over. Tijdens een beklemmende maaltijd maakte mijn vader een schijnbaar onschuldige opmerking. Mijn moeder vloog overeind, smeet haar bestek kletterend neer en zei: “Ik laat me door jou niet intimideren!” Ze siste het als een blazende kat, en de opgebrachte zelfbeheersing maakte die woorden juist extra giftig. Mijn zus en ik vlogen huilend naar onze kamers. Voor het eerst duidelijk aanwijsbaar was er iets ergs gebeurd, de onderhuidse etter was doorgebroken, en de schaamte daarover besmette ons gezin als een smerige olievlek. Hier diende nooit meer over gesproken te worden. Mijn moeders afkeer van dominante mannen, hetgeen ze ook mijn vader verweet, gold vrijwel iedere man. Vanuit haar africhting als underdog waren normale mannen, die wisten wat ze wilden, verdacht. Haar voorkeur gold het neurasthene Wertherachtige kunstenaarstype, een man die ‘ook niet wist wat hij met het leven aanmoest.’ Acteurs waren favoriet, vooral toneelacteurs, waarbij ze de juist geziene rol verwarde met de persoon. “Zo’n leuke, gevoelige man.” Las ze ergens dat een acteur depressief was, dan kreeg dat haar bijzondere aandacht. Ze vond dat ik als 11-jarige toe was aan ernstig theater. Op de rand van het lijsttoneel brulden acteurs in toga’s hun verheven Oedipusregels. Hun speeksel spatte glinsterend in het voetlicht. Na afloop wurmden we ons langs hippies die met gitaren opdringerig en luid de overdekte passage bij de schouwburg in bezit hadden genomen. Ik vond ze eng, en mijn ouders ook. Een van de vrouwen droeg een lammy coat en had een bloedrode mond die een merkwaardig effect op me uitoefende; iets in mijn binnenste rekte zich naar haar toe, als een mot naar een vlam. Tijdens een volgende Franse vakantie kregen we twee ‘nozems’ als buren. Ze verbleven in een groen uitgeslagen caravan die aan het eind van het veldje scheef gezakt in een poel stond van rottende modder. Bij tijd en wijle verschenen deze ‘opgeschoten knullen’, – mijn moeder had voor dit fenomeen verschillende uitdrukkingen beschikbaar -, in een Deux-chevaux die er nog erger aan toe was dan hun vakantieverblijf. Deze schepsels uit een duistere wereld, in spijkerpakken, hielden zich vervolgens onledig met uit een fles drinken en fluiten naar het zestienjarige meisje dat bij de tent van onze overburen hoorde. Als een kuikentje dat broodkruimels oppikt, schuifelde het meisje blootsvoets in haar hotpants, voetje voor voetje als gehypnotiseerd, bij ieder fluitsignaal dichter naar de bemoste caravan. Mijn moeder observeerde dit openlijke staaltje van succesvol baltsgedrag met minachting. “Bah, wat een opdringerige melkmuilen,” vond ze. Haar eigen zoon zou een nette jongen worden en zou zich nooit zo ongepast gedragen. Mannen maakten slachtoffers, vrouwen wàren het. Die angst voor een eventueel nozemschap omspoelde me vaker. “Hij is lang en hij is smal,” beet ze de verkoopster toe in het warenhuis, alsof deze niet haar eigen waarneming kon vertrouwen. Een jas met bontkraag werd afgewezen, omdat die breed was en een nozem van me maakte. De punk had inmiddels zijn intrede gedaan, wat haar ontging. Maar ik peinsde er niet over een speld door mijn wang te duwen en mijn haren in een hanenkam overeind te zetten. Ik had me al overgegeven. Ik nam de identiteit op die als een rode loper voor me was uitgelegd, die van krachteloze intellectueel. Ik werd een ‘gevoelige jongen’. Dat ik eigenlijk mijn moeder als een kleverige bromvlieg van me af wilde meppen, werd door zowel haar als mezelf niet begrepen. Het besef had in mij postgevat dat mijn opvoeding bedoeld was als aanloop naar een sprong die enorm moest zijn, en ook dat ik die sprong nooit zou kunnen maken. Ik zou steeds harder rennen, maar niet weten wanneer en hoe ik moest afzetten, tot de uitputting volgde en ik enkel kon terugkijken op die onzinnige aanloop die niets anders dan een valse start was geweest. Mijn leven was leeg; alles was bedoeld voor ‘later’. Ik was dermate afgericht in verstandig zijn, dat ik in de eerste klas van de middelbare school verdrietig werd. Mijn nieuwe klasgenoten waren ‘ordinair’. Ik leek te zijn ontwaakt in aan ander werelddeel. In de fietsenkelder had ik een klasgenoot, die alle trekken van het nozemtype vertoonde, – hij had lang haar en droeg onveranderlijk hetzelfde spijkerpak -, met een meisje zien zoenen. Een andere klasgenoot was verslaafd aan shag, wat hem het voorkomen bezorgde van een witte teringlijder, en ik was met mijn sjaal onder luid gelach door een paar hogere klassers aan een boompje vastgebonden. Mijn moeder nam me mee naar de schoolpsycholoog. Op haar gebruikelijk hoge toon vertelde ze wat er met mij aan de hand was. Voor een tweede sessie moest ik zelfstandig naar een apart kantoor. Ik nam plaats in de wachtkamer, tot een uur later een bezorgde assistente vroeg waar ik eigenlijk op wachtte. Mijn moeder vond het achteraf vreemd dat ik niet had geweten dat ik me bij de balie moest melden. Was dit een teken van Freudiaanse weerstand? Toen de psycholoog me alsnog ontving, meldde ik dat ik helemaal geen probleem had. Ik voelde me opgewekt en zelfs blij. Met bruine schapenogen en een weeë glimlach keek hij me onderzoekend aan. “Heeft het soms met je moeder te maken dat je de vorige keer je niet zo prettig voelde?,” vroeg hij zalverig half fluisterend. Het woord ‘prettig’ was typisch zo’n jaren zeventig woord, maar klopte, want ik voelde me die eerste keer allerminst prettig. Hij had het begrepen. Ik ontkende heftig. Dat ik een hekel had aan mijn moeder was te erg om te denken, laat staan uit te spreken.   Uiteindelijk kwam het allemaal goed. Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik het huis uit was. Mijn vader had een Duitse vriendin genomen en daarmee een openlijk conflict geforceerd, zodat ze zich eindelijk van elkaar konden bevrijden. Mijn moeder begon met schilderen en beeldjes maken. Er verschenen boekjes van uitgeverij De Cantecleer in haar huis met titels als ‘Werken met klei’ en ‘Werken met gouache’. Ze putte haar inspiratie uit lijden en ellende. Na haar dood erfde ik een door zijn hoeven gezakt stervend paard, waarvan de nek grotesk achterover is gedraaid. Op een tegel tekende ze een dood vogeltje dat met uitgespreide vleugeltjes en pootjes op zijn rug ligt. Hoewel ze het geloof had afgezworen, bleef haar bestaan beheerst door schuld en boete. In brons liet ze een langwerpig figuur van zo’n twintig centimeter gieten, dat plat voorover met de armen uitgespreid ligt als een biddende moslim. Het is een zelfportret. De eerst negentien jaar van haar leven was ze onderworpen geweest aan hel en verdoemenis. Pas onlangs begreep ik dat ikzelf haar eerste werkje was.

Vincent Baumgart
76 1

Realiteit

Alsof het leven weer van mij is kan ik weer met opgeheven hoofd doorgaan, Niets vermoedend van wat komen gaat noch van wat zou worden geschreven alvorens  de daggeraad. Elke keer weer gewekt worden door de sluwe harde realiteit die de doorn des tijds overleeft, als zijnde een steen die ergens ligt en enkel door een mensenhand of een beving zou worden verplaatst. Het geklets en geschreeuw dat we dagelijks horen word getemperd door de muziek die ons het asociale oplegt  en nog nauwelijks oog heeft voor de mensen om ons heen. De sleur waarin we leven je kan er bijna niet omheen dan het te moeten toegeven dat we worden geleefd door de huidige maatschappij. Helden superieuren anti helden acteurs en nog vele anderen bepalen de die sleur die we volgen zoals het water van zijn bron tot monding gaat waar het dan nog steeds de onzekerheid heeft van zen stroming die ook wij leven. De ervaringen en herinneringen die we uiteindelijk over houden als wanneer we  onze liefhebbende mensen vergeten zijn, als stof dat word weggeblazen door de wind niet wetend waar het ooit terecht komt. We zijn individuen die soms niet denken aan iemand zelfs uren, dagen, maanden, jaren wetende dat het menselijk in onszelf een plaats heeft gegeven voor diegene  “Het Hart”. Ik durf zelfs te stellen dat ik niet de perfectie zelf ben maar dat velen denken de perfectie zelf te zijn, mijn eigenheid en mijn persoonlijkheid zorgen voor men dromen en fantasieën die sommigen hun verbeelding tarten maar ik ben mezelf. De muur die velen om zich heen bouwen is soms noodgedwongen een schutsel dat door de jaren heen zijn sterkte verliest, en waar het gevoel van waarheid zal overwinnen door de seizoenen heen. Tal van gevoelens en emoties  levenservaringen die we beleefd hebben zullen onze weg tekenen op onze landkaart van het geheugen zonder te weten dat we noodgedwongen omleidingen zullen moeten volgen. Het belangrijkste dat één ieder van ons zou moeten weten mezelf inclusief,  fouten en onwaarheden die we beleefd hebben zaken die we nooit hadden mogen doen enzovoort, we hebben maar één leven waarin we kunnen vergeven. En vergeet niet van het concert des levens heeft niemand en program.     DVE

DVE
0 0

ONS LEVEN

De eenvoud van onze persoonlijkheid in al zijn opportuniteiten word geleefd als waren we op de eeuwige jachtvelden op zoek naar overleving.  De bittere ernst die we steken in ons dagelijkse leven maakt dat we onszelf meermaals voorbijlopen in één dag die maar vierentwintig uur duurt en die wij vullen met het dubbele.  Het idealistische dat we proberen na te leven dag na dag en ons denkbeeldig hoger te stellen dan anderen maakt dat het realistische zijn overwinning nakomt en ons met beide voeten terug brengt naar de wereld van vandaag.  Het digitale dat ons in beslag neemt zodat we het geschreven woord bijna zouden vergeten, waardoor het sociale in ons een deuk krijgt en het asociale gesterkt word  door de steeds groter wordende luxe. De zogenoemde opvoeding die we onze kinderen willen bijbrengen maakt dat het robot achtige leven achter elke hoek gluurt klaar om toe te slaan, alleen de sterksten zullen overwinteren in de seizoens regen van het bestaan. Het theatrale waarvan we denken de regisserende acteurs te zijn komt vaak bedrogen over, de vele kortfilms die we zelf spelen hebben elk hun eigenwaarde met maar één karakter dat de hoofdrol speelt. Menig gevoel of advies zelfs kritiek word gegeven door hen die achten de wonderen der wereld te hebben uitgevonden, het zijn diegene die het hand op het hoofd dienen te leggen en kijken wie er onder staat en alvorens zich te uiten in een woorden zee die vaak het verkeerde teweeg brengt.Het blijven doorlopen en rennen tijdens ons leven heeft zo zijn gevolgen voor iedere van ons door de maatschappelijk druk en de te leveren prestaties lopen we zomaar ons zelf voorbij en dus ook ons leven.   DVE

DVE
11 1