Zoeken

Gesloten deuren

Zij leven in een huis vol gesloten deuren. Vol sleutels en sleutelgaten kleiner dan het oog van een naald. Draden vol geheimen. Nu vraag ik me af wat ze met hem gedaan heeft. Nu draag ik haat. En daar ben ik maar al te bewust van.   De kasten zijn groot en torenen boven mijn hoofd uit, de glazen ruiten geven het porselein weer van een vervlogen tijd. De tijd toen hier nog kennissen uitgenodigd werden. Nu niet meer. Nu zijn wij de enige. Er hangt stof in de lucht. De kamer is donker al is het middag. Het is er stoffig en ik hoest. We eten lasagne met room. Thuis eten we nooit room in onze lasagne. Mijn oma toont mij de computer en de stamboom van onze familie. Maar ik begrijp niet waarom ze contact schijnt te houden met mensen die ze nooit spreekt. Ik begrijp de geruststelling in het verbinden van namen niet. Ze verbindt ons met verre familie in de Verenigde Staten of Spanje. Een pionnetje. Een knoopje in de gestikte kleding. Een takje in de boom. De kasten zijn groot en torenen boven mijn hoofd uit. Alles is warm en overal valt er een hartslag te horen. Hoewel iedereen hier is voel ik me eenzaam. Het zullen herinneringen worden waarin ik alleen bij hen ben. Mijn zus en broer zitten in de zetel. Hun lichte huid en blauwe ogen schijnen in contrast met de donkere stof. De tv staat aan, te zacht. Ik vraag me af of zij zich er nog iets van zullen herinneren. Ik vraag me af waarom we nooit naar boven mogen gaan. De helft van het huis is voor mij onbekend. Het liefste ga ik naar het toilet om erachter te komen hoe ik bij die andere helft raak. De gang, door een kartonnen deur gescheiden van de keuken en woonkamer. Aan het ene einde zijn de toiletten koud. De tweede helft is koud. Aan het andere eind van de gang is er een plastieken deur met net, om de vliegen en beesten buiten te houden. Het net zit vol met gaten. Er staat ook een houten kastje. Dat vast vijfhonderd jaar oud is. De muren zijn behangen met blauwe bloemenprint. En de vloer bestaat uit donkeroranje tegels die lijken op de tegels in de toiletten op school. Het ruikt er muf. Wanneer ik de moed heb gevonden om de doorgang naar de tweede helft te openen. Een deur die verstopt staat naast de deur van de toiletten. Komt mijn oma uit de keuken de gang in. Haar greep is strak. ‘Kom, dessert’.   De blauwe auto waggelt. Ik kan de motor door mijn stoel heen voelen. De gordel snijdt in mijn nek. We zitten met drie op de achterbank. Ik ben de enige die geen kinderzitje meer moet. Papa zit aan het stuur, mama kijkt naar buiten. Mama probeert niet te laten merken hoe graag ze thuis wil zijn. Maar het sneeuwt. Plotseling. Frustratie vult de voorkant van de auto. Het lijkt erop dat we langer onderweg zullen zijn dan gepland. En voor wat? Papa zegt dat mama de volgende keren niet mee hoeft te komen en knijpt haar vluchtig in de knie. Er wordt altijd te veel verwacht. De terugrit als vaststelling van een teleurstellend bezoek, die dan ook nog verlengd wordt. Een walm overvalt me, en ik ben bang dat ik zal moeten kiezen. Maar ik hou zoveel van hen. Ik hou zoveel van hen en ik kan beginnen wenen. Het landschap veranderd in grijs. De avond valt als een doek over de horizon. De verlichtte huizen en straten als gaatjes in de nacht. Alles wat ons hoop gaf in de lente wordt bedekt met een laag witte sneeuw. Ik slik. Op de achterbank spelen we spelletjes. We zijn spionnen. De auto’s met de rode lampen snellen van ons weg. Het aangedampte raam kan veranderen in een bedieningspaneel. Uit de opties kies ik een bazooka, en ik zal ze neerschieten. Al die rode auto’s. Want ik zou niet willen dat er ooit iets met ons gebeurt. Ik draag liefde. Te veel en bakken ervan. En daar ben ik maar al te bewust van. Wanneer ik genoeg van heb van het spelen word ik boos op mijn zus. Want als ik wil stoppen moet iedereen stoppen. De auto is stil. De rit is lang. Mijn mama zegt dat ik mijn zus pijn doe met mijn woorden. Mijn mama zegt veel. Mijn mama zegt dat ik op mijn oma lijk.   De wind schuurt onze wangen rood. Gedoken in zelfgebreide sjaals en mutsen hobbelen we van de auto naar de voordeur. De sneeuw heeft zich ondertussen opgestapeld en komt tot aan mijn heupen. Papa’s vingers zijn te koud om de sleutels juist vast te houden en de deur open te doen. Mama doet de deur open. Mijn broer slaapt in haar armen. Ik probeer me de tijd te herinneren dat ik uit de auto gedragen werd. Maar herinner me weinig. Volgende keer dat we ergens van terugkomen zal ik doen alsof ik slaap. In de auto slapen wij nooit, mijn zus en ik. Er is een hele wereld om naar te kijken en zeker als er sneeuw valt. Mijn zus houdt van sneeuw, ik hou van mijn zus en voel me schuldig. Papa maakt mijn veters los en trekt mijn schoenen uit. Hij vindt dat het tijd wordt dat ik leer om dat zelf te doen. Hij zegt dat niet maar ik voel zijn mening in de manier waarop mijn schoenen uittrekken met een zucht gebeurt. Een zucht van een overbodige taak. Ik loop de trap op als een hond, op mijn handen en voeten. Mijn zus en ik delen een kamer. Ik ga op mijn bed liggen en wacht mijn nachtzoenen af.   Op school ben ik erg gelukkig. Ook al komen mijn twee beste vriendinnen niet overeen. Ze willen dat ik tussen hen kies. Maar ik zal niet kiezen. Tenslotte is dit mijn laatste jaar. Mijn laatste maanden. Mama en papa willen verhuizen. Het huis is te klein. In de opvang heb ik een andere vriendin, die ook Frans spreekt. We spreken Frans tegen elkaar. Louise heeft geen vrienden. Veel minder dan ik alleszins. Ik begrijp niet waarom. Ze zegt dat het komt omdat ze een plakker op haar oog moet dragen, onder haar bril. Ik kijk naar de plakker, er staat een prinses op. ‘Kan dat wat stiller daar?’. De juf van de opvang is dik. Wij mogen haar niet. Ze is bang dat we over haar spreken. Ze heeft gelijk, maar ze kan geen Frans. Wij mogen haar niet omdat ze je telkens maar één kleurplaat geeft die je niet mag kiezen. Vandaag heb ik geluk en mag ik een gelijkaardige prinses als die op de plakker van mijn vriendin inkleuren. Gisteren had ik Shrek. Omdat ik Shrek nog nooit gezien had en hem lelijk vond, wou Louise wel met mij ruilen. Ik begrijp niet waarom.

Tess12
3 0

Theevisite

Rita komt met een dienblad de huiskamer in en plaatst het op de salontafel. Ze stalt twee porseleinen mokken, twee schoteltjes en een kleine fles met honing uit. 'Zo, dan kunnen we lekker een kopje drinken, terwijl jij je gedichten voordraagt.' Zeefjes trekken een bitterzoet mengsel in gekookt water. Ze brengt het dienblad weg. 'Thee die je in Parijs gekocht hebt?' vraagt Raymond. Zij komt uit de keuken, knikt en gaat in een leren lichtbruine feauteuil zitten, schuin voor hem. Raymond neemt een doorschijnende plastic map met gele bedrukte vellen van een bijzettafeltje en staat op. Rita sopt enkele keren haar zeefje in het water, taxeert hem en legt het mengsel op een schoteltje. 'Wat vind je van dit vers?     De elegante vindt terecht haar buik                                              en dijen dik. Zij praat zich uit de fuik.                                              Zij eet gezond en sporten kan haar loopbaan                                              bekorten. Smoezen in haar taalgebruik:                                              ik merk dat ik patat en mayo ruik.' 'Wel grappig. Gaat het over Marguerite, die je zo lang aan het lijntje gehouden heeft?' Zij neemt de honing en knijpt in het flesje. Raymond perst zijn lippen samen en geeft zijn hoofd een kort snokje naar beneden. Hij kijkt voor zich uit en negeert haar blik. Hij ziet haar keurig aangelegde tuin, die een hulpje elke maand komt trimmen. Hij heeft niet de behoefte zijn thee erg warm te drinken, maar van een sterk aftreksel houdt hij niet. Daarom haalt hij het zeefje uit zijn mok. 'Je gebruikt woorden die gewone mensen raar in de oren klinken: 'bekorten'. Wat betekent 'zich uit de fuik praten'?' 'Zich eruit lullen.' 'Hoe kan sport je carrière in de weg zitten? Hoe gezonder je leeft, hoe groter de kans dat je langer kan werken, niet? Rare bloem, die Marguerite. Ik snap nog altijd niet wat je in haar zag. Ja, jullie konden samen naar toneel, concert en film. Maar lichamelijk voelde je je niet aangetrokken. En zij hield niet van tederheid, toch?' 'Zij vond samen stappen en thuis eten klaarmaken liefde. Tederheid of intimiteit kon ze niet geven.                                   Het bijdehandje stopt haar schriele borst                                               en uitgedijde buik en benen weg                                               in dure kleren. Ik weerleg:                                               niet daardoor raak ik aardig van de leg,                                               maar meer nog: bier en wijn is wat zij torst.' 'Zij zal vroeg last van de menopauze gehad hebben. En ze heeft zich laten gaan. Elk pondje gaat door 't mondje. Ik leefde vroeger ook bourgondisch. Maar ik raadpleeg een diëtist, ga met OKRA wandelen en ben op yoga. Als je wil, dan kunnen we op de atletiekclub van Bonheiden gaan hardlopen. Wat vind je van mijn lijn? Ik kan weer in mijn jurkjes. En ik eet gezonder: minder brood.' 'Je ziet er goed uit. Beslist. Beter dan zij ... Ik heb er nog een:                                              Of heeft zij toch een reden om te klagen?                                              Haar lichaam maakt te weinig stoffen aan.                                              Vertering stremt en kilo's zwaar om dragen                                              verstoren haar humeur. Enzymen slaan                                              lichtzinnig toe. Gebrek is onbehagen.' Hij neemt weer op de zitbank plaats en nipt van zijn kop. 'Nou, je hoeft met haar geen medelijden te hebben! Ik heb gezien hoe slecht je erbij liep toen je haar kende. Ik leefde met je mee. Gelukkig ben je weer de oude Raymond.' Zij kijkt hem strak aan. 'En ik ben opgelucht. Eerst dacht ik dat je met de elegante mij bedoelde.' Zij schiet in een lach.  

Robert de Roek
7 0